ECLI:NL:OGHACMB:2017:48

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 mei 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
EJ 76595/15 - H 108/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een werknemer die als klokkenluider wordt beschouwd

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, waarin de appellant, een werknemer van Curaçao Refinery Utilities B.V. (CRU), op staande voet is ontslagen. De appellant had beschuldigingen geuit over corruptie met betrekking tot de aankoop van vaten voor asbestopslag in een krantenartikel. Na publicatie van dit artikel heeft CRU de appellant ontslagen, stellende dat zijn uitlatingen een dringende reden voor ontslag vormden. De appellant heeft het ontslag betwist en verzocht om het ontslag nietig te verklaren en om loondoorbetaling. Het Hof heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de appellant de bron van het krantenartikel was en dat zijn uitlatingen een dringende reden voor ontslag opleverden. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat het krantenbericht niet op CRU betrekking had en dat hij als klokkenluider bescherming verdient. Het Hof oordeelt dat, hoewel de appellant mogelijk als klokkenluider kan worden beschouwd, hij eerst de misstanden met zijn werkgever had moeten bespreken voordat hij deze openbaar maakte. Het Hof laat de appellant toe tot tegenbewijs tegen de stelling dat hij de bron van het krantenbericht is en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2017 Beschikking no.:
Registratienummer: EJ 76595/15 - H 108/16
Uitspraak: 16 mei 2017
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in Curaçao,
oorspronkelijk verzoeker in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
thans appellant,
gemachtigden: mrs. O. Kostrzewski en A.K.E. Henriquez,
tegen
de besloten vennootschap
CURAÇAO REFINERY UTILITIES B.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk verweerster in conventie,
verzoekster in voorwaardelijke reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.N. Asjes.
De partijen worden hierna [appellant] en CRU genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Bij beschikking van 6 september 2016 heeft het Hof CRU bevolen een kopie van bepaalde gegevensdragers en krantenberichten aan [appellant] af te geven en de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [appellant].
1.2
CRU heeft, met een begeleidende brief van 27 september 2016, aan het Hof een rapport van Forensic Services Caribbean N.V. (hierna: FSC) van
19 september 2016 doen toekomen, een disk van het merk Toshiba en een dichtgeplakte envelop met het logo en stempels van FSC.
1.3
Op 20 december 2016 heeft [appellant] een akte met producties ingediend (een afschrift daarvan is op 20 april 2017 ingediend).
1.4
Op 30 januari 2017 heeft CRU een contra-akte ingediend.
1.5
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.1.1
Op 31 oktober 2002 is [appellant] in dienst getreden van CRU.
Laatstelijk was hij werkzaam als electrical/instrumentation supervisor
and acting maintenance manager. Hij verdiende een bruto maandsalaris
van NAf 10.488,00.
2.1.2
Op 28 september 2015 is in het dagblad de Ultimo Noticia een bericht verschenen dat als volgt kan worden vertaald (hierna: het krantenbericht):
"
Volgens [appellant]:
Op de Refineria di Korsou is er corruptie met de aankoop van vaten voor asbestopslag
(...)
Na verwijdering van dit materiaal (asbest, opmerking Hof) van de utiliteitsinstallaties werd het op het terrein van de rdk gestort. (...) Dit materiaal had op adequate wijze in zakken gedaan moeten worden en daarna in speciale vaten. (...) Tegen de regels van goed bestuur in zijn deze zakken niet bij openbare aanbesteding gekocht, en er is gebleken dat de statutaire directeur van de rdk gesjoemeld heeft met deze aankoop waarvan hijzelf partij was."
2.1.3
Bij e-mailbericht van 29 september 2015 heeft [appellant] aan diverse media bericht, met cc aan zijn advocaat en aan [bestuurder], bestuurder van de naamloze vennootschap Refineria di Korsou N.V. (hierna: RdK):
"Distansha for di publikáshon di artikulo den korant 28 di september 2015
Apresiabel pueblo,
Pa medio di e anunsia aki, ami [appellant], ta distansha mi mes for di e publikàshon di e korupshon menshoná di den rdk fechi 28 di Sèptèmber 2015. Gustosamente mi kier a distansha mi mes for di e artikulo aki, i ta pidí diskulpa abiertemente pa e inkonvenensha aki."
Vrij vertaald door het Hof:
"Afstandneming van het krantenbericht van 28 september 2015
Geacht volk,
Met deze bekendmaking neem ik, [appellant], afstand van de publicatie over de corruptie binnen RdK als vermeld op 28 september 2015. Graag wil ik afstand nemen van dat bericht en verontschuldig ik mij openlijk voor het ongemak."
2.1.4
Bij e-mailbericht van 29 september 2015 heeft de advocaat van [appellant] aan [bestuurder] bericht (onder meer) dat [appellant] nimmer enige informatie aan de pers heeft verschaft, laat staan informatie van dergelijke aard, en dat hij zich inmiddels bij e-mailbericht van het krantenbericht had gedistantieerd.
2.1.5
Bij brief van 30 september 2015 (hierna: de ontslagbrief) heeft CRU [appellant] op staande voet ontslagen. De ontslagbrief vermeldt onder meer:
"Op 29 september 2015 om 11.35 pm hebben wij middels uw advocaat (...) een reactie (...) mogen ontvangen. (...) Mitsdeze berichten wij u dat voormelde uitleg voor ons niet aanvaardbaar is. Immers, het zich distantiëren van een krantenartikel (...) is niet voldoende om blijk te geven van het feit dat de (...) aantijgingen (...) niet van u afkomstig zijn.
(...) Over de aantijgingen terzake het volgens u niet juist verwerken van asbest wordt door u geen verklaring gegeven.
Ook volgen wij u niet in het feit dat u uw excuses aanbiedt voor "e inkonvenensha aki". Dit rijmt niet met uw stelling dat u geenszins informatie aan de pers heeft verschaft.
Uw handelen, te weten de door u in de media jegens Refineria di Korsou en/of haar directeur geuite aantijgingen in het krantenartikel d.d. 28 september 2015, is voor CRU zeer ernstig en niet aanvaardbaar.
Het vertrouwen in uw persoon is geheel komen te ontvallen met als gevolg dat een vruchtbare werkrelatie niet (meer) mogelijk is.
Het vorenstaande constitueert voor CRU een op zichzelf staande dringende reden (en/of zulks ook in verband met de reeds aan u gegeven waarschuwingen) zoals bedoeld in artikel 7A:1615p BW die een ontslag op staande voet alleszins rechtvaardigt.
Gelet op het vorenstaande wordt u hierbij op staande voet ontslagen (...)."
2.1.6
Bij e-mailbericht van 1 oktober 2015 heeft de advocaat van [appellant] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
2.2
In dit geding heeft [appellant] de rechter verzocht, verkort weergegeven, voor recht te verklaren dat het ontslag nietig is, CRU te bevelen [appellant] weer tot het werk toe te laten en CRU te veroordelen tot loondoorbetaling, met nevenverzoeken. In de loop van het geding in eerste aanleg heeft [appellant] zijn eis vermeerderd met een vordering tot betaling van waarnemingspremies.
CRU heeft verweer gevoerd en in reconventie verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder ontbindingsvergoeding, voor zover vereist.
[appellant] heeft zich verzet tegen de verzochte ontbinding. Subsidiair heeft hij verzocht om een ontbindingsvergoeding van NAf 250.000,00.
2.3
Het GEA heeft aangenomen dat [appellant] de bron is geweest van het krantenbericht en dat hij met het krantenbericht een dringende reden aan CRU heeft gegeven om hem te ontslaan. Het GEA achtte het gegeven ontslag daarom geldig en is niet toegekomen aan beoordeling van de voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering.
2.4
Met grief 1 betoogt [appellant] dat het krantenbericht betrekking heeft op RdK en niet op CRU. Dit betoog faalt. Nu RdK de bestuurder is van CRU, [bestuurder] de bestuurder is van RdK en het krantenartikel inhoudt dat de statutair directeur van RdK gesjoemeld heeft, mocht CRU de inhoud van het krantenartikel redelijkerwijs opvatten als mede te zijn gericht tegen CRU.
2.5
Met grief 2 en 3 betwist [appellant] dat hij de bron is van het krantenartikel.
2.6
Blijkens de ontslagbrief is als dringende reden voor het ontslag opgegeven dat [appellant] aantijgingen heeft geuit in het krantenbericht. De bewijslast van de aanwezigheid van deze dringende reden rust op CRU. Dat geldt dus ook voor de stelling dat [appellant] de bron is van het krantenbericht.
2.7
Het krantenbericht vermeldt uitdrukkelijk dat [appellant] de bron ervan is. Daarnaast heeft CRU een rapport van FSC van 4 januari 2016 overgelegd, waarin dit onderzoeksbureau gemotiveerd heeft geconcludeerd dat [appellant] bedrijfsinformatie heeft doorgestuurd naar zijn privé e-mailadres (p. 11) en dat zeer aannemelijk is dat [appellant] betrokken was bij eerdere berichtgeving over CRU of Refineria di Korsou in de media (p. 14). Na de tussenbeschikking van het Hof heeft CRU een gegevensdrager en een aanvullend rapport in het geding gebracht ter onderbouwing van die conclusies. Gelet op dit alles acht het Hof voorshands bewezen dat [appellant] de bron is van het krantenbericht. Hij zal worden toegelaten tot tegenbewijs.
2.8
Met grief 4 betoogt [appellant] dat, indien hij de bron van het krantenbericht zou zijn, dat nog niet betekent dat zijn handelwijze een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. In verband hiermee voert hij aan dat hij dan klokkenluider is die bescherming verdient.
Dit betoog faalt. Ook indien de inhoud van het krantenbericht juist is (hetgeen het Hof in het midden laat), mocht van [appellant] worden gevergd dat hij de in het krantenbericht vermelde misstand eerst met zijn directe chef en/of zijn werkgever zou bespreken. Ook voor "klokkenluiders" geldt in beginsel een dergelijke verplichting. In EHRM (Grote Kamer) 12 februari 2008, no. 14277/04 (Guja/Moldova), is als volgt overwogen:
"73. In the light of the duty of discretion (...), disclosure should be made in the first place to the person's superior or other competent authority or body. It is only where this is clearly impracticable that the information could, as a last resort, be disclosed to the public (...)"
Niet is gesteld of gebleken dat dit "clearly impracticable" (duidelijk onuitvoerbaar) voor [appellant] zou zijn geweest.
2.9
Grief 5 mist zelfstandige betekenis en kan dus onbesproken blijven.
2.1
Grief 6 heeft betrekking op een andere kwestie. [appellant] heeft in eerste aanleg na vermeerdering van eis betaling van waarnemingspremies gevorderd.
Dit heeft hij in eerste aanleg toegelicht met een verwijzing naar productie 16, waaruit volgens [appellant] blijkt dat hij daar recht op heeft. Het GEA heeft deze vordering afgewezen op de grond dat die tegenover het verweer van CRU onvoldoende is onderbouwd. Grief 6 komt hiertegen op met een herhaling van de in eerste aanleg gegeven onderbouwing. Het Hof verenigt zich echter met de overweging van het GEA en voegt eraan toe dat van [appellant] mocht worden verwacht dat hij zijn verwijzing naar de productie (een verzameling geschriften) nader zou toelichten (vergelijk: HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:404, rov. 3.3.2). De grief faalt dus.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
laat [appellant] toe tot tegenbewijs tegen de stelling dat hij de bron is van het krantenbericht;
bepaalt dat [appellant], indien hij daartoe getuigen wil doen horen, deze kan voorbrengen in het gerechtsgebouw te Curaçao op een nader te bepalen dag en uur voor mr. G.C.C. Lewin, lid van het Hof;
bepaalt dat de gemachtigden van partijen binnen twee weken na heden opgave dienen te doen van hun verhinderdata in de maanden juni tot en met september;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en
S.A. Carmelia, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 16 mei 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.