ECLI:NL:OGHACMB:2018:32

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
21 februari 2018
Zaaknummer
AR 169/13 - ghis 80311 - H 307/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid testament en vervalsing in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, gaat het om de geldigheid van een testament dat op 14 januari 2010 is opgemaakt door de erflater, die op dat moment in Sint Maarten woonde. De appellanten, de erven van de erflater, betwisten de geldigheid van dit testament en stellen dat het vals of vervalst is. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere uitspraak van het GEA, die alle vorderingen van de appellanten had afgewezen. De appellanten hebben hun eis gewijzigd en vorderen nu onder andere een verklaring voor recht dat de geïntimeerden onwaardig zijn om voordeel te trekken uit de nalatenschap van de erflater, en dat het testament nietig is.

De procedure heeft een complexe achtergrond, waarbij de erflater in 2010 is overleden en er verschillende juridische stappen zijn ondernomen, waaronder aangiften van diefstal en valsheid in geschrift tegen betrokkenen. De appellanten hebben bewijsstukken overgelegd en het Hof heeft hen toegelaten tot bewijslevering over hun stellingen. De zaak draait om de vraag of het testament aan de wettelijke eisen voldoet en of de geïntimeerden zich schuldig hebben gemaakt aan onrechtmatige daden. Het Hof heeft de appellanten opgedragen om bewijs te leveren van hun claims en heeft verdere beslissingen aangehouden. De uitspraak is gedaan op 2 februari 2018.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 169/13 - ghis 80311 - H 307/16
Uitspraak: 2 februari 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:

1.aanvankelijk [appellante 1],

thans de erven van
[appellante 1],
zijnde
[appellante 2]en
[appellant 3],
2.
[appellante 2],
3.
[appellant 3],
allen met gekozen woonplaats in Sint Maarten,
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. L.G.J. Berman,
tegen

1.Margaretha Lynne [GEÏNTIMEERDE 1],

wonende te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika,
2.
Maylis [GEÏNTIMEERDE 2],
wonende in het Franse deel van Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagden, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. J.G. Snow.
De partijen worden hierna [appellante 1], [appellante 2], [appellant 3] (gezamenlijk: [appellanten]), [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] (gezamenlijk: [geïntimeerden]) genoemd.

1. Het verdere verloop van de procedure

Bij vonnis van 12 mei 2017 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating betaling griffierecht. Bij akte van 8 juni 2017 hebben [appellanten] een betalingsbewijs overgelegd. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2. De verdere beoordeling

2.1
Het nageheven griffierecht is betaald.
2.2
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.2.1
Op [datum] 2010 is [erflater] (hierna: de erflater) overleden in Parijs. Hij was reeds geruime tijd ziek. Hij was gescheiden en had geen kinderen. [appellante 1] was zijn broer. [appellante 2] en [appellant 3] zijn de kinderen van [appellante 1]. De erflater heeft (gedurende lange of korte tijd) een affectieve relatie gehad met [geïntimeerde 1]. [geïntimeerde 2] heeft voor de erflater gewerkt. [geïntimeerde 1] heeft een zwager die [betrokkene 1] heet (hierna: [betrokkene 1]). Op 25 mei 2014, in de loop van de procedure in eerste aanleg, is [appellante 1] overleden. [appellante 2] en [appellant 3] zijn de enige twee erfgenamen van [appellante 1].
2.2.2
De erflater heeft zich in 1985 ingeschreven in Sint Maarten (Nederlandse kant). In de jaren tachtig heeft hij (al dan niet samen met zijn broer) een hotel met restaurant en jachthaven opgericht in Oyster Pond, Sint Maarten, onder de naam [naam] Resort & Marina (hierna: het resort).
2.2.3
Een in het kantoor van notaris [notaris] (hierna: [notaris]) aangetroffen geschrift (hierna: het testament van 14 januari 2010) vermeldt onder meer op de eerste pagina:
"Upon this fourteenth day of January, two thousand and ten, came and appeared for me [notaris] (...), in the presence of the witnesses to be mentioned hereinafter:
[erflater] (...).
The testator declared:
I. To revoke all testamentary dispositions previously made by him.
II. To appoint as sole heirs of his estate:
- [appellante 2]
- [appellant 3]
III To bequeath the favourable balances of the bank accounts to [geïntimeerde 1],
IV To bequeath the shares of the following companies to the following persons:
A. [geïntimeerde 1]
- 100% shares in [A];
- 52% shares in [B]
B. [appellante 2]
- 10% shares in [C]
- 24% shares in [B]
C. [appellant 3]
- 10% in [C]."
En op de tweede pagina:
" - 24% shares in [A]
IV. To appoint as his executor and administrator of his last will (...) [geïntimeerde 2];
V. To stipulate that all will be obtained from his estate, as well as the revenues of
same, will not form part of any community property (gemeenschap van
goederen) as mentioned in Book One of the Civil Code of the
Netherlands Antilles.
(...)"
Het in het kantoor van [notaris] aangetroffen exemplaar van dit geschrift bevat (al dan niet echte) handtekeningen van de erflater, van [notaris] en van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
In het Centrale Testamentenregister in Curaçao is geregistreerd dat de erflater over zijn nalatenschap heeft beschikt bij openbaar testament van 14 januari 2010, verleden ten overstaan van [notaris] (repertoriumnummer [nummer]).
2.2.4
In juni 2010 heeft [kandidaat-notaris], destijds kandidaat-notaris in het kantoor van [notaris], de erflater bezocht in het ziekenhuis aan de Franse kant van Sint Maarten. Zij heeft hem daar gesproken in verband met de mogelijkheid dat hij zijn testament zou wijzigen. In verband daarmee heeft het kantoor van [notaris] een factuur d.d. 31 juni 2010 opgesteld.
2.2.5
Op 8 juli 2011 heeft [appellante 2] bij de Franse autoriteiten aangifte van diefstal gedaan tegen [betrokkene 1] en op 8 augustus 2011 aangifte van valsheid in geschrift tegen [geïntimeerde 2]. Naar aanleiding daarvan zijn [betrokkene 1] en [geïntimeerde 2] vervolgd en berecht. Beiden zijn bij vonnis van 22 januari 2015 door de Franse strafrechter vrijgesproken van hetgeen aan hen was tenlastegelegd. In de Franse strafzaak is het testament van 14 januari 2010 onderzocht. De Franse strafrechter is tot het oordeel gekomen dat niet bewezen is dat dit testament vals of vervalst is. [appellanten] hebben als civiele partijen bij deze strafzaak hoger beroep ingesteld.
2.2
In dit geding hebben [appellanten] diverse vorderingen ingesteld in verband met hun standpunt dat het geschrift van 14 januari 2010 geen rechtsgeldig testament is en dat [geïntimeerden] er geen rechten aan kunnen ontlenen.
Het GEA heeft alle vorderingen afgewezen. Daartegen is het hoger beroep gericht. In hoger beroep hebben [appellanten] hun eis gewijzigd. De eis luidt thans, verkort weergegeven, als volgt:
primair: verklaring voor recht dat [geïntimeerden] onwaardig zijn om voordeel te trekken uit de nalatenschap van de erflater;
subsidiair: verklaring voor recht dat het testament van 14 januari 2010 nietig is;
primair en subsidiair: bevel aan [geïntimeerden] om al hetgeen zij op basis van het testament van 14 januari 2010 onder zich hebben over te dragen aan [appellanten], versterkt met dwangsommen en met machtiging aan [appellanten] om de overdracht zelf te bewerkstelligen;
meer subsidair: verklaring voor recht dat [geïntimeerden] een onrechtmatige daad hebben gepleegd, met hun veroordeling tot schadevergoeding, op te maken bij staat.
2.3
Grief 1 heeft betrekking op de feitenvaststelling van het GEA. Het Hof heeft hiervóór een eigen feitenvaststelling opgesteld, waarmee reeds rekening is gehouden met deze grief.
2.4
De memorie van grieven (zie onder meer nrs. 26 en 55 daarvan) strekt mede ten betoge dat het testament van 14 januari 2010 vals of vervalst is, dat er een echt testament van 14 januari 2010 met een andere inhoud bestaat, en/of dat de erflater het testament van 14 januari 2010 heeft herroepen of gewijzigd door een uiterste wilsbeschikking van juni 2010, die inhoudt dat [geïntimeerde 2] wordt vervangen door [appellante 1] als executeur en dat [appellante 2] en [appellant 3] als enige erfgenamen het resort zouden erven, waarmee kennelijk wordt bedoeld: zonder dat [geïntimeerde 1] als legataris belangen in het resort verkrijgt.
[appellanten] zullen worden toegelaten tot het bewijs van deze betwiste stellingen.
2.5
De grieven 2 en 3 hebben mede betrekking op gestelde vormfouten in het testament van 14 januari 2010 en bij de totstandkoming daarvan. Volgens [appellanten] leiden deze vormfouten tot nietigheid van het testament van
14 januari 2010.
Partijen zijn het kennelijk erover eens dat de vraag naar de geldigheid van dat testament wordt beheerst door het ten tijde van het overlijden van de erflater geldende erfrecht van de Nederlandse Antillen. Het Hof zal partijen daarin volgen. Aangenomen kan worden dat de laatste woonplaats van de erflater in het Nederlandse deel van Sint Maarten was, en dus in de toenmalige Nederlandse Antillen.
2.6
De volgende bepalingen van Boek 4 van het toenmalige Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen (hierna: BW NA) zijn van belang.
Art. 964. Een uiterste wil bij openbare akte moet ten overstaan van een notaris, en in tegenwoordigheid van twee getuigen, worden verleden.
Art. 965. 1. De notaris moet de wil des erflaters, zoals die zakelijk aan hem door de erflater is opgegeven, in duidelijke bewoordingen schrijven of doen schrijven.
2. Indien de opgave buiten de tegenwoordigheid der getuigen is gedaan, en het opstel door de notaris is gereedgemaakt, moet de erflater, alvorens de voorlezing daarvan geschiede, zijn wil nader zakelijk, in tegenwoordigheid der getuigen, opgeven.
3. Daarna zal, in tegenwoordigheid der getuigen, de uiterste wil door de notaris worden voorgelezen, en na die voorlezing door hem aan de erflater worden afgevraagd, of het voorgelezene zijn uiterste wil bevat.
4. Indien de uiterste wil in tegenwoordigheid der getuigen is opgegeven, en terstond is in geschrift gebracht, zal gelijke voorlezing en afvraging in tegenwoordigheid der getuigen geschieden.
5. De akte moet vervolgens door de erflater, de notaris en de getuigen worden ondertekend.
6. Indien de erflater verklaart, dat hij niet kan ondertekenen, of indien hij daarin verhinderd wordt, moet ook die verklaring en de oorzaak der verhindering in de akte worden vermeld.
7. Van de nakoming van al deze formaliteiten moet uitdrukkelijk worden melding gemaakt in de akte van uiterste wil.
Art. 979. De formaliteiten, waaraan de onderscheiden uiterste willen, volgens de bepalingen van deze afdeling, onderworpen zijn, moeten worden in acht genomen, op straffe van nietigheid.
Behalve in art. 39 en 40 is in de Landsverordening op het notarisambt niet geregeld welke vormfouten tot nietigheid of vernietigbaarheid van een testament leiden.
In HR 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3712, NJ 2008/545, is geoordeeld dat onder het vóór 1 januari 2003 in Nederland geldende erfrecht in een geval als daar aan de orde het bij notariële akte verleden openbaar testament niet nietig of vernietigbaar is wegens de enkele omstandigheid dat het getuigenvoorschrift van art. 985 en 986 (oud) BW Nederland niet op de juiste wijze is nageleefd doordat de getuigen niet daadwerkelijk in de passeerkamer aanwezig waren.
Tegen de achtergrond van het voorgaande moet geoordeeld worden dat (indien [appellanten] niet slagen in het hiervoor bedoelde bewijs), onvoldoende is gesteld om te kunnen oordelen dat het testament van 14 januari 2010 (dat dan niet kan worden aangemerkt als vals, vervalst, herroepen of gewijzigd) nietig (of vernietigbaar) is wegens vormfouten. De inconsistentie in de spelling van woorden en namen, het ondanks aankondiging niet noemen van een taal, de verkeerde doornummering, het ontbreken van bepaalde voornamen, en de volgorde waarin de handtekeningen zijn geplaatst e.d., leiden niet tot nietigheid.
2.7
Bij memorie van grieven hebben [appellanten] ook betoogd dat [geïntimeerden] onwaardig zijn om voordeel te trekken uit de nalatenschap van de erflater. Grief 5 is gericht tegen de verwerping van een soortgelijk in eerste aanleg gevoerd betoog (toen ging het ook over de eisen van redelijkheid en billijkheid). Bij de beoordeling van dit betoog is de volgende bepaling van Boek 4 van het toenmalige Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen van belang.
Art. 865. Als onwaardig om erfgenamen te zijn worden beschouwd, en als zodanig van de erfenis uitgesloten:
1°. hij, die veroordeeld is, ter zake dat hij de overledene heeft omgebracht of getracht heeft om te brengen;
2°. hij, die bij rechterlijke uitspraak overtuigd is tegen de erflater lasterlijk te hebben ingebracht een beschuldiging van een misdrijf, waartegen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste vier jaren is bedreigd;
3°. hij, die de overledene door geweld of feitelijkheid belet heeft zijn uiterste wil te maken of te herroepen;
4°. hij, die de uiterste wil van de overledene heeft verduisterd, vernietigd of vervalst.
2.8 [
appellanten] hebben in hoger beroep onvoldoende concreet gesteld dat de onder 1, 2 of 3 genoemde uitsluitingsgrond zich voordoet (zo is geen grief gericht tegen rov. 4.6 van het bestreden vonnis). Zij zullen in de gelegenheid worden gesteld hun betwiste stelling te bewijzen dat [geïntimeerden] de uiterste wil van de erflater hebben verduisterd, vernietigd of vervalst. Voor het aannemen van dat bewijs is niet alleen nodig dat komt vast te staan dat de uiterste wil is verduisterd, vernietigd of vervalst, maar ook dat [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] dat heeft/hebben gedaan.
2.9 [
appellanten] hebben meer subsidiair gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat [geïntimeerden] een onrechtmatige daad hebben gepleegd. Deze vordering kan slechts aan de orde komen indien de primaire en subsidiaire vordering worden afgewezen, dus indien niet kan worden aangenomen dat [geïntimeerden] onwaardig zijn, noch dat het testament van 14 januari 2010 nietig is.
Voor dat geval hebben [appellanten] gesteld dat [geïntimeerde 1] direct na het overlijden van de erflater persoonlijke eigendommen heeft ontvreemd uit zijn ziekenhuiskamer en zijn appartement in Parijs, en een grote collectie antiek en kunst uit de nalatenschap heeft onttrokken. Zij zullen worden toegelaten tot bewijs van die betwiste stellingen. Voor het overige hebben [appellanten] onvoldoende gesteld over onrechtmatig gedrag van [geïntimeerden] in het geval dat niet kan worden aangenomen dat [geïntimeerden] onwaardig zijn, noch dat het testament van 14 januari 2010 nietig is, om te kunnen worden toegelaten tot bewijslevering dienaangaande.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
draagt [appellanten] op te bewijzen dat:
a. het testament van 14 januari 2010 vals of vervalst is;
b. er een echt testament van 14 januari 2010 met een andere inhoud bestaat;
c. de erflater het testament van 14 januari 2010 heeft herroepen of gewijzigd door een uiterste wilsbeschikking van juni 2010, die inhoudt dat [geïntimeerde 2] wordt vervangen door [appellante 1] als executeur en dat [appellante 2] en [appellant 3] als enige erfgenamen het resort zouden erven zonder dat [geïntimeerde 1] als legataris belangen in het resort verkrijgt;
d. [geïntimeerden] de uiterste wil van de erflater hebben verduisterd, vernietigd of vervalst; en/of
e. [geïntimeerde 1] direct na het overlijden van de erflater persoonlijke eigendommen heeft ontvreemd uit zijn ziekenhuiskamer en zijn appartement in Parijs, en een grote collectie antiek en kunst uit de nalatenschap heeft onttrokken;
bepaalt dat [appellanten], indien zij daartoe getuigen willen doen horen, deze kunnen voorbrengen op 3 of 4 april 2018 op een nader door het Hof te bepalen tijdstip voor een nader aan te wijzen lid van het Hof, in het Court House te Philipsburg, Sint Maarten (maximaal drie getuigen per dagdeel);
verstaat dat [appellanten] de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste drie dagen voor het verhoor aan [geïntimeerden] en aan het Hof dienen op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 2 februari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.