ECLI:NL:OGHACMB:2018:74

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
AR 65/15 - ghis 79522 - H 212/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanneming van werk en opzegging van renovatiecontract

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van Taliesin Construction N.V. tegen de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS). De zaak betreft een geschil over de aanneming van werk en de opzegging van een renovatiecontract voor een kantoorgebouw. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 25 juli 2017, waarin het Hof de zaak naar de rol verwees voor memorie na tussenvonnis. Op 2 februari 2018 verleende mr. P.A.H. Lemaire, lid van het Hof, akte van niet-dienen tegen Taliesin en verwees de zaak opnieuw naar de rol voor akte uitlating aan de zijde van CBCS. Taliesin verzocht om pleidooi, maar CBCS verzet zich hiertegen. Het Hof heeft het verzoek om pleidooi afgewezen, omdat er geen nieuwe stellingen of bewijsmateriaal zijn ingediend na het tussenvonnis. Het Hof heeft echter behoefte aan nadere inlichtingen en gelast een comparitie van partijen om de omvang van de besparingen vast te stellen en om een minnelijke regeling te beproeven. De comparitie is gepland op 5 oktober 2018. Het Hof houdt verdere beslissingen aan tot na deze comparitie.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummers: AR 65/15 - ghis 79522 - H 212/16
SXM201501302 - SXM2015H00003
Uitspraak: 1 juni 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
TALIESIN CONSTRUCTION N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigden: R.E. Duncan en mr. H.S. Kockx,
tegen
de openbare rechtspersoon
DE CENTRALE BANK VAN CURAÇAO EN SINT MAARTEN,
mede gevestigd in Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. R.F. van den Heuvel en L.A. Groen.
De partijen worden hierna Taliesin en CBCS genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 25 juli 2017 (hierna: het tussenvonnis) heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor memorie na tussenvonnis. Bij e-mailbericht van dezelfde datum is namens het Hof medegedeeld dat de zaak geacht moet worden naar de rol te zijn verwezen voor memorie na tussenvonnis aan de zijde van Taliesin.
Op 2 februari 2018 heeft mr. P.A.H. Lemaire, lid van het Hof, optredend als enkelvoudig rolrechter, akte van niet-dienen tegen Taliesin verleend en de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating aan de zijde van CBCS.
Bij e-mailbericht van 5 februari 2018 heeft mr. Lemaire geweigerd van die beslissing terug te komen.
Bij e-mailbericht van 26 april 2018, met als attachment een gescande "pleitnota rolincident", heeft CBCS medegedeeld te zullen afzien van indiening van een akte uitlating en zich bij voorbaat te verzetten tegen een eventueel op de rolzitting van 4 mei 2018 in te dienen verzoek van Taliesin om een akte te mogen nemen of te mogen pleiten.
Op de rol van 4 mei 2018 heeft Taliesin om pleidooi verzocht en heeft CBCS zijn verzet daartegen gehandhaafd (met indiening van een hard copy van de "pleitnota rolincident"). De zaak is naar heden verwezen voor vonnis, waarbij is aangezegd dat bij dit vonnis zal worden beslist op het verzoek om pleidooi.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het verzoek om pleidooi wordt afgewezen. In deze zaak is op
16 december 2016 reeds (schriftelijk) gepleit. Niet is toegelicht waarom opnieuw gepleit zou moeten worden. Na het tussenvonnis heeft geen van beide partijen nog nieuwe stellingen aangevoerd of nieuw bewijsmateriaal in het geding gebracht, dus daarin kan het belang bij een hernieuwd pleidooi niet gelegen liggen. Indien het verzoek is gedaan om tijd te winnen, is het gedaan voor een ander doel dan waarvoor het recht op pleidooi gegeven is.
2.2
Het Hof heeft echter (nog steeds) ambtshalve behoefte aan nadere inlichtingen. Blijkens rov. 2.4 van het tussenvonnis rust niet alleen op Taliesin, maar ook op CBCS een processuele verplichting om het Hof in staat te stellen de omvang van de besparingen vast te stellen. Blijkens het tussenvonnis heeft het Hof niet alleen vragen over het door Taliesin gestelde, maar ook bedenkingen bij de specificatie van CBCS (rov. 2.7-2.12). Het Hof zal daarom een comparitie van partijen gelasten om dit met partijen te bespreken.
2.3
In rov. 2.14 van het tussenvonnis heeft het Hof Taliesin verzocht bij haar kritiek op de berekening van CBCS zo precies mogelijk aan te sluiten op de berekeningswijze van CBCS, waarbij het er met name om gaat waarom Taliesin meent dat zij de door CBCS gestelde besparingen niet heeft kunnen realiseren. Indien Taliesin alsnog schriftelijk aan dit verzoek van het Hof wenst te voldoen, dient zij het daartoe op te stellen geschrift uiterlijk twee weken voor de comparitie van partijen aan het Hof en de wederpartij te doen toekomen.
2.4
De comparitie van partijen zal tevens benut worden om een minnelijke regeling van het geschil te beproeven. Indien partijen geïnteresseerd zijn in een minnelijke regeling, dienen zij ervoor te zorgen dat er iemand van hun zijde bij de comparitie aanwezig is die namens de partij beslissingen daarover kan nemen.
2.5
De comparitie wordt in beginsel gepland op 5 oktober 2018. Indien partijen planning op een eerdere datum wensen, kan onderzocht worden of het mogelijk is de comparitie van partijen te doen plaatsvinden door middel van videoconferentie. De meest gerede partij kan een verzoek daartoe doen, te richten aan de Hofadministratie, zo mogelijk met verhinderdata van beide partijen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
gelast partijen te verschijnen voor een nader aan te wijzen lid van het Hof, tot het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een regeling, op 5 oktober 2018 op een nader te bepalen tijdstip in het Court House te Philipsburg, Sint Maarten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, H.J. Fehmers en J. de Boer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 1 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.