Uitspraak
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Beoordeling van het geschil
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van het Gerecht.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om de fiscale kwalificatie van geldverstrekkingen door een in Aruba gevestigde naamloze vennootschap (hierna: belanghebbende) aan haar 100% dochtervennootschap, [ERW] NV. De Inspecteur der belastingen heeft de geldverstrekkingen gekwalificeerd als een onzakelijke lening, waarop een rentecorrectie van 6% is toegepast. Belanghebbende betwist deze kwalificatie en stelt dat er sprake is van kapitaalverstrekking, niet van een lening. De zaak is in hoger beroep behandeld door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, dat op 27 juni 2018 uitspraak deed.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende heeft in de jaren 2005 tot en met 2010 aanzienlijke bedragen aan [ERW] NV verstrekt, die in de jaarrekeningen als vorderingen zijn verantwoord. De Inspecteur heeft echter vastgesteld dat deze bedragen als leningen moeten worden gekwalificeerd, omdat er geen aflossingsplannen of renteovereenkomsten zijn opgesteld. Belanghebbende heeft in de beroepsfase notulen van aandeelhoudersvergaderingen overgelegd waarin wordt gesteld dat de verstrekte gelden als kapitaal moeten worden beschouwd.
Het Hof heeft geoordeeld dat de geldverstrekkingen civielrechtelijk als leningen moeten worden gekwalificeerd, ondanks het ontbreken van een leningsovereenkomst en het feit dat geen rente en aflossing zijn overeengekomen. Het Hof heeft de stelling van belanghebbende dat er sprake is van een schijnlening verworpen, omdat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de verstrekte gelden terugbetaald moeten worden. De uitspraak van het Gerecht is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.