In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante die in Sint Maarten woont en die een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf had ingediend. De minister van Justitie van Sint Maarten heeft deze aanvraag op 22 oktober 2015 afgewezen. Vervolgens heeft de minister op 29 juni 2016 het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het bezwaarschrift niet tijdig waren ingediend. Appellante heeft hiertegen beroep aangetekend, maar het Gerecht in eerste aanleg heeft op 30 september 2016 het beroep ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
De kern van de zaak draait om de vraag of het bezwaarschrift van appellante voldoende concrete gronden bevatte en of de termijn voor het indienen van deze gronden fatale gevolgen had. Het Hof overweegt dat, hoewel aan de motivering van een bezwaarschrift geen hoge eisen worden gesteld, het pro forma bezwaarschrift van 20 januari 2016 niet voldeed aan de vereisten van de Landsverordening administratieve rechtspraak. Het Hof bevestigt dat de hoorzitting niet bedoeld is om gronden naar voren te brengen die niet eerder zijn ingediend.
Het Hof concludeert dat appellante, bijgestaan door een gemachtigde, op de hoogte had moeten zijn van de gevolgen van het niet tijdig indienen van de gronden. De minister had de termijn voor het indienen van de gronden verlengd, maar appellante heeft niet tijdig gereageerd. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht en verklaart het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.