Uitspraak
Procesverloop
Overwegingen
Ingevolge artikel 52, eerste lid, zijn het VEU en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) op het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek van toepassing.
Ingevolge het tweede lid wordt het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen omschreven in artikel 355 van het VWEU.
Ingevolge artikel 18 van het VWEU is binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.
Ingevolge artikel 198 komen de lidstaten overeen de in bijlage II vermelde niet-Europese landen en gebieden die bijzondere betrekkingen onderhouden met Denemarken, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk, te associëren met de Unie. Het doel van de associatie is het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling der landen en gebieden en de totstandbrenging van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Unie in haar geheel. Overeenkomstig de in de preambule neergelegde beginselen moet de associatie in de eerste plaats de mogelijkheid scheppen de belangen en de voorspoed van de inwoners van die landen en gebieden te bevorderen, teneinde hen te brengen tot de economische, sociale en culturele ontwikkeling die zij verwachten, aldus die bepaling.
Ingevolge artikel 199, aanhef en onder 5 wordt in de betrekkingen tussen de lidstaten en de landen en gebieden het recht van vestiging van de onderdanen en rechtspersonen op voet van non-discriminatie geregeld overeenkomstig de bepalingen en met toepassing van de procedures, bepaald in het hoofdstuk betreffende het recht van vestiging, behoudens de krachtens artikel 203 vastgestelde bijzondere bepalingen.
Ingevolge artikel 203 stelt de Raad op basis van de in het kader van de associatie van de landen en gebieden met de Unie bereikte resultaten en van de in de Verdragen neergelegde beginselen met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie de bepalingen vast betreffende de wijze van toepassing en de procedure van de associatie van de landen en gebieden met de Unie anderzijds. Wanneer de bepalingen door de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure worden vastgesteld, besluit hij met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement.
Ingevolge artikel 355, aanhef en onder 2 vormen de landen en gebieden overzee, waarvan de lijst als bijlage II is gehecht, het onderwerp van de bijzondere associatieregeling, omschreven in het vierde deel. Sint Maarten is in bijlage II vermeld.
Krachtens artikel 203 VWEU is het Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (PB L 314 van 30.11.2001; hierna: het LGO-besluit) vastgesteld.
Ingevolge artikel 51, eerste lid, aanhef en onder b, van dit Besluit kent een LGO ten aanzien van alle maatregelen die van invloed zijn op de handel in diensten en de vestiging in verband met economische activiteiten aan natuurlijke personen en rechtspersonen van de Unie een behandeling toe die niet minder gunstig is dan de meest gunstige behandeling die van toepassing is op soortgelijke natuurlijke personen van belangrijke handelsmachten waarmee het na 1 januari 2014 een overeenkomst inzake economische integratie sluit.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef, en onder f, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: de Ltu) hebben van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten de meerderjarige Nederlanders, niet vermeld in artikel 1, die ten genoege van de Minister van Justitie, aantonen dat zij beschikken over:
1o een verklaring van goed gedrag gedurende de laatste vijf jaar, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in Sint Maarten of een schriftelijke verklaring, waaruit genoegzaam van hun gedrag blijkt;
2o huisvesting en voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voorzien overeenkomstig bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nader te stellen regels.
Gelet hierop, kan de verwijzing van appellant naar artikel 199, vijfde lid, van het VWEU, hem evenmin baten. Het recht van vestiging, als bedoeld in die bepaling en zoals nader omschreven in artikel 49 van het VWEU, ziet eveneens op de vestiging van ondernemers en zelfstandigen en, zoals hiervoor overwogen, appellant heeft niet om toelating voor het verrichten van werkzaamheden als zelfstandige, dan wel voor het oprichten en beheren van een onderneming, verzocht.
Beslissing
de griffier,
voor deze,