ECLI:NL:OGHACMB:2018:200

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
SXM2017H00094 - E 82/16 – ghis 84120 - H 02/18
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding met minderjarige kinderen en de toepassing van artikel 1:150 BW

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een man tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin zijn verzoek tot echtscheiding werd afgewezen. De man en de vrouw zijn de ouders van twee minderjarige kinderen en hebben sinds 23 juni 2016 van elkaar gescheiden geleefd. De man heeft hoger beroep ingesteld op 23 maart 2017, waarin hij verzocht om de echtscheiding uit te spreken of de termijn van drie jaar, zoals voorgeschreven in artikel 1:150 lid 2 BW, te bekorten. De vrouw heeft zich verzet tegen dit verzoek en heeft pleitaantekeningen ingediend waarin zij concludeert tot afwijzing van het verzoek van de man.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 april 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het Hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de toepassing van artikel 1:150 BW, dat bepaalt dat echtscheiding niet kan worden uitgesproken tegen de wil van de andere echtgenoot als er minderjarige kinderen zijn, tenzij er sprake is van wangedrag of als de echtgenoten drie jaar onafgebroken gescheiden hebben geleefd. Het Hof concludeert dat de man niet heeft aangetoond dat er sprake is van wangedrag aan de zijde van de vrouw, en dat de termijn van drie jaar niet kan worden bekort.

De beschikking van het Gerecht in eerste aanleg wordt bevestigd, en het Hof stelt de man in de gelegenheid om een akte in te dienen waarin hij kan aangeven of hij de scheiding van tafel en bed door het Hof wil laten vernietigen. De zaak wordt aangehouden voor verdere beslissing.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2018 BESCHIKKING NO.
Registratienrs.: SXM2017H00094 - E 82/16 – ghis 84120 - H 02/18
Uitspraak: 4 mei 2018
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Sint Maarten,
hierna te noemen: de man,
oorspronkelijk verzoeker, thans appellant,
gemachtigde: mr. M.O. Kortenoever,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Sint Maarten,
hierna te noemen: de vrouw,
oorspronkelijk verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. Z. Bary.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [kind 1] geboren op [geboortedatum] 2006 in Sint Maarten, en
  • [kind 2] geboren op [geboortedatum] 2007 in Sint Maarten,
hierna te noemen: de kinderen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met nummer E 82 van 2016 gegeven en op 13 februari 2017 uitgesproken (deel)beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De man heeft in een beroepschrift, met producties, ter griffie ingekomen op 23 maart 2017, dus tijdig, hoger beroep ingesteld van voornoemde beschikking. Hierin heeft hij het beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en alsnog de echtscheiding tussen partijen zal uitspreken dan wel de termijn, bedoeld in artikel 1:150 lid 2 BW, zal bekorten door deze te stellen op een jaar ingaande 1 augustus 2016, waarvan acht maanden reeds verstreken waren ten tijde van het indienen van het verzoekschrift.
1.3.
De vrouw heeft ‘pleitaantekeningen’, met producties, d.d. 26 januari 2018 ingediend, waarin zij concludeert tot afwijzing van het verzoek van de man.
1.4.
Op 3 april 2018 heeft de man producties ingezonden.
1.5.
Op 6 april 2018 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, vergezeld van hun gemachtigden.
1.6.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Beoordeling

3.1.
De man heeft een verzoek tot echtscheiding gedaan. De vrouw verzet zich daartegen met een beroep op artikel 1:150 lid 2 van het
Burgerlijk Wetboek(BW). Artikel 1:150 leden 2-3 BW luidt:
‘2. Indien uit het huwelijk een of meer kinderen zijn geboren, die nog minderjarig zijn, kan
echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten niet worden uitgesproken tegen de wil van de andere echtgenoot, tenzij de echtgenoten ten minste drie jaren onafgebroken duurzaam gescheiden hebben geleefd.
3. De termijn van drie jaren kan door de rechter worden bekort, indien de andere echtgenoot
zich heeft schuldig gemaakt aan wangedrag in zodanige mate dat van de echtgenoot die het verzoek heeft gedaan, niet kan worden gevergd het huwelijk te doen voortbestaan.’
3.2.
Het GEA heeft ingevolge artikel 1:150 lid 2 BW het verzoek van de man tot echtscheiding afgewezen en op subsidiair verzoek van de man de scheiding van tafel en bed uitgesproken. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de man.
3.3.
Artikel 1:150 lid 2 BW – een bepaling die in Nederland en in Aruba ontbreekt – is een keuze geweest van de toenmalige wetgever van de Nederlandse Antillen. Achtergrond is om, als er minderjarige kinderen in het spel zijn, ‘een zekere drempel te creëren tegen lichtvaardige scheidingen’ (M.F. Murray,
Parlementaire Geschiedenis van het Curaçaose Burgerlijk Wetboek, 2016, p. 171), maar dat betekent niet dat de bepaling zo moet worden uitgelegd dat als de rechter oordeelt dat geen uitzicht op verzoening bestaat en het echtscheidingsverzoek niet lichtvaardig is, zij buiten toepassing blijft. ‘De regter moet volgens de algemeene verordeningen regtspreken; hij mag in geen geval hare innerlyke waarde of billykheid beoordeelen’, aldus artikel 13 van de
Algemeene bepalingen der wetgeving van Sint Maarten.
3.4.
Bij strijd met de Staatsregeling (zie artikel 119
Staatsregeling van Sint Maarten) of met een verdragsbepaling (zie artikel 5 lid 1 jo artikel 3 lid 1 van het
Statuut voor het Koninkrijk der Nederlandenjo artikel 94 van de
Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden) kan artikel 1:150 lid 2 BW wel door de rechter buiten toepassing worden gelaten. Het ligt voor de hand de grondrechtenbepalingen uit de Staatsregeling in beginsel EVRM-conform uit te leggen, in overeenstemming met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (vgl. de tussenuitspraak van het Constitutioneel Hof van Sint Maarten van 8 november 2013, NJFS 2014/9, onder 2.3.5). Wat het EVRM betreft verdient bovendien de aandacht dat de Hoge Raad in een Nederlandse uitspraak heeft geoordeeld dat bij toepassing van artikel 94 Gr.w. internationale maatstaven gelden (laatstelijk HR 16-12-2016, ECLI:NL:HR:2016:2888, NJ 2017/132).
3.5.
Een algemeen recht op echtscheiding als voortvloeiend uit artikel 8, 9, 12 of 14 EVRM is door het Europese Hof voor de rechten van de mens niet erkend (EHRM
Johnston v. Irelandvan 18 december 1986, appl. no. 9697/82 , NJ 1989/97, § 51-63). Weliswaar is een driejarige wachttijd na echtscheiding om te hertrouwen in strijd met artikel 12 EVRM geacht (EHRM
F. v. Switzerlandvan 10 december 1987, appl.no. 11329/85, NJ 1989/99, § 30-40), maar bij artikel 1:150 lid 2 BW gaat het niet om een wachttijd na echtscheiding, maar om een wachttijd vóór echtscheiding, met het oog op de belangen van minderjarige kinderen, en met een uitzondering bij wangedrag van de andere echtgenoot (lid 3). Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat er dan ook strijd is met het in artikel 12 EVRM gegarandeerde recht om te hertrouwen. Overigens is in het onderhavige geval door de vrouw niet aangevoerd dat zij belemmerd wordt in de mogelijkheid op redelijke termijn te hertrouwen.
3.6.
Niet is uitgesloten dat van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1:150 lid 2 BW sprake is indien de echtgenoten nog steeds in een en hetzelfde huis wonen, in welk huis ook de beide kinderen verblijven en door hun ouders worden opgevoed en verzorgd. In HR 15 oktober 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AP4502, NJ 2004/623 is overwogen:
‘Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat van duurzaam gescheiden leven in de zin van art. 1:150 lid 2 sprake is indien het gaat om een door de man en/of de vrouw gewilde verbreking van de echtelijke samenleving waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en die toestand door ten minste een van hen als bestendig is bedoeld. 's Hofs oordeel dat partijen, hoewel zij nog steeds onder één dak wonen, langer dan drie jaren onafgebroken gescheiden hebben geleefd, geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip 'duurzaam gescheiden leven' in art. 1:150 lid 2. Van dit oordeel, waarbij het hof kennelijk mede ervan is uitgegaan dat de man en de vrouw al langer dan drie jaren geen gemeenschappelijke huishouding meer voerden, behoefde het hof zich in dit geval niet te laten weerhouden door het feit dat de man nog wel betrokken was bij de opvoeding en verzorging van de beide kinderen.’
3.7.
In die zaak stond vast dat partijen sinds zes jaren volkomen van elkaar waren vervreemd, zij sliepen gescheiden, nuttigden de ieder voor zich bereide maaltijden niet gezamenlijk en communiceerden al sinds zes jaar niet met elkaar. Gemeenschappelijke activiteiten vonden niet plaats. In het onderhavige geval ligt het anders. Verwezen zij naar de bestreden beschikking.
3.8.
Uit de stellingen van de man volgt evenmin dat aan de zijde van de vrouw sprake is van ‘wangedrag’ als bedoeld in artikel 1:150 lid 3 BW. Bekorting van de termijn van drie jaren is daarom thans niet mogelijk.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat echtscheiding niet kan worden uitgesproken. Ter zitting was er overeenstemming over 23 juni 2016 als datum waarop partijen wederom gescheiden zijn gaan leven. De man zal dus tot 23 juni 2019 moeten wachten. Dit tijdstip ligt te ver in de toekomst om de uitspraak in de onderhavige zaak aan te houden.
3.10.
Ter zitting heeft het Hof de man geattendeerd op ‘de valkuil van de scheiding van tafel en bed’. Ingevolge artikel 1:150 lid 1 BW is echtscheiding niet mogelijk tussen partijen die van tafel en bed gescheiden zijn. Ingevolge artikel 1:179 BW wordt ontbinding van het huwelijk van echtgenoten die van tafel en bed gescheiden zijn, op verzoek van een der echtgenoten uitgesproken, indien de scheiding ten minste drie jaren heeft geduurd. De scheiding van tafel en bed komt tot stand door inschrijving in het huwelijksgoederenregister binnen zes maanden nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 1:173 BW). Het voorgaande betekent dat, als de man deze weg volgt, het huwelijk veel later zal eindigen dan zonder scheiding van tafel en bed.
3.11.
De man krijgt de gelegenheid een akte te nemen waarin hij te kennen kan geven of hij wenst dat de door het GEA uitgesproken scheiding van tafel en bed door het Hof wordt vernietigd. Dat zal wel betekenen, kort gezegd, dat de ontbinding van de huwelijksgemeenschap tenietgaat (artikel 1:99 lid 3 BW).
3.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het Hof:
- stelt de man in de gelegenheid de in rov. 3.11 bedoelde akte te nemen;
- verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van het Hof in Sint Maarten van 1 juni 2018;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, S.A. Carmelia en D. Radder,
leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2018 in Sint Maarten, in tegenwoordigheid van de griffier.
De voorzitter is buiten staat deze beschikking te ondertekenen. De beschikking wordt ondertekend door de oudste rechter.