ECLI:NL:OGHACMB:2018:243

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
AUA2018H00045
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging optieverklaring Nederlanderschap wegens onderbreking rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de weigering van de Gouverneur van Aruba om haar optieverklaring voor het Nederlanderschap te bevestigen. De Gouverneur had eerder, op 17 augustus 2015, de bevestiging van de optieverklaring geweigerd, omdat appellante niet voldeed aan de vereiste voorwaarden voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Dit besluit werd in een later bezwaar op 7 juni 2017 door de Gouverneur gehandhaafd. De appellante heeft hiertegen beroep aangetekend bij het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, dat op 29 januari 2018 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2018 heeft de appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat, betoogd dat de Gouverneur de onderbreking van haar rechtmatig verblijf in Aruba niet aan haar optieverklaring ten grondslag mocht leggen. De appellante heeft verzocht om nadere inlichtingen over de datum van indiening van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning. Het Hof heeft echter geoordeeld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er twijfels bestaan over de juistheid van de informatie die de Gouverneur heeft gebruikt om zijn beslissing te onderbouwen.

Het Hof heeft vastgesteld dat de appellante niet voldoet aan de eis van een onafgebroken periode van ten minste vijftien jaren rechtmatig verblijf in de relevante gebieden, en dat de onderbreking van haar verblijf in Aruba van 15 mei 2007 tot 28 augustus 2007 aan de bevestiging van haar optieverklaring in de weg staat. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerecht vernietigd en de teruggave van het griffierecht gelast. De uitspraak is gedaan op 18 december 2018.

Uitspraak

AUA2018H00045
Datum uitspraak: 18 december 2018
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Appellante], wonend in Aruba,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 29 januari 2018 in zaak AUA201701569, in het geding tussen:
appellante
en
de Gouverneur van Aruba.
Procesverloop
Bij beschikking van 17 augustus 2015 heeft de Gouverneur de bevestiging van de door appellante afgelegde schriftelijke verklaring strekkende tot verkrijging van het Nederlanderschap (de optieverklaring) geweigerd.
Bij beschikking van 7 juni 2017 heeft de Gouverneur het door appellante daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 januari 2018 heeft het Gerecht het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld.
De Gouverneur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2018, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. E.M.J. Cafarzuza, advocaat, en de Gouverneur, vertegenwoordigd door mr. A. Lumenier, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen.
Overwegingen
De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
Aan de beschikking van 7 juni 2017 heeft de Gouverneur ten grondslag gelegd dat appellante op 20 januari 2014 een optieverklaring heeft afgelegd, bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Gebleken is dat appellante niet voldoet aan het vereiste dat zij gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Uit een bericht omtrent toelating van de Toelatingsorganisatie Curaçao is gebleken dat appellante van 2 oktober 2001 tot 9 april 2003 geen rechtmatig verblijf in de Nederlandse Antillen had. Uit een bericht omtrent toelating van het Departemento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (DIMAS) is gebleken dat appellant van 15 mei 2007 tot 28 augustus 2007 geen rechtmatig verblijf in Aruba had.
Het Gerecht heeft overwogen dat appellante niet betwist dat zij van 2 oktober 2001 tot 9 april 2003 geen rechtmatig verblijf in Curaçao heeft gehad. Voorts heeft het Gerecht overwogen dat, anders dan appellante betoogt, uit het arrest van de Hoge Raad van 24 november 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA8448) noch uit latere rechtspraak voortvloeit dat ook aan de echtgenoot van een in de Nederlandse Antillen geboren Nederlander of een aldaar tot Nederlander genaturaliseerde persoon toentertijd een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd moest worden verleend. De Gouverneur heeft voormelde onderbreking van het rechtmatig verblijf aan appellante mogen tegenwerpen en terecht het standpunt ingenomen dat deze onderbreking aan bevestiging van haar optieverklaring in de weg staat. Nu dit de bestreden beschikking zelfstandig kan dragen, wordt voorbijgegaan aan de vraag, of de Gouverneur zich op goede grond op het standpunt heeft gesteld dat er nog meer onderbrekingen van het rechtmatig verblijf zijn, aldus het Gerecht.
In het verweerschrift in hoger beroep heeft de Gouverneur zich op het standpunt gesteld dat, gelet op het vereiste van een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf, de onderbreking van het rechtmatig verblijf van 2 oktober 2001 tot 9 april 2003 in Curaçao niet meer relevant is en niet meer aan appellante zal worden tegengeworpen.
Dit brengt met zich dat de door het Gerecht aan de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde motivering deze uitspraak niet meer kan dragen. Daarom zal het Hof het hoger beroep gegrond verklaren en de aangevallen uitspraak vernietigen.
Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep biedt de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) geen mogelijkheid.
Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen zal het Hof de beschikking van 7 juni 2017 beoordelen in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, voor zover deze na hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.
7.1. Appellante heeft betoogd dat de Gouverneur het tegenwerpen van de onderbreking van het rechtmatig verblijf in Aruba van 15 mei 2007 tot 28 augustus 2007 niet kan doen steunen op het bericht omtrent toelating van het DIMAS. Zij heeft verzocht om de Gouverneur op de voet van artikel 34, eerste lid, van de Lar, op te dragen een kopie van de door haar destijds ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning met daarop de datum van indiening van die aanvraag over te leggen.
7.2. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een concreet aanknopingspunt is voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het bericht omtrent toelating van het DIMAS, dat maakt dat de Gouverneur dat bericht niet aan de afwijzing ten grondslag mocht leggen. Het Hof ziet daarom geen aanleiding de Gouverneur dan wel het DIMAS te verzoeken nadere inlichtingen te verschaffen over de indieningsdatum van appellantes aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning in 2007.
Het betoog faalt.
7.3. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
II.
vernietigtde uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 29 januari 2017 in zaak AUA201701569;
III.
verklaarthet in die zaak ingestelde beroep
ongegrond;
IV.
gelastde teruggave van het voor het hoger beroep gestorte griffierecht.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Saleh, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Saleh
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2018
Bijlage

Landsverordening administratieve rechtspraak

Artikel 34
1. Het Gerecht kan bestuursorganen, natuurlijke- en rechtspersonen
te allen tijde verzoeken binnen een bepaalde termijn inlichtingen
betreffende de zaak te verschaffen.
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 6
1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
g. de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
3. De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.