ECLI:NL:OGHACMB:2018:39

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
AR 53409 - H 73 en 73a/14
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullend vonnis inzake kostenverrekening in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie op 9 januari 2018 een aanvullend vonnis gewezen in een civiele procedure tussen Melber Holding N.V. en [geïntimeerde c.s.]. De zaak is eerder behandeld, waarbij het Hof op 11 november 2014 een vonnis heeft gewezen dat later door de Hoge Raad is vernietigd. De Hoge Raad verwees de zaak terug naar het Hof, dat op 29 augustus 2017 opnieuw vonnis heeft gewezen. [Geïntimeerde c.s.] verzocht om een aanvulling van dit vonnis, specifiek om het bedrag waartoe zij veroordeeld zijn te verminderen met kosten voor marktindicatie en advocaatkosten. Het Hof heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen, waarbij het bedrag voor marktindicatie is verminderd, maar het verzoek om vermindering van advocaatkosten is afgewezen. Het Hof oordeelde dat de afwijzing van de advocaatkosten niet opnieuw kon worden behandeld, omdat de zaak in de stand moest worden behandeld waarin deze zich bevond ten tijde van de vernietigde uitspraak. Het Hof heeft de kosten van de procedure gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting in Curaçao.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnisno.:
Registratienummer: AR 53409 - H 73 en 73a/14
Uitspraak: 9 januari 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de naamloze vennootschap MELBER HOLDING N.V.,
gevestigd in Curaçao,
hierna ook te noemen: Melber,
oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in reconventie, thans appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
gemachtigde: M.E. Bergland,
tegen
[GEÏNTIMEERDE sub 1],
[GEÏNTIMEERDE sub 2],
beiden wonende in Curaçao,
hierna ook te noemen: [geïntimeerde c.s.],
oorspronkelijk gedaagden in conventie, eisers in reconventie, thans geïntimeerden in principaal appel, appellanten in incidenteel appel,
gemachtigde: mr. G.A. Mercalina.

1.Het verloop van de procedure

2.1.
In deze zaak heeft het Hof op 11 november 2014 vonnis gewezen. Dit vonnis is door de Hoge Raad vernietigd bij arrest van 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511, NJ 2016/325. De Hoge Raad heeft verwezen naar het Hof. Op 29 augustus 2017 heeft het Hof opnieuw vonnis gewezen.
2.2.
Op 13 november 2017 heeft [geïntimeerde c.s.] een aanvulling van het vonnis van 29 augustus 2017 verzocht ingevolge artikel 66a Rv, met producties.
2.3.
Op 11 december 2017 heeft Melber een antwoord-akte genomen.
2.4.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.5.
[geïntimeerde c.s.] verzoekt, bij wijze van aanvulling van het vonnis van 29 augustus 2017, het bedrag waartoe [geïntimeerde c.s. ]veroordeeld is te verminderen met:
a.NAf 1.976,75 wegens kosten marktindicatie (NAf 876,75) en advocaatkosten (NAf 1.100,--);
b.NAf 5.772,51 wegens advocaatkosten met betrekking tot een kort geding.
2.6.
Ad a.Deze kosten zijn door het Hof in het vonnis van het Hof van 11 november 2014
toegewezen(dictum in verbinding met rov. 3.18 onder b en e en rov. 3.19). In de cassatieprocedure is deze toewijzing niet aan de orde geweest. Zij zijn derhalve na verwijzing opnieuw toewijsbaar. Het Hof zal in zoverre het vonnis van 29 augustus 2017 aanvullen.
2.7.
Ad b. Deze kosten zijn in het vonnis van het Hof van 11 november 2014
afgewezenomdat het Hof over onvoldoende informatie beschikte (rov. 3.18 onder d). In de cassatieprocedure is deze afwijzing niet aan de orde gekomen. Na verwijzing heeft [geïntimeerde c.s.] de kosten opnieuw opgevoerd, voorzien van bewijsstukken, maar dit is in beginsel niet mogelijk. Na cassatie en verwijzing moet de rechter naar wie de zaak is verwezen, deze behandelen in de stand waarin de zaak zich bevond toen de door de Hoge Raad vernietigde uitspraak werd gewezen.
2.8.
Niet uitgesloten is dat na verwijzing, bij uitzondering, een nadere onderbouwing van een wegens onvoldoende onderbouwing afgewezen vordering toch moet worden toegestaan, ofschoon de onderbouwing in de cassatieprocedure niet aan de orde was. Gedacht moet dan worden aan een onderbouwing die samenhangt met na het door de Hoge Raad vernietigde vonnis voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de nadere onderbouwing ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat – indien dan nog mogelijk – een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de nadere onderbouwing niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.
2.9.
In het onderhavige geval is van een dergelijk bijzonder geval geen sprake.
2.10.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van [geïntimeerde c.s.] ten dele (ad a) moet worden ingewilligd en voor het overige (ad b) moet worden afgewezen.
2.11.
De kosten worden gecompenseerd.
2.12.
Beslissing
Het Hof:
- bepaalt dat in het dictum van het op 29 augustus 2017 tussen partijen gewezen vonnis, na “Naf 53.975,--,” wordt tussengevoegd: “verminderd met NAf 1.976,75,”;
- bepaalt dat deze aanvulling op de minuut van het vonnis van 29 augustus 2017 wordt gesteld, met een verwijzing naar het onderhavige aanvullende vonnis;
- bepaalt dat de griffie van het Hof een afschrift van het aldus gerectificeerde vonnis van 29 augustus 2017 zal verstrekken aan partijen.
- wijst af het meer of anders verzochte;
- compenseert de kosten van deze aanvullingsprocedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Saleh, President, en mrs. J. de Boer en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 9 januari 2018.