ECLI:NL:OGHACMB:2018:249

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
AR 169/13 - ghis 80311 - H 307/16 CUR201100048 – CUR2015H00005
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de geldigheid van een testament en bewijslevering door getuigen

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een hoger beroep betreffende de geldigheid van een testament. De zaak betreft appellanten die oorspronkelijk eisers waren en nu de erven van de erflater vertegenwoordigen. De geïntimeerden zijn de testamentaire getuigen en andere betrokkenen. De procedure heeft een lange voorgeschiedenis, met tussenvonnissen van 12 mei 2017 en 2 februari 2018, waarin bewijsopdrachten zijn gegeven aan de appellanten. Getuigenverhoren vonden plaats in mei, juni en september 2018. De appellanten stelden dat het testament van 14 januari 2010 vals of vervalst was en dat er een ander testament bestond. Het Hof oordeelde dat de appellanten niet in hun bewijslevering zijn geslaagd. De getuigenverklaringen gaven geen aanwijzingen dat het testament vals was of dat er een ander testament bestond. Het Hof bevestigde het bestreden vonnis en veroordeelde de appellanten in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 13 december 2018 door de rechters H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer en J. de Boer.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2018 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 169/13 - ghis 80311 - H 307/16
CUR201100048 – CUR2015H00005
Uitspraak: 13 december 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:

1.aanvankelijk [appellante sub 1],

thans de erven van
[appellante sub 1],
zijnde
[appellante sub 2]en
[appellante sub 3],
2.
[appellante sub 2],
3.
[appellante sub 3],
allen met gekozen woonplaats in Sint Maarten,
oorspronkelijk eisers, thans appellanten,
gemachtigde: mr. L.G.J. Berman,
tegen

1.Margaretha Lynne [GEÏNTIMEERDE SUB 1],

wonende te Bradenton, Florida, Verenigde Staten van Amerika,
2.
Maylis DE [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonende in het Franse deel van Sint Maarten,
oorspronkelijk gedaagden, thans geïntimeerden,
gemachtigde: mr. J.G. Snow.
De partijen worden hierna wederom [appellante sub 1], [appellante sub 2], [appellante sub 3] (gezamenlijk: [appellanten c.s.]), [geïntimeerde sub 1] en De [geïntimeerde sub 2] (gezamenlijk: [geïntimeerde sub 1 c.s.]) genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het Hof verwijst voor het verloop tot dan toe naar zijn tussenvonnissen van 12 mei 2017 en 2 februari 2018. Bij het laatste tussenvonnis is een bewijsopdracht aan [appellante c.s]. gegeven.
1.2.
Getuigenverhoren hebben plaatsgevonden op 25 mei 2018, 13-14 juni 2018 en 6-7 september 2018. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
Het Franse Openbaar Ministerie (Yves Paillard) heeft op 21 juni 2018 een e-mail met producties gezonden aan het Sint Maartense Openbaar Ministerie, c.c. mr. J. de Boer, lid van het Hof. Mr. J. de Boer heeft per e-mail van 11 september 2018 deze mail met producties doorgezonden aan de gemachtigden van partijen. Uit de stukken blijkt dat het Franse strafvonnis op 13 december 2016 finaal is geworden.
1.4.
Op 5 oktober 2018 heeft [appellanten] c.s. een conclusie na enquête, met producties, genomen.
1.5.
Op 16 november 2018 heeft ook [geïntimeerde sub 1 c.s.] een conclusie na enquête genomen.
1.6.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenvonnis van 2 februari 2018 is [appellanten c.s.] opgedragen te bewijzen dat:
a. het testament van 14 januari 2010 vals of vervalst is;
b. er een echt testament van 14 januari 2010 met een andere inhoud bestaat;
c. de erflater het testament van 14 januari 2010 heeft herroepen of gewijzigd door een uiterste wilsbeschikking van juni 2010, die inhoudt dat De [geïntimeerde sub 2] wordt vervangen door [appellante sub 1] als executeur en dat [appellante sub 2] en [appellante sub 3] als enige erfgenamen het resort zouden erven zonder dat [geïntimeerde sub 1] als legataris belangen in het resort verkrijgt;
d. [geïntimeerde sub 1] c.s. de uiterste wil van de erflater hebben verduisterd, vernietigd of vervalst; en/of
e. [geïntimeerde sub 1] direct na het overlijden van de erflater persoonlijke eigendommen heeft ontvreemd uit zijn ziekenhuiskamer en zijn appartement in Parijs, en een grote collectie antiek en kunst uit de nalatenschap heeft onttrokken.
2.2. [
[appellanten c.s.] is niet geslaagd in de bewijslevering.
2.3.
Ad probanda a-b.Uit de verklaringen van notaris Gijsbertha (tweemaal gehoord: in enquête en in contra-enquête; ook gehoord door de Franse politie; productie 3 van [appellanten c.s.] d.d.10 augustus 2015), [ naam 1] (ook gehoord door de Franse politie; productie 11 bij pleitnota mr. Berman in hoger beroep), [ naam 2] (ook gehoord door de Franse politie; productie 8 van [appellante c.s.] d.d.10 augustus 2015) en De [geïntimeerde sub 2] (ook gehoord door de Franse politie; productie 5 bij memorie van grieven) blijkt dat de erflater op 14 januari 2010 op het notariskantoor is geweest voor het maken van een testament.
2.4.
Volgens Gijsbertha gaf hij als notaris in het algemeen, na afloop van het testeren, aan testators een afschrift van het testament zonder handtekeningen, dit ter voorkoming van fraude. Dit is bevestigd door [ naam 1]. Echter als de testator aandringt, wordt volgens Gijsbertha een afschrift met handtekeningen verstrekt.
2.5.
Gijsbertha en [ naam 2] achten het mogelijk dat op het moment dat in het onderhavige geval een afschrift met handtekeningen voor de erflater werd gemaakt, [ naam 2], een der testamentgetuigen, uit de passeerkamer was weggeroepen, hetgeen zou kunnen verklaren dat de executeur testamentaire (De [geïntimeerde sub 2]) kort na het overlijden beschikte over een afschrift met drie handtekeningen (van de erflater, van notaris Gijsbertha en van testamentgetuige [ naam 1]) in plaats van vier handtekeningen (van de drie genoemden met die van testamentgetuige [ naam 2]) (zie productie 21 bij memorie van grieven). [ naam 2] heeft verklaard het testament wel getekend te hebben, maar zij weet niet precies wanneer.
2.6.
Uit de verklaringen van getuigen [ naam 1] en [ naam 2] volgt dat zij als testamentgetuigen bij het testeren niet voortdurend daadwerkelijk in de passeerkamer aanwezig waren. Hieromtrent heeft het Hof in zijn tussenvonnis van 2 februari 2018, rov. 2.6 een beslissing gegeven.
2.7. [
[ naam 1] heeft verklaard niet de inhoud van het testament vernomen te hebben. Dit leidt evenmin tot nietigheid van het testament. De situatie is vergelijkbaar met die in de door het Hof in het tussenvonnis, rov. 2.6, aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3712, NJ 2008/545, waarin van het volgende ‘open deurtje’ werd uitgegaan (HR-uitspraak rov. 3.3 jo rov. 3.1 onder V):
‘Blijkens de processen-verbaal van het getuigen-verhoor in de eerder gevoerde civielrechtelijke procedure, konden de ten kantore van de notaris werkzame assistente en klerk, die meestal als getuigen optraden, de ondertekening van de akte door de comparant niet zien. Door middel van de intercom zouden de getuigen hetgeen gedurende het passeren werd besproken moeten kunnen horen, doch alleszins aannemelijk is dat zij daarbij werden afgeleid door hun werkzaamheden die zij plachten voort te zetten. Tot deze werkzaamheden behoorden onder meer het beantwoorden van telefoontjes en het ontvangen en te woord staan van bezoekers. Dit is te meer aannemelijk nu de assistente heeft verklaard dat haar als getuige wel eens dingen ontgingen omdat zij met haar werk bezig was.’
2.8.
Er zijn, gelet op de getuigenverklaringen, geen aanwijzingen dat het testament van 14 januari 2010 vals of vervalst is of dat een echt testament van 14 januari 2010 bestaat met een andere inhoud. [appelanten] c.s. hebben gesteld dat De [geïntimeerde sub 2] handtekeningen van de erflater heeft vervalst – hierop heeft ook het Franse strafvonnis van 22 januari 2015 (productie bij conclusie van dupliek) betrekking: De [geïntimeerde sub 2] is daarbij vrijgesproken – en dat De [geïntimeerde sub 2] erop aanstuurde dat criminelen [appellante sub 2] iets zouden aandoen (verklaring getuige [ naam 3] in eerste verhoor). Indien veronderstellenderwijs zou worden aangenomen dat deze stellingen juist zijn, is daarmee nog niet bewezen dat het testament van 14 januari 2010, dat bewaard werd op het notariskantoor, vals of vervalst is. De [geïntimeerde sub 2] beschikte slechts over een kopie, zonder vierde handtekening, maar verder conform het op het notariskantoor bewaarde origineel.
2.9.
Ad probandum c.Getuige [ naam 4] (tweemaal gehoord: in enquête en in contra-enquête; ook gehoord door de Franse politie; productie 4 van [appelanten] c.s. d.d.10 augustus 2015; productie 14 memorie van grieven; Nederlandse vertaling als productie bij memorie van antwoord), die destijds kandidaat-notaris was op het kantoor-Gijsbertha, heeft de erflater in het ziekenhuis bezocht; hierop heeft betrekking een rekening die juni 2010 vermeldt. De erflater wenste zijn testament te veranderen. [ naam 4] heeft verklaard dat zij aan de Franse kant van Sint Maarten niet en bovendien als kandidaat-notaris niet zonder meer bevoegd was een testament te verlijden; voorts zijn testamentgetuigen nodig. Zij heeft verklaard aan erflater gezegd te hebben naar het notariskantoor-Gijsbertha te komen voor het maken van een nieuw testament, maar hiervan is het – door de ziekte van erflater en diens overlijden in Frankrijk – niet gekomen. [ naam 4] heeft verklaard dat in haar aanwezigheid ter plaatse in het ziekenhuis door de erflater geen uiterste wil – ook geen codicil – is gemaakt.
2.10.
Getuige [ naam 5], weduwe van [appellante sub 1], broer van de erflater, heeft verklaard dat kandidaat-notaris [ naam 4] in het ziekenhuis de erflater een document liet ondertekenen, maar zij was hierover weinig zeker. Getuige [appellante sub 3] heeft verklaard niet gezien te hebben dat de erflater tekende. Wel maakte de erflater aantekeningen en wisselde hij met kandidaat-notaris [ naam 4] documenten uit. Notaris [ naam 4] heeft ontkend dat in het ziekenhuis een nieuw testament is gemaakt; volgens haar was dat niet eens mogelijk. [appellante sub 1] heeft dit op 28 februari 2012 ook niet verklaard tegenover de Franse politie (bijlage bij e-mail van mr. Snow van 13 juli 2018, voorgehouden aan [appellante sub 3] en [ naam 5] tijdens hun tweede verhoor op 7 september 2018). Met de verklaringen van [ naam 5] en [appellante sub 3] is niet bewezen dat in het ziekenhuis een nieuw testament is gemaakt.
2.11.
Getuige [appellante sub 3] heeft verklaard dat hij, na het bezoek van kandidaat-notaris [ naam 4] in het ziekenhuis, de erflater heeft afgezet bij een gebouw waarvan hij nadien heeft vernomen dat daarin (ook) het notariskantoor-Gijsbertha gevestigd was. Hij verklaart dat de erflater ‘didn’t stay very long’. Gijsbertha in contra-enquête heeft ontkend dat de erflater toen op kantoor is geweest. De verklaring van [appellante sub 3] is onvoldoende om aan te nemen dat, na [ naam 4]’s bezoek in het ziekenhuis, op het kantoor van notaris Gijsbertha een nieuw testament (het zgn. juni-testament) is verleden. [ naam 4] en Gijsbertha hebben dit ontkend.
2.12.
Getuige [appellante sub 3] en ook getuige [ naam 5] hebben verklaard dat na het overlijden van de erflater notaris Gijsbertha hen en [appellante sub 1] in Florida heeft opgebeld en gezegd dat [geïntimeerde sub 1] niets te maken zou krijgen met de onderneming. [appellante sub 3] had de indruk dat notaris Gijsbertha toen een ander testament voor zich had dan het testament dat zich in het dossier bevindt. Als Gijsbertha die uitlating gedaan heeft, is dat opmerkelijk, maar onvoldoende om het bestaan van een ander testament te doen vaststaan. [appellante sub 3] en [appellante sub 2] waren de enige erfgenamen. Mogelijkerwijs had de notaris Gijsbertha in het telefonisch gesprek niet de implicaties van de legaten aan [geïntimeerde sub 1] goed voor ogen en zijn [appellante sub 1], [ naam 5] en [appellante sub 3] door hem op het verkeerde been gezet. Gijsbertha heeft in contra-enquête verklaard zich niets van dit gesprek te kunnen herinneren.
2.13.
Indien Gijsbertha al aan de Franse politie verklaard heeft dat er een concept was van een juni-testament, dan is dat onvoldoende om aan te nemen dat een juni-testament is verleden. Gijsbertha heeft verklaard dat het concept, als het al bestond, door [ naam 4] was gemaakt. [ naam 4] heeft in contra-enquête verklaard: ‘I did not draft a new will en I know nothing about a June last will.’
2.14.
Ad probandum d.Er zijn, gelet op de getuigenverklaringen geen aanwijzingen dat [geïntimeerde sub 1] c.s. de uiterste wil van de erflater heeft verduisterd, vernietigd of vervalst. Zie ook hiervóór ad probandum a-b.
2.15.
Ad probandum e.[geïntimeerde sub 1] (ook gehoord door de Franse politie; producties 2, 6-7 van [appellanten c.s.] d.d. 10 augustus 2015; productie 17 bij memorie van grieven) heeft verklaard dat in het gemeubileerd gehuurde appartement in Parijs zich geen zaken van waarde bevonden.
2.16.
Volgens getuige [geïntimeerde sub 1] is de inboedel van het huis in Sint Maarten nog steeds aanwezig. Volgens getuige De [geïntimeerde sub 2] behoorden tot de inboedel antieke stukken. De notaris Gijsbertha heeft volgens De [geïntimeerde sub 2] medegedeeld dat de inboedel deel uitmaakt van het huis dat in de stichting particulier fonds valt en waarvan [geïntimeerde sub 1] ingevolge de ‘letter of wishes’ en ‘trustee appointment’ (productie 3 bij memorie van grieven) enige begunstigde en enige bestuurder werd.
2.17.
Bij een inbraak is volgens [geïntimeerde sub 1] op zeker moment een Cartier-horloge van de erflater gestolen. De erflater heeft volgens haar een Tag Heuer-horloge op enig moment verloren bij het speervissen.
2.18.
Al met al is een door [geïntimeerde sub 1] gepleegde verduistering niet bewezen.
2.19.
Hetgeen [ naam 6] (ook gehoord door de Franse politie; productie 5 van [appellante c.s.] d.d.10 augustus 2015; productie 18 bij memorie van grieven) heeft verklaard is in het kader van het onderhavige getuigenverhoor onvoldoende relevant. Hij heeft na het overlijden van de erflater een ‘filing cabinet’ weggehaald, maar hierin zat volgens [geïntimeerde sub 1] en De [geïntimeerde sub 2] niet het afschrift van het testament. Maar vooral: beslissend is niet het afschrift maar het origineel (de minuut) van het testament. Er zijn geen aanwijzingen dat dit het kantoor van notaris Gijsbertha heeft verlaten tot de afgifte aan de Franse autoriteiten. Overigens zijn er geen aanwijzingen dat het afschrift van de erflater dat zich in de kluis (of wellicht in het kabinet) bevond, behoudens het aantal handtekeningen (zie hiervóór rov. 2.5), inhoudelijk afweek van het origineel.
2.20.
Hetgeen de overige getuigen hebben verklaard heeft evenmin voldoende relevantie. Dat tussen de erflater en [appellante sub 2] een hechte affectieve relatie bestond en dat de erflater, aan het einde van zijn leven in het Franse ziekenhuis, [appellante sub 2] noemde als zijn dochter (verklaring van getuige [ naam 7]) is onvoldoende om enig deel van het probandum bewezen te achten. Zelfs al zou de erflater aan het einde van zijn leven [appellante sub 2] testamentair hebben willen bevoordelen, is het daar niet van gekomen.
2.21.
Nu de probanda niet bewezen zijn, moet gelet op het tussenvonnis van 2 februari 2018 de uitkomst van het hoger beroep zijn dat de vorderingen van [appellanten c.s.] terecht door het GEA zijn afgewezen. Het bestreden vonnis moet worden bevestigd.
2.22. [
[appellanten c.s.] dient de kosten van het hoger beroep te dragen.[appellanten c.s.] heeft herhaaldelijk verklaard dat het in deze zaak gaat om een nalatenschap van miljoenen US dollars (zij sprak van 20 miljoen), in elk geval meer dan NAf 2.200.000,-, hetgeen leidt tot toepassing van tarief 11.
2.23.
De getuige Gijsbertha, die thans in Curaçao woont, heeft in contra-enquête kosten gemaakt (US$ 600,-). [geïntimeerde sub 1] c.s., die hem heeft voorgebracht, dient hem dit te vergoeden. [appellanten] c.s. zal worden veroordeeld deze kosten aan [geïntimeerde sub 1] c.s. te vergoeden.

3.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellanten] c.s. hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] c.s. gevallen en tot op heden begroot op NAf 69.000,- aan gemachtigdensalaris, NAf 300,50 aan verschotten en US$ 600,- aan kosten getuige.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, F.W.J. Meijer en J. de Boer leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 13 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.