3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 28 oktober 1990 is overleden [betrokkene 1], verder ook: de erflater. [Verweerders] zijn kinderen uit het eerste huwelijk van de erflater. De erflater was tot aan zijn overlijden in tweede echt gehuwd met [eiseres 1]. [Eiseres 2] is een kind uit dit tweede huwelijk.
(ii) In een op 10 januari 1990 ten overstaan van notaris [de notaris] verleden testament heeft de erflater [eiseres 1] en zijn drie kinderen tezamen en voor gelijke delen tot zijn enige en algehele erfgenamen benoemd. Dit testament bevat voorts bepalingen omtrent herroeping, boedelverdeling, verzorgingsplicht, executeursbenoeming, verwerping door echtgenote, uitsluitingsclausule en codicillen. De erflater had bij eerder testament van 15 november 1978 zijn kinderen tot enig erfgenaam benoemd en aan [eiseres 1] een levenslang vruchtgebruik op zijn nalatenschap gelegateerd voorzover zij het vruchtgebruik niet al had verkregen door schenking bij akte van huwelijkse voorwaarden van 29 december 1965.
(iii) Bij akte van 13 februari 1990, eveneens verleden ten overstaan van [de notaris], is het huwelijksgoederenregime tussen de erflater en [eiseres 1] aldus gewijzigd dat tussen hen zal bestaan de wettelijke algehele gemeenschap van goederen; voordien golden krachtens voormelde akte van 29 december 1965 tussen de erflater en [eiseres 1] huwelijkse voorwaarden waarin iedere gemeenschap van goederen was uitgesloten.
(iv) [Verweerders] hebben in een eerdere procedure tegen [eiseressen] een verklaring voor recht gevorderd dat het testament van 10 januari 1990 en de akte van huwelijkse voorwaarden van 13 februari 1990 nietig zijn wegens onbekwaamheid ten gevolge van een ernstige geestesziekte van de erflater. De rechtbank Alkmaar heeft die vordering afgewezen. Dit vonnis is in hoger beroep bekrachtigd.
(v) [Verweerder 1] heeft vervolgens een klacht ingediend tegen [de notaris], welke onder meer inhield dat de notaris in strijd heeft gehandeld met art. 23 (oud) Wet op het Notarisambt. De Kamer van Toezicht te Alkmaar heeft de klacht ongegrond verklaard; het gerechtshof te Amsterdam heeft de klacht evenwel gegrond geacht. Het hof heeft geoordeeld dat de notaris blijk heeft gegeven van een verkeerd inzicht in de voorschriften die de wetgever aan de tegenwoordigheid van getuigen bij het passeren van akten houdende uiterste wilsbeschikkingen stelt. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"5.4. De notaris heeft er blijk van gegeven zich zeer goed te herinneren hoe hij destijds gewoon was akten houdende uiterste wilsbeschikkingen te passeren. Hij heeft ter zitting van het hof verklaard dat de getuigen slechts dan aan tafel in de passeerkamer zaten indien zich bijzonderheden voordeden. In het onderhavige geval moet er van worden uitgegaan dat de getuigen niet in de passeerkamer aan tafel hebben gezeten, doch in de aangrenzende kamer, aldus de notaris. Verder heeft de notaris verklaard dat de deur tussen beide ruimten open stond en dat, alvorens werd overgegaan tot het passeren van de akte, er een intercom werd ingeschakeld zodat de getuigen in de andere ruimte goed konden horen wat er tijdens het passeren werd gezegd.
5.5. Blijkens de processen-verbaal van het getuigen-verhoor in de eerder gevoerde civielrechtelijke procedure, konden de ten kantore van de notaris werkzame assistente en klerk, die meestal als getuigen optraden, de ondertekening van de akte door de comparant niet zien. Door middel van de intercom zouden de getuigen hetgeen gedurende het passeren werd besproken moeten kunnen horen, doch alleszins aannemelijk is dat zij daarbij werden afgeleid door hun werkzaamheden die zij plachten voort te zetten. Tot deze werkzaamheden behoorden onder meer het beantwoorden van telefoontjes en het ontvangen en te woord staan van bezoekers. Dit is te meer aannemelijk nu de assistente heeft verklaard dat haar als getuige wel eens dingen ontgingen omdat zij met haar werk bezig was."