ECLI:NL:OGHACMB:2016:67

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
AR 62927 - H 273/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgplicht van bank bij renteloze rekeningen en uitbetaling van saldo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], wonende in de Verenigde Staten, tegen Citco Banking Corporation N.V., gevestigd in Curaçao. De zaak betreft een bankrekening die op 18 juli 2001 is gesloten, waarbij een cheque ter waarde van US$ 492.610,07 aan [appellant] is uitgeschreven. Deze cheque is echter gedurende bijna drie jaar niet geïnd, waarna Citco een 'stop payment' heeft uitgevaardigd. Het bedrag is vervolgens op een renteloze rekening gestort. [appellant] heeft in hoger beroep aanspraak gemaakt op een rentevergoeding, maar het Gerecht in eerste aanleg heeft deze vordering afgewezen. Het Hof heeft de ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep bevestigd en de grieven van [appellant] verworpen. Het Hof oordeelt dat Citco redelijkerwijs mocht vertrouwen op de sluiting van de rekening en dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor banken om gelden op rentedragende rekeningen te plaatsen. Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 62927 - H 273/15
Uitspraak: 5 april 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Vonnis
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende in de Verenigde Staten van Amerika, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
oorspronkelijk eiser, thans appellant,
gemachtigde: mr. R.E.F.A. Bijkerk,
- tegen –
de naamloze vennootschap
CITCO BANKING CORPORATION N.V.,
gevestigd te Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. A. Huizing en E.J. Huizing.
Partijen worden hierna aangeduid als [appellant] en Citco.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in de zaak met AR nummer 66461 van 2014 gewezen en op 20 april 2015 uitgesproken vonnis. De inhoud van dit vonnis geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[appellant] is bij akte van appel op 29 mei 2015 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. In een op 8 juli 2015 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] drie grieven voorgedragen en geconcludeerd dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn vorderingen alsnog toewijst, kosten rechtens.
1.3.
Citco heeft in een memorie van antwoord, met producties, het hoger beroep bestreden en geconcludeerd dat het Hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen dan wel die haar te ontzeggen, met bevestiging van het bestreden vonnis, al dan niet onder verbetering van gronden, kosten rechtens.
1.4.
Op 20 oktober 2015, de voor schriftelijk pleidooi nader bepaalde dag, hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen overgelegd. Bij die van de gemachtigden van Citco zijn tevoren ingezonden producties gevoegd.
1.5.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De ontvankelijkheid

[appellant] is tijdig en op de juiste wijze in hoger beroep gekomen en kan daarin worden ontvangen.

3.De grieven

Voor de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.Beoordeling

4.1. [
[appellant] was of is de ‘ultimate beneficial owner’ (UBO) van Global Capital Enterprises Ltd. (GCE) te Tortola. Op 19 januari 1995 is op verzoek van GCE een bankrekening – ‘money market account’ – geopend bij Citco. Op 18 juli 2001 is die rekening gesloten en heeft Citco aan GCE een cheque bij de Citibank (New York State) uitgeschreven ter waarde van het saldo van US$ 492.610,07. Toen die cheque gedurende bijna drie jaren niet was geïnd, heeft Citco op 26 februari 2004 daarop een ‘stop payment’ uitgevaardigd, ten gevolge waarvan het bedrag van US$ 492.610,07 op 27 februari 2004 door de Citibank werd overgemaakt aan Citco, die het geld op een speciale rekening (‘suspense account’) heeft gestort. Vanaf 31 maart 2005 heeft het bedrag op een ‘closed clients account’ gestaan. Zowel de ‘suspense account’ als de ‘closed clients account’ zijn renteloze rekeningen. Op 4 december 2013 is het bedrag van US$ 492.610,07 aan [appellant] uitbetaald.
4.2. [
[appellant] maakt aanspraak op een rentevergoeding. Het GEA heeft zijn desbetreffende vorderingen afgewezen. Hiertegen richt zich [appellant]’s appel tevergeefs. Het Hof sluit zich aan bij het oordeel van het GEA en maakt dit tot de zijne.
4.3.
Het Hof voegt naar aanleiding van de grieven het volgende toe. Ter zitting van het GEA van 15 oktober 2014 is door een werknemer van Citco verklaard: ‘10 jaar nadat relatie gesloten is, dan gaat dossier weg’ (zittingsaantekeningen, p. 2). Kennelijk is hiermee gerefereerd aan de wettelijke bewaartermijn voor het voeren van een administratie (artikel 4 (oud) WvK; thans artikel 2:15 lid 3 BW voor rechtspersonen en artikel 3:15i lid 2 voor niet-rechtspersonen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen).
4.4.
Naar het oordeel van het Hof kan als vaststaand worden aangenomen dat Citco in 2001 in elk geval redelijkerwijze erop mocht vertrouwen dat GCE haar rekening wilde sluiten. Hierbij neemt het Hof in aanmerking genomen dat de door Citco overgelegde verklaringen van de advocaten Robert Beaudry (producties 8-9 bij inleidend verzoekschrift), Sean C. Selk (productie 9 bij inleidend verzoekschrift) en Ruben A. Diaz (productie 2 bij akte Citco van 8 december 2014), alle inhouden dat de rekening is opgezegd, dat [appellant] in deze procedure heeft volstaan met een blote ontkenning en dat de bewaartermijn van tien jaren is verstreken is (zie rov. 4.3).
4.5.
Ten betoge dat ook zonder een gecontinueerde contractuele rekening Citco rente verschuldigd is, doet [appellant] in appel vruchteloos beroep op HR 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3571, NJ 2011/236. In deze Nederlandse zaak was een belangrijk element dat artikel 19 van de Nederlandse
Gerechtsdeurwaarderwet, dat ontleend is aan 25 van de Nederlandse
Wet op het notarisambt, in verbinding met de
Regeling rente bijzondere rekeningen gerechtsdeurwaarders, voorschrijft dat in beginsel rente wordt gekweekt over de gelden op de derdengeldrekening van gerechtsdeurwaarders. Vergelijkbare wetgeving bestaat thans niet hier te lande en bovendien gaat het in deze procedure niet om een deurwaarder of notaris. De Hoge Raad refereert tevens aan artikel 856 lid Rv ter zake van gerechtelijke bewaring, maar deze is in de onderhavige zaak evenmin aan de orde. Een algemeen geldende (zorg)verplichting van bedrijfs- of beroepsbeoefenaars of meer specifiek van banken om onder hun beheer berustende gelden van anderen op rentedragende rekeningen te plaatsen bestaat thans niet.
4.6.
De door Citco opgeworpen kwestie dat [appellant] en GCI niet vereenzelvigd mogen worden, kan blijven rusten.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden bevestigd. [appellant] dient de kosten van het hoger beroep te dragen.
BESLISSING
Het Hof bevestigt het bestreden vonnis en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Citco gevallen en tot op heden begroot op NAf 5.100,= aan gemachtigdensalaris en NAf 322,09 aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en D. Radder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 5 april 2016.