ECLI:NL:OGHACMB:2017:150

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 november 2017
Publicatiedatum
29 januari 2018
Zaaknummer
H- 49/2016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop onder invloed van alcohol

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 16 april 2015 in Sint Maarten, waarbij een voetganger, [slachtoffer], werd aangereden door de verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde. De verdachte, bestuurder van een Hummer, heeft tijdens het rijden een gevaarlijke inhaalmanoeuvre uitgevoerd, waardoor hij op de verkeerde weghelft terechtkwam en de voetganger raakte. De verdachte werd aanvankelijk beschuldigd van doodslag, maar het Hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet en sprak de verdachte vrij van deze aanklacht. Wel werd bewezen dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen, wat leidde tot het dodelijke ongeval. Het Hof oordeelde dat de verdachte zich ervan bewust had moeten zijn dat zijn rijgedrag gevaarlijk was, maar kon roekeloosheid niet vaststellen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en kreeg een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 36 maanden. De Hummer, die niet aan de verdachte toebehoorde, werd teruggegeven aan zijn vader.

Uitspraak

Strafzaken over 2017 Vonnis no.
Datum uitspraak: 23 november 2017 Zaaknummer: H- 49/2016 Parketnummer: 100.00165/15 Tegenspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
STRAFVONNIS
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, van 10 februari 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats], wonende in Sint Maarten, [adres verdachte].
Procesgang en onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 22 juli 2015, 7 oktober 2015, 19 januari 2016 (schouw) en 20 januari 2016, zoals daarvan blijkt uit de processen-verbaal van die terechtzittingen, alsmede van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 31 augustus 2017 in Sint Maarten en 2 november 2017 door middel van een videoverbinding tussen Curaçao en Sint Maarten.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de procureur-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. P.C. Janssen naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde roekeloos rijden een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van zesendertig maanden, waarvan achttien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van voorarrest alsmede ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het de verdachte als gevolg van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden niet was toegestaan een motorrijtuig te besturen.
Voorts is verbeurdverklaring gevorderd van de inbeslaggenomen auto van het merk Hummer.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zeer onvoorzichtig rijden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte de bevoegdheid tot het
besturen van motorrijtuigen voor de tijd van negen maanden wordt ontzegd. Voorts is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van honderdtwintig uren, te vervangen door zestig dagen hechtenis. Ten slotte is de teruggave aan de verdachte gelast van de inbeslaggenomen auto, een Hummer met kentekennummer [autokenteken].
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd:
primair
dat hij op of omstreeks 16 april 2015 in Sint Maarten opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet als bestuurder van een voertuig (te weten een auto, merk Hummer) over de Airport Road
gereden terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank en/of andere bedwelmende middelen, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid kon verminderen, althans terwijl hij verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 6 onder a van de Wegenverkeersverordening en/of
gereden terwijl hij zeer vermoeid was, in elk geval gereden terwijl hij over een lange periode geen nachtrust had genoten en/of
gereden met een voor de situatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid, althans zijn snelheid niet of onvoldoende heeft aangepast op de wegsituatie en/of
(tijdens een inhaalmanoevre) gereden op de linker rijhelft en/of in de linker berm en/of tegen de linker vangrail en/of
onvoldoende aandacht gehad voor het overige verkeer, althans de overige weggebruikers/aldaar aanwezige voetgangers en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
met onverminderde snelheid tegen een voetganger [slachtoffer] is gebotst en/of
(vervolgens) na die aanrijding is doorgereden waardoor die [slachtoffer] is komen te overlijden;
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op of omstreeks 16 april 2015 in Sint Maarten,
als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een (personen)auto, merk Hummer, daarmede rijdende over de Airport Road, althans over een weg,
zich toen aldaar zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten botsing, aan-of overrijding met dat motorrijtuig heeft plaatsgevonden door toen aldaar als bestuurder van genoemd motorrijtuig roekeloos, althans hoogst, althans zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onoplettend,
gereden terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank en/of andere bedwelmende middelen, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid kon verminderen, althans terwijl hij verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 6 onder a van de Wegenverkeersverordening en/of
gereden terwijl hij zeer vermoeid was, in elk geval gereden terwijl hij over een lange periode geen nachtrust had genoten en/of
gereden met een voor de situatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid, althans zijn snelheid niet of onvoldoende heeft aangepast op de wegsituatie en/of
(tijdens een inhaalmanoevre) gereden op de linker rijhelft en/of in de linker berm en/of tegen de linker vangrail en/of
onvoldoende aandacht gehad voor het overige verkeer, althans de overige weggebruikers/aldaar aanwezige voetgangers en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
met onverminderde snelheid tegen een voetganger [slachtoffer] is gebotst en/of
(vervolgens) na die aanrijding is doorgereden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] bij gelegenheid van die aan-of overrijding of botsing is gedood, welke dood door die aan-of overrijding en/of botsing is veroorzaakt.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot andere beslissingen komt.
Vrijspraak
doodslag
Het Hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Het Hof is met de
procureur-generaal van oordeel dat voor de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Bewezenverklaring
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte onder subsidiair is ten laste gelegd, met dien verstande:
dat hij op
of omstreeks16 april 2015 in Sint Maarten,
als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een (personen)auto, merk Hummer, daarmede rijdende over de Airport Road
,althans over een weg,
zich toen aldaar zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten botsing,
aan-of overrijdingmet dat motorrijtuig heeft plaatsgevonden door toen aldaar als bestuurder van genoemd motorrijtuig
roekeloos, althans hoogst, althanszeer
of aanmerkelijkonvoorzichtig
en/of onachtzaam en/of onoplettend,
te rijdenterwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcoholhoudende drank
en/of andere bedwelmende middelen, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid kon verminderen,
althans terwijl hij verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 6 onder a van de Wegenverkeersverordeningen
/of
gereden terwijl hij zeer vermoeid was, in elk geval gereden terwijl hij over een lange periode geen nachtrust had genoten en/of
te rijdenmet een voor de situatie ter plaatse (veel
)te hoge snelheid,
althans zijn snelheid niet of onvoldoende heeft aangepast op de wegsituatieen
/of
(tijdens een inhaalmanoe
uvre)
te rijdenop de linker rijhelft en
/ofin de linker berm en
/oftegen de linker vangrail en
/of
onvoldoende aandacht
te hebbenvoor
het overige verkeer, althansde overige weggebruikers/aldaar aanwezige voetgangers
en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
met onverminderde snelheid tegen een voetganger [slachtoffer]
te botsenen/of
(vervolgens) na die aanrijding is doorgereden,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] bij gelegenheid van die
aan-of overrijding ofbotsing is gedood, welke dood door die
aan-of overrijding en/ofbotsing is veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelverweren
camerabeelden
Door de verdediging is een beroep gedaan op bewijsuitsluiting van onderzoeksresultaten. Aangevoerd is dat de vordering tot het verstrekken van gegevens van [autoverhuurbedrijf] op grond van artikel 177s Sv van 5 mei 2015 nietig is, omdat de mondeling gegeven vordering niet conform lid 5 van dat artikel binnen drie dagen op papier is gezet en dat de op grond van die vordering verkregen camerabeelden van de bewakingscamera’s van [autoverhuurbedrijf] daarom – zoals direct uit de BOB- wetgeving volgt – niet voor het bewijs mogen worden gebruikt.
Het verweer met betrekking tot de verkrijging van de camerabeelden van de bewakingscamera’s van [autoverhuurbedrijf] en de daarop gebaseerde onderzoeksresultaten kan niet slagen aangezien deze niet voor het bewijs worden gebezigd.
Het Hof begrijpt dat de verdediging heeft bedoeld dit verweer ook te voeren ten aanzien van de camerabeelden van [autoverhuurbedrijf], [autoverhuurbedrijf] en [autoverhuurbedrijf]. Daarvoor geldt het volgende. Uit het proces-verbaal van relaas van 1 juni 2015 blijkt dat de verbalisanten bij de officier van justitie vorderingen tot afgifte van camerabeelden door de genoemde bedrijven hebben aangevraagd en dat die vorderingen zijn verkregen. Uit de schriftelijke vorderingen die zijn gericht aan [autoverhuurbedrijf] en [autoverhuurbedrijf], beide gedateerd 21 april 2015, blijkt niet dat de officier van justitie op een eerder moment mondeling de vordering tot afgifte van de camerabeelden heeft gegeven. Ook overigens blijkt uit het dossier niet van een mondelinge vordering gericht aan die bedrijven. Door de verdediging is daarover niets aangevoerd. Ten aanzien van [autoverhuurbedrijf] en [autoverhuurbedrijf] is van een overschrijding van de in artikel 177s lid 5 Sv bedoelde termijn dus geen sprake. De schriftelijke vordering gericht aan [autoverhuurbedrijf] is eveneens gedateerd 21 april 2015. Uit dit stuk blijkt wel dat de vordering eerder mondeling is verstrekt en wel op (donderdag) 16 april 2015, de dag van het ongeluk. Mede gelet op artikel 3 lid 2 Sv diende deze vordering uiterlijk op maandag 20 april 2015 op schrift te zijn gesteld. Dit betekent dat deze vordering een dag te laat op schrift is gesteld. Anders dan de verdediging heeft bepleit, volgt uit het bepaalde in artikel 177s lid 5 Sv niet dat dit in alle gevallen leidt tot bewijsuitsluiting. Blijkens de parlementaire geschiedenis heeft de wetgever bij de invoering van deze bepaling de sanctie van nietigheid als volgt toegelicht: ‘Omdat het gaat om diep ingrijpende bevoegdheden en voor de procesvoering wezenlijke normen mag ervan worden uitgegaan dat de rechter die resultaten niet voor het bewijs van het strafbare feit zal toelaten indien de beslissingen daarover niet (binnen drie dagen) schriftelijk zijn genomen of op papier gezet.’
Verdere relevante toelichting van de wetgever ontbreekt. Het is niet goed voorstelbaar dat de wetgever heeft bedoeld dat schending van dit vormvoorschrift, zelfs in zijn lichtste variant en (dus) in alle gevallen moet leiden tot bewijsuitsluiting. Die lichtst denkbare variant doet zich hier voor: het gaat om overschrijding van de termijn met één dag ten aanzien van de schriftelijke vastlegging van een door de daartoe bevoegde persoon
mondeling gedane vordering, die, in aanmerking genomen dat het gaat om beelden van de door verdachte bestuurde auto op de openbare weg, geen inbreuk maakt op het door artikel 177s Sv beschermde belang, namelijk het privéleven van degenen die op de beelden voorkomen. Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat deze lichtste variant van schending van het voorschrift van artikel 177s lid 5 Sv moet worden getoetst aan de criteria van artikel 413 lid 5 Sv.
Door de verdediging is niet gesteld dat en in welke mate haar belangen door schending van dit vormvoorschrift zijn geschaad. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aard en de ernst van de normschending en over het door artikel 177s beschermde belang, valt ook overigens niet goed in te zien in welke in rechte te beschermen belang de verdachte is geraakt. De conclusie is dan ook dat het vormverzuim geen aanzienlijke schending van een strafvorderlijk voorschrift oplevert en dat de verdachte niet in zijn belangen is geschaad, zodat kan worden volstaan met de constatering van de normschending. Het verweer wordt verworpen.
Voorts is betoogd dat de camerabeelden en de daarop gebaseerde bevindingen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt omdat de mondelinge vordering van de officier van justitie onvoldoende concreet is en niet afdoende is geverbaliseerd, dat de politie kennelijk geen schriftelijke aanvragen gericht aan de officier van justitie heeft opgesteld, dat er geen bewijs is dat (afschriften van) de vorderingen daadwerkelijk zijn verstrekt aan degenen tot wie deze zijn gericht en dat het in de vorderingen genoemde proces-verbaal met nummer VA 0541/15 d.d. 21 april 2015 niet in het dossier zit.
Uit het voorgaande volgt dat aan [autoverhuurbedrijf] en [autoverhuurbedrijf] geen mondelinge vordering is gericht. Ten aanzien van de aan [autoverhuurbedrijf] gerichte vordering geldt dat uit de schriftelijke vordering blijkt dat de mondelinge vordering op 16 april 2015 is gedaan. Uit de aard der zaak volgt dat de mondelinge vordering dezelfde inhoud en strekking had als de schriftelijke vordering. Aanwijzingen dat dit in dit geval anders is ontbreken en zijn door de verdediging ook niet naar voren gebracht. De wet stelt niet de eis dat ook de aanvragen door de politie op schrift zouden moeten worden gesteld, dan wel dat concreter geverbaliseerd had moeten worden op welke wijze de aanvraag is gedaan. Dit te meer nu het vorderen van gegevens een bevoegdheid van de officier van justitie betreft en een formele aanvraag dan ook niet is vereist. De omstandigheid dat het dossier geen bewijs bevat voor de daadwerkelijke verstrekking van (afschriften van) de vordering ex artikel 177s Sv aan degenen tot wie deze zijn gericht, staat aan de geldigheid van de vorderingen evenmin in de weg.
consultatierecht
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het resultaat van de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaringen en de resultaten van de bloed- en urinetest van het bewijs moeten worden uitgesloten vanwege schending van het consultatierecht.
De verdachte heeft zich op 16 april 2015 om 19.35 uur gemeld op het politiebureau. In het dossier bevindt zich een door de verdachte en een verbalisant op die datum ondertekende ‘waiver’. Daarop is niet aangekruist dat de verdachte zijn recht op een advocaat prijsgeeft. In een aanvullend proces-verbaal van 20 april 2015 heeft dezelfde
verbalisant vastgelegd dat dit aankruisen abusievelijk niet was gebeurd en dat de verdachte bij zijn insluiting nadrukkelijk heeft verklaard dat hij geen advocaat wenste en wilde meewerken aan het onderzoek. De verdachte heeft met dat doel de waiver ondertekend en abusievelijk verzuimd aan te kruisen dat hij afziet van een advocaat, aldus het aanvullend proces-verbaal. Door de verdediging zijn geen aanknopingspunten gesteld die twijfel aan de juistheid van dit proces-verbaal rechtvaardigen. Blijkens het proces-verbaal van het eerste verhoor van de verdachte, dat op 17 april 2015 is afgenomen, is voorafgaand aan dat verhoor een tweede waiver aan verdachte voorgelegd, waarin wel is aangekruist dat hij afstand doet van een advocaat en die door hem is ondertekend. Hieruit volgt dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn consultatierecht. Dat het hier gaat om een bijzonder kwetsbare verdachte, zoals gesteld, kan uit de door de verdediging naar voren gebracht omstandigheden niet worden afgeleid. Het verweer dat strekt tot bewijsuitsluiting van door de verdachte afgelegde verklaringen wordt dan ook verworpen. Hetzelfde geldt voor het verweer dat ziet op de door verdachte afgegeven bloed- en urinemonsters. Nu de verdachte afstand heeft gedaan van zijn consultatierecht, strekt deze afstand zich ook uit tot zijn beslissing om mee te werken aan een bloed- en urineonderzoek. Verder geldt dat het al dan niet verlenen van medewerking aan (een bevel tot) afgifte van bloed en urine niet gelijkgesteld kan worden met een verhoorsituatie in de zin van de Salduz-jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2012:BY1220).
Bewijsmiddelen
De overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de (navolgende) wettige bewijsmiddelen zijn vervat.
Voor zover de hieronder opgenomen bewijsmiddelen worden aangeduid als ‘bijlage’, betreft het bijlagen bij het proces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten, Afdeling verkeer, mutatienummer VA 0541/15, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 juni 2015 gesloten en ondertekend door de verbalisanten [naam verbalisanten], respectievelijk hoofdagent en agent van politie bij voormeld korps.
Voor zover geschriften worden gebruikt, worden deze slechts gebruikt in samenhang met de inhoud van andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit of dezelfde feiten betrekking hebben.
Het proces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten, Afdeling verkeer, mutatienummer VA 0541/15, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 juni 2015 gesloten en ondertekend door de verbalisanten [naam verbalisanten], respectievelijk hoofdagent en agent van politie bij voormeld korps, voor zover inhoudende, als
relaas van die verbalisanten, -zakelijk weergegeven-:
Op donderdag 16 april 2015 werden wij door de centrale post van het Korps Politie Sint Maarten naar de Airport Road ter hoogte van [autoverhuurbedrijf] gedirigeerd omdat een voetganger zou zijn aangereden door een onbekend gebleven voertuig. De dood van de voetganger werd op donderdag 16 april 2015 om 7:30 uur door de arts [naam arts] vastgesteld. Op donderdag 16 april 2015 om 16:15 uur werd de
voetganger, in leven genaamd [slachtoffer], geboren op 14 maart 1962 te India, door zijn dochters geïdentificeerd en herkend.

Onderzoek camerabeelden (met verwijzing naar bijlage 16)

Uit de respectieve camerabeelden is ons het navolgende gebleken: Camerabeelden [autoverhuurbedrijf]:
  • 6:53:35; voetganger loopt in de zuidelijke berm (vliegveld zijde), op het gedeelte tussen de rijbaan en de vangrail.
  • 6:54:11; de zwarte personenauto rijdt op de noordelijke rijstrook.
  • 6:54:15; de zwartkleurige pick-up rijdt op de noordelijke rijstrook achter de zwarte personenauto.
  • 6:54:20; de zwartkleurige Hummer rijdt op de noordelijke rijstrook achter de zwarte pick-up.
Camerabeelden [autoverhuurbedrijf]:
  • voetganger loopt in de zuidelijke berm (vliegveld zijde), op het gedeelte tussen de rijbaan en de vangrail.
  • de zwarte personenauto rijdt op de noordelijke rijstrook.
  • de zwartkleurige pick-up rijdt op de noordelijke rijstrook achter de zwarte personenauto.
  • de zwartkleurige Hummer rijdt op de noordelijke rijstrook achter de zwarte pick-up.
Camerabeelden [autoverhuurbedrijf]:
  • 6:54:51; de zwartkleurige Hummer rijdt deels in de zuidelijke berm en deels op de zuidelijke rijstrook, met achter zich een grote stofwolk, en rijdt vervolgens van links naar rechts de rijbaan over en remt sterk af richting de noordelijke berm.
  • 6:54:52; voetganger komt in voornoemde stofwolk aangerold en komt deels op de zuidelijke rijstrook en deels in de zuidelijke berm tot stilstand.
  • 6:54:52; de zwarte pick-up rijdt op de noordelijke rijstrook direct na het slachtoffer en de Hummer rechtdoor uit beeld.
  • 6:55:55; de zwarte personenauto komt langzaam rijdend in beeld.
  • 6:55:22; de zwarte Toyota RAV4 komt in beeld rijdend in de richting van Simpson Bay. De maximum snelheid ter plaatse is 50 km/h.
De
verklaring van de verdachte, op 31 augustus 2017 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting, voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Het klopt dat ik op 16 april 2015 onvoorzichtig heb gereden op de Airport Road. Ik heb een gevaarlijke inhaalmanoeuvre gedaan, waardoor ik op de linker rijbaan en in de linker berm terecht ben gekomen en vervolgens de linker vangrail heb geraakt. Ik heb onvoldoende aandacht gehad voor de voetganger ter plekke. Het gevolg daarvan was dat ik met onverminderde snelheid tegen hem ben gebotst. Het is aan mijn schuld te wijten dat de voetganger is komen te overlijden. Toen ik remde had ik het slachtoffer al geraakt. Het was al te laat om te remmen, teneinde een botsing te voorkomen. Nadat ik het slachtoffer heb geraakt, ben ik doorgegaan met remmen.
Een proces-verbaal, bijlage 5, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 20 april 2015 gesloten en getekend door de verbalisanten [naam verbalisanten], respectievelijk hoofdagent en agent van politie bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende, als
verklaring van de getuige [naam getuige], -zakelijk weergegeven-:
Op donderdag 16 april 2015 reed ik samen met mijn vrouw op de Airport Road. Wij reden vanuit Maho richting Simpson Bay. Vlakbij de [autoverhuurbedrijf] aan de Airport Road zag ik een grote zwartkleurige auto mij tegemoet rijden. De bestuurder reed als een gek en het leek alsof hij de controle over zijn stuur was verloren. Hij kwam met hoge snelheid aanrijden en stuiterde op en neer. Hij reed volgens mij deels in de links van hem gelegen berm en op de rijbaan. De Hummer haalde op dat moment via de linker zijde een andere auto in. Om een aanrijding te voorkomen remde ik af en stopte zover als mogelijk aan de
rechterzijde van de rijbaan, deels met mijn rechterwielen in de berm. Kort voordat hij mij bereikte stuurde hij weer naar rechts, de voor hem bestemde rijbaan op.
Een proces-verbaal, bijlage 6, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 20 april 2015 gesloten en getekend door de verbalisanten [naam verbalisanten], respectievelijk hoofdagent en agent van politie bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende, als
verklaring van de getuige [naam getuige], -zakelijk weergegeven-:
Op 16 april 2015 reed ik samen met mijn man in onze auto op de Airport Road. Wij reden vanuit Maho richting Simpson Bay. Vlakbij de [autoverhuurbedrijf] aan de Airport Road zag ik dat een zwartkleurige grote auto ons tegemoet reed op zijn rijstrook op het rechter weggedeelte voor ons. Vervolgens zag ik een andere grote zwarte auto die hem aan de linkerzijde inhaalde en dus op onze rijstrook ons tegemoet reed. Ik had de indruk dat ze aan het racen waren, zo hard ging het. Ik was bang dat we aangereden zouden worden. Hierdoor stopte mijn man zoveel mogelijk aan de rechterzijde van de weg. De bestuurder van de auto die ons op ons weggedeelte tegemoet kwam, reed als een gek. Hij kwam met hoge snelheid aangereden en stuiterde op en neer. Hij reed deels in de links van hem gelegen berm en op de rijbaan. Het leek alsof beide bestuurders de controle over hun stuur waren verloren. Uiteindelijk stuurde de bestuurder van de auto die ons op onze rijstrook tegemoet reed, terug naar zijn rijstrook en passeerde ons.
Een proces-verbaal, bijlage 7, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 14 mei 2015 gesloten en getekend door de verbalisanten [naam verbalisanten], respectievelijk hoofdagent en agent van politie bij het Korps Politie Sint Maarten, voor zover inhoudende, als
verklaring van de getuige [naam getuige], -zakelijk weergegeven-:
Op 16 april 2015 was ik onderweg naar mijn werk te [bdrijf] aan de Airport Road. Toen ik op de Union Road was, zag ik op een gegeven moment een zwarte Hummer die mij van aachteren naderde. Hij kwam met de voorzijde van de auto dichtbij mijn achterzijde rijden. Het leek alsof hij mij wilde inhalen, maar dat kon niet vanwege tegemoetkomend verkeer. Op de rotonde aan de kant van de airport kon de Hummer mij nog steeds niet inhalen vanwege het overige verkeer. Eenmaal ik op de Airport Road was, kwam ik achter een personen auto te rijden die in dezelfde richting als ik reed. In de links van de Airport gelegen berm zag ik een man hardlopen. Ik besloot de auto voor mij in te halen. Toen ik deze door mij ingehaalde auto voorbij was en weer terug naar mijn rijstrook stuurde, hoorde ik links naast/achter mij het geluid van een botsing. Ik keek naar links en zag de Hummer links naast/achter mij met de linker wielen in de berm rijden, bezig mij in te halen. Tevens zag ik dat de hardloper door de Hummer was aangereden. Ik zag hem voor de Hummer. Het ging zo snel dat ik niet precies herinner hoe en in wat voor positie ik de hardloper heb gezien. Doordat de Hummer direct voor mij naar rechts stuurde en hard afremmend rechts van de rijbaan stuurde, moest ik remmen en uitwijken om een aanrijding met de Hummer te voorkomen. Ik slingerde een kort moment van links naar rechts en hervatte vervolgens weer de controle over mijn auto. De Hummer was al remmend en stuiterend bij de muur van [autoverhuurbedrijf] rechts van de rijbaan tot stilstand gekomen.
Een geschrift, te weten
een rapportage forensisch pathologisch onderzoek (gerechtelijke sectie), opgemaakt en ondertekend door de patholoog [naam patholoog], betreffende een op 22 april 2015 verrichtte obductie van [slachtoffer], voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
Bij sectie van het lichaam van [slachtoffer], 53 jaar oud geworden, wordt het overlijden zondermeer verklaard door fors bloedverlies, ten gevolge van uitgebreide ernstige letsels, alle bij leven opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch, heftig stomp botsend en deels schavend geweld, zoals bijvoorbeeld kan passen bij het aangereden worden met een voertuig, zoals waarvan sprake in de aangeleverde informatie.
De verdeling van de letsels over het lichaam en hun aspect kunnen passen bij een aanrijding met contact/impact vrijwel recht langs achter tegen het lichaam bij een rechtop staande/bewegende houding van het slachtoffer.
Het proces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten, Afdeling verkeer, mutatienummer VA 0541/15, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 juni 2015 gesloten en ondertekend door de verbalisanten [naam verbalisanten], respectievelijk hoofdagent en agent van politie bij voormeld korps, voor zover inhoudende, als
relaas van die verbalisanten, -zakelijk weergegeven-:

Bloedafname/alcoholgehalte

De verdachte werd in het belang van het onderzoek verzocht om vrijwillig bloed en urine af te staan om het alcoholgehalte in het bloed vast te stellen. Hieraan verleende de verdachte zijn medewerking. Op 16 april 2015omstreeks 21.00 uur werd door de arts [naam arts], bloed en urine van de verdachte afgenomen. De uitslag van het alcoholgehalte bedroeg 1,41 promille. Uit deze onderzoeken blijkt dat het alcoholgebruik niet in overeenstemming is met wat de verdachte daarover heeft verklaard. De hoeveelheid alcohol die hij zou hebben genuttigd na het ongeval kan niet een dergelijk hoog promillage opleveren. Het is mogelijk dat hij voorafgaande aan het ongeval onder invloed van alcohol heeft verkeerd.
Een geschrift, te weten
het rapport herberekening bloedalcoholgehalte van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt en ondertekend door de apotheker- toxicoloog [naam apotheker-toxicoloog] op 17 september 2015, voor zover inhoudende, - zakelijk weergegeven-:
De vraagstelling was als volgt:
Wat is het bloedalcoholgehalte indien gecorrigeerd wordt voor het drinken van 4 Heineken à 250 ml à 5% alcohol, 2 Desperados Re à 330 ml à 5,9 % alcohol en 1 glas whisky na het tijdstip van het voorval (06:55 uur) en voor het tijdstip van de bloedafname (21:00 uur) en gecorrigeerd wordt voor het tijdverloop tussen tijdstip van voorval (06:55 uur) en het tijdstip van bloedafname 21:00 uur)?
Op grond van de bovengenoemde gegevens zal het bloedalcoholgehalte ten gevolge van het drinken van vier Heineken à 250 ml à 5% alcohol, twee Desperados Re à 330 ml à 5,9% v/v en één glas whisky toegenomen zijn met 1,60 g/l.
Op grond van de bovengenoemde gegevens zal het bloedalcoholgehalte in de vermelde tijdsduur (14 uren) afgenomen zijn met 1,4 tot 3,5 g/l.
Na combinatie van zowel de correctie van het drinken na het voorval als correctie van het tijdsverloop kunnen de volgende grenzen worden geschat, waartussen het bloedalcoholgehalte ten tijde van het voorval heeft gelegen.
Ondergrens: 1,41 g/l – 1,60 + 1,4 = 1,2 g/l.
Bovengrens: 1, 41 g/l – 1,60 + 3,5 = 3,3 g/l.
Een proces-verbaal, genummerd 2172.2016.0991, op ambtsbelofte opgemaakt en gesloten op 5 juli 2016, door de verbalisant [naam verbalisant], operationeel specialist, Forensische Opsporing, werkzaam bij de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking, afeling Expert Team Visualisatie en reconstructies, voor zover inhoudende, als verklaring
van de verbalisant, -zakelijk weergegeven-:
Op 16 april 2015 vond op de Airport Road, ter hoogte van het autoverhuurbedrijf [autoverhuurbedrijf], een aanrijding plaats tussen een personenauto en een joggende voetganger. De voetganger kwam ter plekke te
overlijden. Tijdens het politieonderzoek dat na het ongeval volgde, bleek dat de bij het ongeval betrokken personenauto en joggende voetganger, door verschillende bewakingscamera’s op de Airport Road, kort voorafgaand en na de aanrijding, deels gefilmd waren. Op verzoek van [naam ongevallen analist], ongevallen analist, brigadier van politie en werkzaam bij de dienst Forensisch Opsporing Politie Noord Nederland heb ik onderzoek gedaan naar de snelheid van de Hummer ten tijde van de botsing met de joggende voetganger. De snelheid van de Hummer ten tijde van de botsing zal mogelijk gelegen hebben tussen 90 en 115 km/u. De Hummer is door de camera van [autoverhuurbedrijf] direct na de aanrijding met de voetganger vastgelegd. Ter hoogte van die camera zijn verschillende punten opgemeten. De snelheidsindicatie ter hoogte van de camera van [autoverhuurbedrijf] werd voor de Hummer vastgesteld op 92 km/u.
Bewijsoverwegingen
alcohol
De vraag of de verdachte ten tijde van het ongeluk onder invloed van alcohol verkeerde, wordt bevestigend beantwoord. Uit het rapport van het NFI blijkt dat, rekening houdend met de verklaring van de verdachte over zijn alcoholgebruik ná het ongeval, de geschatte minimale ondergrens van het bloedalcoholgehalte ten tijde van het ongeval 1,2 g/l was. Weliswaar betreft het een schatting, maar nu deze door een ter zake deskundige is gemaakt, die blijkens het rapport rekening heeft gehouden met mogelijke individuele verschillen, acht het Hof deze niettemin betrouwbaar en acht het bewezen dat het bloedalcoholgehalte van de verdachte 1,2 g/l was ten tijde van het ongeluk. Daaraan draagt bij dat ook het door de deskundige [naam forensisch arts], forensisch arts, verrichte onderzoek uitwijst dat, rekening houdend met het alcoholgebruik na het ongeluk, er een onverklaarde discrepantie zit tussen de stelling van de verdachte dat hij
nuchter was ten tijde van het ongeluk en zijn bloedalcoholgehalte om 21 uur ’s avonds.1 Het is van algemene bekendheid dat het besturen van een auto met een bloedalcoholgehalte van 1,2 g/l niet verantwoord is, mede in aanmerking genomen dat de wettelijke limiet in Nederland op 0,5 g/l ligt.
snelheid
De verdachte heeft blijkens het rapport van 5 juli 2016 van de verbalisant [naam verbalisant] op 16 april 2015 met een snelheid van 92 km/u gereden vlak nadat het ongeluk had plaatsgevonden. Het door de verdediging overgelegde rapport van [bestandsnaam], brengt tegen die bevinding geen concrete bezwaren in die opwegen tegen dit door een deskundige opgemaakte rapport. De enkele opmerking dat de parameters niet controleerbaar zijn legt onvoldoende gewicht in de schaal. Dat de verdachte veel te hard heeft gereden vindt voorts bevestiging in de verklaringen van de getuigen [getuigen]. Verder volgt uit onder meer de verklaring van de verdachte zelf dat hij vol heeft geremd vlak voor het moment van impact – en dus ook voor de hiervoor bedoelde meting - zodat moet worden aangenomen dat zijn snelheid direct voor de botsing nog iets hoger lag. Gelet hierop zal de verklaring van de verdachte dat hij ten tijde van het ongeval rond de 60 km/u reed als ongeloofwaardig terzijde worden gesteld
1. Schrijven van [naam arts] van 23 april 2015, bijlage 14 bij het proces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten, Afdeling verkeer, mutatienummer VA 0541/15, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 1 juni 2015 gesloten en ondertekend door de verbalisanten [naam verbalisanten], respectievelijk hoofdagent en agent van politie bij voormeld korps
en acht het Hof bewezen dat hij veel harder heeft gereden dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 km/u.
roekeloosheid
Het Hof acht niet bewezen dat de verdachte roekeloosheid kan worden verweten. Ten laste gelegd is dat de verdachte, in afnemende mate van verwijtbaarheid, roekeloos, althans hoogst, althans zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onoplettend heeft gereden.
Ingevolge vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van deze schuldvormen aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bij de beoordeling van de schuldvorm "roekeloosheid" moet worden betrokken dat deze schuldvorm als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt. Daarom moeten aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid bepaaldelijk eisen worden gesteld. Van roekeloosheid zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van roekeloosheid in vorenbedoelde zin. Om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van roekeloosheid, zal het Hof zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als buitengewoon onvoorzichtig gedrag dat een ernstig gevaar in het leven roept, zeker nu hij ten tijde van het besturen van het motorvoertuig onder invloed van alcohol verkeerde. Beoordeeld dient te worden of ook bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Naar het oordeel van het Hof is dat niet het geval. Uit de aard van de gedragingen, in het bijzonder de inhaalmanoeuvre en de hoge snelheid, kan de bewustheid van de gevaarzetting niet zonder meer worden afgeleid. In het bijzonder ontbreken daarvoor nadere gegevens over de frequentie van het gebruik van de berm door voetgangers en de (veronderstelde) wetenschap van de verdachte daaromtrent. Verder is bewezen dat de verdachte op de dag van het ongeluk onder invloed van alcohol is gaan rijden. In dit verband kan hem een verwijt worden gemaakt. Dit verwijt houdt in dat de verdachte zich ervan bewust had moeten zijn, dat hij door onder die omstandigheden aan het rijverkeer deel te gaan nemen, een zekere kans aanvaardde dat hij tijdens het autorijden minder goed zou opletten en niet goed doordachte beslissingen zou nemen, hetgeen zou kunnen leiden tot gevaarzettend rijgedrag. Maar ook dit impliceert niet zonder meer dat de verdachte zich ervan bewust had moeten zijn dat het bewezenverklaarde rijgedrag buitengewoon onvoorzichtig was en een ernstig gevaar in het leven riep. Daarom kan roekeloosheid niet bewezen worden verklaard.
Wel bewezen acht het Hof dat de verdachte zeer onvoorzichtig heeft gehandeld.
Kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
onder invloed van alcoholhoudende drank aan het verkeer deelnemen en zich daarbij zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood,
strafbaar gesteld bij artikel 320 juncto artikel 321a van het Wetboek van Strafrecht (oud).
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
Oplegging van straf en/of maatregel
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is, door het maken van een gevaarlijke inhaalmanoeuvre waarbij hij trachtte twee auto’s in één manoeuvre in te halen en daarvoor zijn snelheid sterk heeft moeten opvoeren, op de linker weghelft en in de linker berm terecht gekomen. Bij het uitvoeren van die zeer onvoorzichtige handeling had verdachte onvoldoende aandacht voor de overige weggebruikers, waaronder het slachtoffer. Het gevolg daarvan was dat hij in botsing is gekomen met het slachtoffer die vervolgens ter plekke is overleden. Hierbij komt dat de verdachte tijdens het ongeval verkeerde onder invloed van een forse hoeveelheid alcohol. Dit neemt het Hof de verdachte zeer kwalijk. Het is aan de schuld van de verdachte te wijten dat het slachtoffer is gestorven. Zijn dood heeft ernstig en onherstelbaar leed bij zijn nabestaanden veroorzaakt. Zij zullen hun leven lang met de gevolgen van dit ongeval geconfronteerd worden. Het verkeersongeval heeft bovendien niet alleen een grote impact op de directe nabestaanden gehad, maar vanwege de bijzonder dramatische afloop ook op de samenleving in Sint Maarten. Onverantwoord rijgedrag kan zeer grote en ingrijpende gevolgen hebben en moet daarom zwaar worden bestraft.
Hoewel het niet in verhouding staat tot het gemis bij de nabestaanden, neemt het Hof in aanmerking dat de verdachte de psychische last zal moeten dragen van het feit dat door zijn zeer onvoorzichtige gedrag iemand het leven heeft verloren. De verdachte heeft op het Hof de indruk gemaakt dat hij het ongeluk diep betreurt en dat hij zijn leven heeft gebeterd. Daar staat tegenover dat de verdachte zijn alcoholgebruik en zijn hoge snelheid is blijven ontkennen. Van inzicht in en berouw over deze gedragingen is bij de verdachte dus niet gebleken.
Het Hof neemt bij de oplegging van de straf voorts in acht dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Een vrijheidsontnemende straf is naar het oordeel van het Hof geïndiceerd.
Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop ten gevolge van een verkeersfout waaraan de verdachte ernstige schuld heeft en waarbij de bewezenverklaarde hoeveelheid alcohol in het spel was, geldt volgens de Nederlandse oriëntatiepunten als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 tot 36 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie tot vier jaren.
Het Hof zoekt aansluiting met dit oriëntatiepunt. Het ziet in het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en berouw heeft getoond aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De hoogte van de eis van de advocaat- generaal en de omstandigheid dat alternatieven voor de auto op Sint Maarten – anders dan in Nederland – schaars zijn, vormen aanleiding ook de periode voor ontzegging van de rijbevoegdheid te matigen.
Op grond hiervan acht het Hof na te melden straf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen
De verdediging heeft aangevoerd dat de Hummer niet kan worden verbeurdverklaard omdat deze niet aan de verdachte toebehoort, maar aan zijn vader. Op grond van artikel 35 lid 1 onder b en c Sr (oud) zijn vatbaar voor verbeurdverklaring voorwerpen met betrekking tot welke of met behulp waarvan het feit is begaan. Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, kunnen voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd worden verklaard indien degene aan wie het voorwerp toebehoort wist of had kunnen vermoeden dat het voorwerp voor het strafbare feit werd gebruikt. Ten aanzien van die wetenschap of dat vermoeden van de eigenaar van de Hummer blijkt niets uit het dossier. Dit betekent dat er geen plaats is voor verbeurdverklaring. De auto moet worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, de vader van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 17a, 17b, en 17c van het Wetboek van Strafrecht (oud) en artikel 3 van de Landsverordening houdende enige regelingen van burgerrechtelijke aard bij botsing, aan- of overrijding met motorrijtuigen en houdende regeling van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, van 10 februari 2016 en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder primair en subsidiair (impliciet primair, roekeloosheid) is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar; veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 MAANDEN;
beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot
8 MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op 3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van
36 MAANDEN, met aftrek van de tijd gedurende welke het de verdachte als gevolg van de aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden niet was toegestaan een motorrijtuig te besturen
;
gelast de teruggave van de Hummer aan de vader van de verdachte, heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.J. Fehmers, M.C.B. Hubben en F.V.L.M. Wannyn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten uitgesproken op
23 november 2017.