ECLI:NL:OGHACMB:2018:103

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
HAR 16/2018, 17/2018 en 26/2018
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beschikking rechter-commissaris inzake voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidsstelling

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris van 22 en 25 januari 2018. De zaak betreft een verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling van de verdachte, die op 4 januari 2018 is aangehouden en sindsdien in voorlopige hechtenis verkeert. De raadsvrouw van de verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris die de bewaring van de verdachte heeft bevolen op verdenking van een gewapende overval en wapenbezit. De raadsvrouw betoogde dat de verdachte niet tijdig was overgebracht naar het Huis van Bewaring, waardoor de voorlopige hechtenis zou zijn opgeheven en de onmiddellijke invrijheidsstelling gelast diende te worden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden niet tot onmiddellijke invrijheidsstelling leiden, omdat de verdachte op een geldige titel gedetineerd is en er ernstige bezwaren tegen hem bestaan, onder andere door het aantreffen van bloed met zijn DNA op de plaats delict. Het hof heeft de hoger beroepen tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris afgewezen, waarbij het belang van de voortduring van de voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van de verdachte.

Uitspraak

Strafzaken over 2018
Zaaknummers HAR 16/2018, 17/2018 en 26/2018
Datum uitspraak: 9 februari 2018

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:

[verdachte],

geboren op [datum] in [plaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring in Sint Maarten.
1. Het verloop van de procedure
1.1
Bij verzoekschrift van 23 januari 2018 heeft mr. S.R. Bommel, raadsvrouw van de verdachte, verlof verzocht voor hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 22 januari 2018, gegeven in een strafvorderlijk kort geding als bedoeld in art. 43 Sv. Blijkens een e-mailbericht van 1 februari 2018 is dit verlof verleend (zaaknummer HAR 17/2018).
1.2
Bij beroepschrift van 23 januari 2018 heeft de raadsvrouw hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor bedoelde beschikking van de rechter-commissaris van 22 januari 2018 (zaaknummer HAR 16/2018).
1.3
Bij beroepschrift van 1 februari 2018 heeft de raadsvrouw hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris van
25 januari 2018, waarbij de gevangenhouding van de verdachte is bevolen (zaaknummer HAR 26/2018). Daarbij wordt de opheffing, althans de schorsing van de voorlopige hechtenis verzocht.
1.4
De hiervoor in rov. 1.2 en 1.3 bedoelde beroepen zijn behandeld in raadkamer van 6 februari 2018. De leden van het hof en de griffier waren aanwezig in Curaçao. Verschenen in Sint Maarten zijn mr. J. Spaans, procureur-generaal, de verdachte en zijn raadsvrouw. De behandeling heeft plaatsgevonden met bijstand van de beëdigde tolk [tolk], die hetgeen in raadkamer is besproken voor zover nodig in het Engels heeft vertaald. De procureur-generaal heeft zijn standpunt gegeven aan de hand van aantekeningen, die hij na afloop van de behandeling aan het hof heeft toegemaild.
1.5
Beschikking is aangezegd tegen heden.
De beoordeling
2.1
Op 4 januari 2018 is de verdachte om 17.20 uur aangehouden. Op dezelfde dag is hij om 21.00 uur in verzekering gesteld. De inverzekeringstelling is verlengd.
2.2
Bij beschikking van 12 januari 2018 heeft de rechter-commissaris de bewaring van de verdachte bevolen op verdenking van, verkort weergegeven, een op 23 juni 2017 gepleegde gewapende overval en wapenbezit op 24 juni 2017. Als grond van de bewaring is alleen de in art. 101 lid 2, aanhef en sub c, Sv bedoelde grond genoemd (kort gezegd: onderzoeksbelang).
De beschikking vermeldt verder:
"De voorlopige hechtenis zal worden ondergaan in het Huis van Bewaring te Pointe Blanche op Sint Maarten, en bepaalt nu reeds voor alsdan, dat indien de verdachte niet binnen tweemaal 24 uur na het ogenblik van de tenuitvoerlegging van deze beschikking van de Politiecel naar het Huis van Bewaring te Pointe Blanche op Sint Maarten wordt overgeplaatst, de tegen de verdachte bevolen voorlopige hechtenis is opgeheven en de onmiddellijke invrijheidsstelling van de verdachte is gelast."
2.3
Bij beschikking van 18 januari 2018 heeft de rechter-commissaris, zonder de verdachte te horen, als volgt beslist:
"VERLENGT de geldigheidsduur van het tegen de verdachte [verdachte] verleende bevel tot bewaring voor een termijn van acht dagen."
2.4
De verdachte is op 19 januari 2018 om 14.40 uur overgebracht van een politiecel naar het Huis van Bewaring.
2.5
In het strafvorderlijk kort geding heeft de raadsvrouw de onmiddellijke invrijheidsstelling van de verdachte verzocht. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte niet binnen de bij beschikking van 12 januari 2018 gestelde termijn is overgebracht naar het Huis van Bewaring, dat de voorlopige hechtenis overeenkomstig die beschikking dus is opgeheven en de onmiddellijke invrijheidsstelling is gelast, en dat dit bevel behoort te worden uitgevoerd. De rechter-commissaris heeft dit verzoek afgewezen. Daartegen is het hoger beroep gericht.
2.6
De procureur-generaal heeft primair betoogd dat de verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek, omdat niet is voldaan aan de in art. 43 lid 1 Sv gestelde voorwaarde dat "het wetboek zelf daaromtrent geen regeling bevat".
Dit betoog wordt verworpen. Het Wetboek van Strafvordering bevat weliswaar een regeling van de voorlopige hechtenis (Derde Boek, Titel VIII) en van gevolgen van normschendingen (Vijfde Boek, Titel IV, zevende afdeling), maar die regelingen geven geen toegang tot de rechter om de onmiddellijke invrijheidsstelling van een verdachte te verzoeken op de grond dat de rechter deze onmiddellijke invrijheidsstelling reeds heeft bevolen, maar dat bevel niet is uitgevoerd. Ingevolge art. 5 lid 4 EVRM behoort er een rechtsingang te zijn voor een dergelijk verzoek. Art. 43 Sv biedt die rechtsingang.
2.7
De rechter-commissaris heeft in zijn beschikking van 22 januari 2018 terecht verwezen naar HR 4 maart 1974, ECLI:NL:HR:1974:AB3715, NJ 1975/241. Zoals daar is overwogen, kan een rechterlijke beslissing in het algemeen alleen door vernietiging door een hogere rechter haar kracht verliezen. Weliswaar bevat het bevel tot bewaring de hiervoor in rov. 2.2 weergegeven beslissingen en is niet voldaan aan de bij die beslissingen gestelde voorwaarde dat de verdachte tijdig diende te worden overgeplaatst naar het Huis van Bewaring, maar die omstandigheden hebben niet tot gevolg dat het bevel tot verlenging van de bewaring zijn kracht heeft verloren. Aan de in art. 95 Sv gestelde voorwaarde dat de verdachte van wie de gevangenhouding wordt bevolen, "zich in bewaring bevindt", is dus voldaan.
De verdachte is thans op een geldige titel gedetineerd. Er is thans geen reden om gevolgen te verbinden aan de omstandigheid dat geen uitvoering is gegeven aan de bij het bevel tot bewaring voorwaardelijk gelaste onmiddellijke invrijheidsstelling, ook al is de voorwaarde vervuld (zie ook de conclusie van Advocaat-Generaal Knigge voor HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:256, NJ 2015/197).
2.8
Indien andere verdachten wel onmiddellijk in vrijheid zijn gesteld op de grond dat zij niet tijdig overeenkomstig een bevel tot bewaring zijn overgeplaatst naar het Huis van Bewaring, dan is dat geen reden om thans, nadat het bevel tot verlenging van de bewaring en het bevel tot gevangenhouding reeds zijn gegeven, ook deze verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen. Mogelijk is er een relevant verschil tussen hun situatie en die van de verdachte in deze zaak.
2.9
Het voorgaande leidt tot afwijzing van het hoger beroep tegen de beschikking van 22 januari 2018.
2.1
In het hoger beroep tegen de gevangenhouding heeft de raadsvrouw voorts betoogd dat niet blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Dit betoog wordt verworpen. In de woning waar volgens de aangifte een overval heeft plaatsgehad, is bloed aangetroffen met het dna van de verdachte. Indien de verdachte hiervoor een alternatieve verklaring heeft gegeven, laat dat onverlet dat dit ernstige bezwaren oplevert.
2.11
De aan het bevel tot bewaring ten grondslag gelegde grond (onderzoeksbelang) is nog onverkort aanwezig. Dit is ook niet bestreden.
2.12
Het strafvorderlijk belang bij voortduring van de voorlopige hechtenis weegt zwaarder dan het persoonlijk belang van de verdachte bij schorsing daarvan (zijn gezinssituatie en de baan die hij gevonden heeft).
2.13
Het voorgaande leidt tot afwijzing van het hoger beroep tegen de beschikking van 25 januari 2018.
B E S L I S S I N G
Het hof wijst de hoger beroepen tegen de beschikkingen van
22 en 25 januari 2018 af.
Deze beschikking op 9 februari 2018 in Curaçao gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, E.A. Saleh en S.A. Carmelia, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, in tegenwoordigheid van de griffier.