ECLI:NL:OGHACMB:2016:56

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
3 augustus 2016
Zaaknummer
AR 63096/13 - H 2/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en administratieplicht in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, zijn de appellanten, Keiler Trading N.V. en de stichting particulier fonds (SPF), in hoger beroep gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) dat op 27 juli 2015 was uitgesproken. De zaak betreft een geschil over bestuurdersaansprakelijkheid en de verplichting tot het overdragen van administratie door de besloten vennootschap Amicorp Curaçao B.V., die als bestuurster van de SPF en Keiler heeft gefunctioneerd. De appellanten vorderden onder andere afgifte van de volledige administratie en schadevergoeding, maar het GEA had deze vorderingen afgewezen.

De procedure begon met een akte van appel op 7 september 2015, gevolgd door een memorie van grieven waarin drie grieven werden aangevoerd. Amicorp heeft de grieven bestreden en verzocht om bevestiging van het bestreden vonnis. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2016 zijn de partijen gehoord, waarbij de gemachtigden pleitnota's hebben voorgedragen.

Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de SPF en Keiler onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die een ernstig verwijt aan Amicorp rechtvaardigen. De verplichting van een bestuurder om een behoorlijke vervulling van zijn taak te waarborgen, houdt in dat er een ernstig verwijt moet zijn om aansprakelijkheid te kunnen aannemen. Het Hof concludeert dat de grieven falen en bevestigt het vonnis van het GEA, waarbij de SPF en Keiler worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 63096/13 - H 2/16
Uitspraak: 7 juni 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
1. de stichting particulier fonds

1942 PRIVATE FOUNDATION,

2. de naamloze vennootschap
KEILER TRADING N.V.,
beide gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseressen,
thans appellanten,
gemachtigde: mr. A.S. Small,
tegen
de besloten vennootschap
AMICORP CURAÇAO B.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. J. Eichhorn en F.R. Brouwer.
De partijen worden hierna de SPF, Keiler en Amicorp genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 7 september 2015 zijn de SPF en Keiler in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 27 juli 2015 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA).
1.2
Bij op 19 oktober 2015 ingekomen memorie van grieven hebben de SPF en Keiler drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, zal beslissen als verder in het petitum van de memorie vermeld, met veroordeling van Amicorp in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Bij memorie van antwoord, met producties, heeft Amicorp de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van de SPF en Keiler in de proceskosten in hoger beroep.
1.4
Op 26 april 2016 hebben partijen hun zaak mondeling bepleit. Zijdens de SPF en Keiler zijn [belanghebbende 1], [belanghebbende 2] en mr. Small verschenen en gehoord. Laatstgenoemde heeft pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Zijdens Amicorp zijn [belanghebbende] en mr. Brouwer verschenen. Laatstgenoemde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Na verder mondeling partijdebat is vonnis gevraagd en bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Tussen partijen staat het volgende vast.
SPF en Keiler zijn op 18 november 2005 opgericht. Vanaf hun oprichting tot begin 2007 is Amicorp hun bestuurster geweest. Vanaf 5 oktober 2007 tot
1 december 2011 is Amicorp opnieuw hun bestuurster geweest. Sinds
1 december 2011 is Alpha Management B.V. hun bestuurster.
2.2
In dit geding hebben de SPF en Keiler in eerste aanleg gevorderd, verkort weergegeven, na vermindering van eis bij conclusie van repliek:
a. bevel tot afgifte van de gehele administratie die zich (volgens hen) nog (gedeeltelijk) onder Amicorp bevond, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b. vergoeding van kosten van NAf 33.864,00, met rente;
c. verklaring voor recht dat Amicorp aansprakelijk is voor de schade die voor de SPF en Keiler voortvloeit uit het niet tijdig overdragen van de volledige administratie.
Het GEA heeft de vorderingen afgewezen. Hiertegen is het hoger beroep gericht. Blijkens het petitum van de memorie van grieven is vordering a ingetrokken en vordering c enigszins anders geformuleerd.
2.3
De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.4
Ingevolge art. 2:14 lid 1 BW is iedere bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van de binnen zijn werkkring gelegen taak. Voor aansprakelijkheid van de bestuurder of
ex-bestuurder jegens de rechtspersoon is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Indien de administratie die Amicorp heeft afgegeven niet in alle opzichten voldoet aan de eisen die de wettelijke administratieplicht stelt, wil dat nog niet zeggen dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het is aan de SPF en Keiler feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die meebrengen dat aan Amicorp een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
2.5
Om een ernstig verwijt met betrekking tot de (eventuele) onvolledigheid van de afgegeven administratie te kunnen aannemen, is minimaal vereist dat het aan Amicorp kan worden toegerekend dat zij bepaalde bescheiden niet (meer) onder zich heeft. De klachten tegen de overweging van het GEA dat het op de weg van de SPF en Keiler had gelegen dit te stellen en zo nodig te bewijzen, hebben dus geen succes.
2.6
Om een ernstig verwijt met betrekking tot de (eventuele) tardiviteit van de afgifte van alle onderdelen van de administratie die Amicorp onder zich had, te kunnen aannemen, is de stelling dat de SPF en Keiler kosten, waaronder advocaatkosten, hebben gemaakt om Amicorp tot afgifte te bewegen, niet voldoende. Ook overigens hebben de SPF en Keiler daarover onvoldoende gesteld. Zoals in de overwegingen van het GEA besloten ligt, kan uit de inschakeling van een advocaat in het "voorstadium" geen aansprakelijkheid van Amicorp voor de kosten daarvan worden afgeleid.
2.7
In art. 7.5 van de op 18 november 2015 tussen de SPF en Amicorp gesloten bestuursovereenkomst is bepaald:
"Upon termination of this Agreement (...) AMICORP will transfer to the Foundation (...), all corporate records of the Foundation, which are held by AMICORP."
Een overeenkomstige bepaling is opgenomen in de tussen Keiler en Amicorp gesloten bestuursovereenkomst.
Deze bepaling houdt niet in dat Amicorp alles moet afgeven wat zij aan administratie van de SPF en Keiler onder zich behoort te hebben, maar dat zij alles moet afgeven wat zij aan administratie van de SPF en Keiler onder zich heeft.
De woorden "upon termination" houden geen fatale termijn in en leiden er niet toe dat er reeds sprake is van een toerekenbare tekortkoming, zodra vastgesteld kan worden dat Amicorp niet in één keer alles heeft afgegeven wat zij onder zich heeft. Het is mogelijk dat het bij sommige delen van de administratie langer duurt voordat ze beschikbaar kunnen worden gesteld dan bij andere.
De SPF en Keiler hebben onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat in dit opzicht sprake is van een toerekenbare tekortkoming.
2.8
Aldus is onvoldoende gesteld om aansprakelijkheid van Amicorp voor de in vordering b bedoelde kosten en de in vordering c bedoelde schade te kunnen aannemen. Daarom kunnen de vorderingen niet worden toegewezen.
2.9
Voor zover vordering b strekt tot vergoeding van redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte in de zin van art. 6:96 lid 2, aanhef en sub c BW, geldt dat onvoldoende is gesteld om te kunnen aannemen dat het redelijk was deze kosten te maken, zoals het GEA terecht heeft overwogen. Ook daarom kan vordering b niet worden toegewezen.
2.1
Indien een verklaring voor recht wordt gevorderd dat aansprakelijkheid bestaat voor schade, dient de rechter ervan uit te gaan dat eiser daarbij belang heeft als de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Dat geldt ook als niet tevens een veroordeling tot schadevergoeding of tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt gevorderd (HR 27 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:760). Onder het begrip schade valt ook nog niet ingetreden schade als bedoeld in art. 6:105 BW.
2.11
Aan het slot van rov. 6 heeft het GEA overwogen dat de toekomstige schade die de SPF en Keiler vrezen te lijden, geheel in het vage is gebleven. Hiertegen zijn de grieven, met hun toelichting, niet voldoende duidelijk gericht. Ook in hoger beroep is die toekomstige schade geheel in het vage gebleven.
Aldus hebben de SPF en Keiler onvoldoende gesteld om de mogelijkheid van schade aannemelijk te achten. Ook daarom kan vordering c niet worden toegewezen.
2.12
De grieven falen. Het Hof heeft geen bedenkingen bij het bestreden vonnis. Het dient te worden bevestigd. De SPF en Keiler zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de SPF en Keiler in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Amicorp gevallen en tot op heden begroot op NAf 435,73 aan verschotten en NAf 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en
F.V.L.M. Wannyn, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 7 juni 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.