In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de weigering van de Gouverneur van Aruba om haar optieverklaring voor het Nederlanderschap te bevestigen. De Gouverneur had eerder, op 17 augustus 2015, de bevestiging van de optieverklaring geweigerd, omdat appellante niet voldeed aan de vereiste voorwaarden voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Dit besluit werd in een later bezwaar op 7 juni 2017 door de Gouverneur gehandhaafd. De appellante heeft hiertegen beroep aangetekend bij het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, dat op 29 januari 2018 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 4 oktober 2018 heeft de appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, betoogd dat de Gouverneur de onderbreking van haar rechtmatig verblijf in Aruba niet aan haar optieverklaring ten grondslag mocht leggen. De appellante heeft verzocht om nadere inlichtingen over de datum van indiening van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning. Het Hof heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er twijfels bestaan over de juistheid van de informatie die de Gouverneur heeft gebruikt om zijn beslissing te onderbouwen.
Het Hof heeft vastgesteld dat de appellante niet voldoet aan de eis van een onafgebroken periode van ten minste vijftien jaren rechtmatig verblijf in de relevante gebieden, en dat de onderbreking van haar verblijf in Aruba van 15 mei 2007 tot 28 augustus 2007 aan de bevestiging van haar optieverklaring in de weg staat. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerecht vernietigd en de teruggave van het griffierecht gelast. De uitspraak is gedaan op 18 december 2018.