ECLI:NL:OGHACMB:2018:244

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
SXM2018H00054 en SXM2018H00055
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee appellanten tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, die op 26 maart 2018 hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd ongegrond verklaarde. De minister van Justitie had op 7 november 2016 de aanvragen van de appellanten afgewezen en hun bezwaar daartegen op 5 mei 2017 ongegrond verklaard. De appellanten, die sinds 2004 in Sint Maarten wonen, stelden dat zij recht hadden op een vergunning op basis van het gelijkheidsbeginsel, omdat in het verleden aan hun gemachtigde een vergunning was verleend na één jaar rechtmatig verblijf.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft de zaak op 1 oktober 2018 behandeld. De appellanten waren vertegenwoordigd door mr. B.B. Brooks, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller. Het Hof overwoog dat de minister niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld, omdat de omstandigheden van de appellanten niet gelijk waren aan die van hun gemachtigde. Het Hof concludeerde dat de appellanten niet voldeden aan de vereisten voor een vergunning voor onbepaalde tijd, aangezien zij niet onafgebroken rechtmatig verblijf hadden gehad in Sint Maarten gedurende de vereiste periode van vijf jaar.

Het Hof bevestigde de uitspraak van het Gerecht en oordeelde dat de minister de richtlijnen correct had toegepast. De appellanten hadden niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

SXM2018H00054 en SXM2018H00055
Datum uitspraak: 22 november 2018
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak de hoger beroep van:
1. Appellante 1], en
2. [ Appellante 2]
beiden wonend in Sint Maarten,
appellanten,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 26 maart 2018 in zaken nrs. SXM201700240 en SXM201700242 in de gedingen tussen:
appellanten
en
de minister van Justitie.

Procesverloop

Bij onderscheiden beschikkingen van 7 november 2016 heeft de minister aanvragen van appellanten om hen een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij onderscheiden beschikkingen van 5 mei 2017 heeft de minister het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2018 heeft het Gerecht het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2018, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. B.B. Brooks, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller, advocaat, zijn verschenen.
Overwegingen
De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
Volgens paragraaf 3.1.5 van de Richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Landsverordening toelating en uitzetting van mei 2012 (hierna: de richtlijnen) wordt een vergunning voor onbepaalde tijd verleend aan een vreemdeling, indien deze minstens vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf heeft gehad in Sint Maarten. Het Gerecht heeft overwogen dat niet in geschil is dat appellanten niet aan dit vereiste voldoen. Het is de keuze van de ouders van appellanten geweest om, toen appellanten nog minderjarig waren, niet het verblijf van appellanten te regelen. Ook appellante Alauna Warno heeft, toen zij eenmaal meerderjarig was geworden, nagelaten direct een vergunning tot tijdelijk verblijf aan te vragen. Deze nalatigheden komen niet voor rekening van de minister. Dat Alauna een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd nodig heeft om aanspraak te maken op studiefinanciering hoefde de minister niet bij zijn beoordeling te betrekken. De minister handelt overeenkomstig het beleid, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid). Bijzondere omstandigheden in deze zin zijn niet gesteld. Het doel van de beleidsregel is immers niet het kunnen voldoen aan de voorwaarden voor studiefinanciering, aldus het Gerecht.
Appellanten stellen dat zij vanaf 2004 woonachtig zijn in Sint Maarten. Appellante Alauna Warno is in de periode van 4 juli 2005 tot 16 september 2006 in het bezit geweest van een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv). Voorts zijn appellanten van 28 november 2013 tot 22 oktober 2016 in het bezit geweest van een vttv. Zij hebben de Franse nationaliteit maar geen band met het Franse deel van Sint Maarten. Zij hebben wel een band met het Nederlandse deel van Sint Maarten. Daar hebben zij onderwijs gevolgd. Toen zij nog minderjarig waren heeft hun vader geweigerd mee te werken aan het verkrijgen van rechtmatig verblijf. Dat appellante Alauna niet meteen haar verblijf heeft geregeld toen zij meerderjarig was geworden, is omdat zij zich er niet van bewust was dat zij verblijfsperikelen zou krijgen. Appellanten zijn de dupe van excessief formalisme. De minister heeft voorts gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In het verleden is aan hun gemachtigde een vergunning tot verblijf verleend na één jaar rechtmatig verblijf, aldus appellanten.
Zoals het Hof eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 22 november 2016 (ECLI:NL:OGHACMB:2016:191) moet de minister alle omstandigheden van het geval in zijn beoordeling betrekken en moet hij bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het handelen overeenkomstig de richtlijnen gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
4.1.
Dat appellanten sinds 2004 in Sint Maarten woonachtig zijn en hier onderwijs hebben gevolgd, zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister van de richtlijnen had moeten afwijken. Appellanten dan wel hun ouders wisten, dan wel behoorden te weten, dat voor rechtmatig verblijf in Sint Maarten een vttv is vereist. Dat appellanten gedurende de twaalf jaar van hun feitelijk verblijf in Sint Maarten slechts onderscheidenlijk twee en één jaar in het bezit zijn geweest van een geldige vttv, moet dan ook voor hun rekening blijven. Dat appellanten in de periode van niet‑rechtmatig verblijf met de samenleving van Sint Maarten een band hebben gekregen onderscheidt hen voorts niet van andere vreemdelingen die gedurende lange tijd niet-rechtmatig in Sint Maarten verblijven.
4.2.
Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door in het geval van appellanten niet van het vereiste van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Sint Maarten af te wijken. Het geval van hun gemachtigde is feitelijk noch juridisch gelijk met hun geval.
4.3.
Appellanten hebben bij emailbericht aan het Hof van 28 september 2018, de vrijdag voor de behandeling ter zitting op de maandag daaropvolgend, nog een beroep gedaan op twee gevallen die volgens hen ook met hun geval gelijk zijn te stellen. Gelet op het tijdstip waarop deze twee gevallen in hoger beroep door appellanten zijn ingebracht, was het voor de minister redelijkerwijs niet mogelijk ter zitting of anderszins hierop te reageren. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij dusdanige inspanningen hebben verricht, dat moet worden geoordeeld dat redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij deze gevallen eerder naar voren hadden gebracht. Daarom zal het Hof deze gevallen wegens strijd met de goede procesorde niet bij de beoordeling van het hoger beroep betrekken.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2018

BIJLAGE

Landsverordening toelating en uitzetting
Artikel 6
1. Behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen wordt niemand in Sint Maarten toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
2. Een vergunning tot tijdelijk verblijf wordt voor een bepaalde termijn afgegeven.
3. Een vergunning tot verblijf wordt voor onbepaalde tijd afgegeven.
Richtlijnen van de minister van Justitie van Sint Maarten met betrekking tot de toepassing van de Landsverordening toelating en uitzetting
van mei 2012
Paragraaf 3.1.5 Beleid verblijf voor onbepaalde tijd
De overheid is van oordeel dat een vreemdeling die gedurende een onafgebroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaar in Sint Marten woonachtig is geweest en nadien zijn/haar hoofdverblijf niet buiten het land heeft gevestigd, in die periode met de samenleving van Sint Maarten zodanig vergroeid is geraakt, dat het niet (langer) verlenen van een verblijfsvergunning dan wel het verlenen van een vergunning met een verbod tot werken een onevenredige hardheid met zich meebrengt voor de betrokken vreemdeling.
Aan een vreemdeling, die gedurende een onafgebroken verblijf van vijf jaar in Sint Marten woonachtig is en nadien zijn/haar hoofdverblijf niet buiten het land heeft gevestigd, dient dan ook een vergunning tot verblijf te worden verleend, welke voorzien is van een aantekening waaruit blijkt dat an die vergunning geen beperkingen zijn verbonden.
Uitzondering hierop zijn de vreemdelingen die vallen onder de bijzondere categorie penshonado. Deze categorie verkrijgt direct bij de aanvraag een vergunning voor onbepaalde tijd vanwege het feit dat hij/zij volgens de renteniers-/penshonado-wetgeving onbepaald dient te zijn toegelaten teneinde een beroep te kunnen doen op deze regeling. Zij krijgen echter wel een beperking vermeld op de vergunning tot verblijf en wel “zolang rentenier/penshonado”. Pas nadat zij vijf jaar rechtmatig in het land verbleven hebben, kunnen zij een vergunning voor onbepaalde tijd aanvragen zonder genoemde beperking (vide hoofdstuk 8).