ECLI:NL:OGHACMB:2017:110
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake betekening niet-verschenen buitenlandse geïntimeerde in civiele procedure
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een naamloze vennootschap, hierna aangeduid als [appellante], tegen een vennootschap naar vreemd recht, aangeduid als [geïntimeerde] INC., die gevestigd is in de Verenigde Staten van Amerika. De zaak betreft een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, dat op 18 mei 2016 is uitgesproken. [Appellante] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis, waarin zij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van US$ 247.073,24 in hoofdsom. In reconventie werd de vordering van [appellante] afgewezen. Het hoger beroep heeft tot doel om de vordering in conventie geheel af te wijzen en in reconventie een bedrag van US$ 893.287,82 toegewezen te krijgen.
De procedure heeft zich gekenmerkt door het feit dat [geïntimeerde] niet is verschenen in het hoger beroep. [Appellante] heeft op 27 juni 2016 een akte van appel ingediend en op 2 augustus 2016 een memorie van grieven met zeven grieven tegen het vonnis van het GEA. Er is geen memorie van antwoord ingekomen van [geïntimeerde]. Op 25 april 2017 heeft [appellante] pleitnotities overgelegd en is het vonnis gevraagd.
Het Hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is van betekening aan [geïntimeerde] volgens de voorschriften van het Haags Betekeningsverdrag 1965. Het Hof heeft de deurwaarder opgedragen om de akte van appel en de memorie van grieven opnieuw aan [geïntimeerde] te betekenen, met de aanzegging dat [geïntimeerde] binnen zes weken na ontvangst van deze stukken een memorie van antwoord kan indienen. Het Hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating en houdt verdere beslissingen aan.