ECLI:NL:OGHACMB:2016:178

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
HLAR 79645/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijnoverschrijding voor het instellen van beroep niet verschoonbaar

In deze zaak gaat het om de termijnoverschrijding voor het indienen van een beroepschrift tegen een beschikking van het Hoofd van het Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister (HBBSB) in Aruba. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het HBBSB om zijn in Colombia voltrokken huwelijk met mevrouw Fabiola Esther Palma Villa te registreren. De beschikking op bezwaar was gedagtekend op 11 december 2014, waarna de beroepstermijn op 12 december 2014 begon en eindigde op 22 januari 2015. Appellant ontving de beschikking op bezwaar echter pas op 27 januari 2015 en stelde dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de termijn pas na ontvangst begon. Het Gerecht in eerste aanleg verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie overweegt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn niet verschoonbaar is, zelfs niet als appellant ziek was en juridische bijstand zocht. Het Hof bevestigt dat de beroepstermijn is ingegaan op 12 december 2014 en dat appellant pas op 10 maart 2015 het beroepschrift indiende, wat te laat is. Het Hof wijst erop dat, zelfs als appellant de beschikking op bezwaar pas op 27 januari 2015 ontving, hij het beroepschrift binnen twee weken na ontvangst had moeten indienen. Het Hof concludeert dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is en bevestigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg.

Uitspraak

HLAR 79645/16
Datum uitspraak: 7 december 2016
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[…], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 27 juni 2016 in zaak nr. LAR-485 van 2015 in het geding tussen:
appellant
en
het Hoofd van het Bureau Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister
(hierna: het HBBSB).

Procesverloop

Bij beschikking van 3 juni 2014 heeft het HBBSB geweigerd om het in Colombia voltrokken huwelijk tussen appellant en mevrouw Fabiola Esther Palma Villa te registreren in het bevolkingsregister van Aruba.
Bij beschikking van 11 december 2014 heeft het HBBSB het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2016 heeft het Gerecht het door appellant daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Het HBBSB heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2016, waar appellant, bijgestaan door mevrouw J. Croes, gemachtigde, en het HBBSB, vertegenwoordigd door mr. J.M.A.M. Ponsioen, werkzaam bij de Dienst Wetgeving en Juridische Zaken, zijn verschenen.

Overwegingen

Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken en gaat deze in op de dag na die, waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt een beroepschrift niet‑ontvankelijk verklaard, indien het is ingediend, nadat de termijn is verstreken.
Ingevolge het derde lid blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet‑ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
Het Gerecht heeft overwogen dat de beschikking op bezwaar is gedagtekend op 11 december 2014, de beroepstermijn op 12 december 2014 is aangevangen en is geëindigd op 22 januari 2015. Het betoog van appellant dat hij de beschikking op 27 januari 2015 heeft ontvangen en hij in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat de termijn van zes weken pas na ontvangst daarvan is aangevangen kan hem niet baten, nu die onjuiste veronderstelling voor zijn rekening komt en niet met zich brengt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Appellant heeft pas op 10 maart 2015 het beroepschrift ingediend en er bestaat geen grond voor het oordeel dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig mogelijk als dit van hem verlangd kon worden, aldus het Gerecht. Dat hij ziek was en daarna juridische bijstand heeft gezocht had appellant er niet van hoeven te weerhouden om desnoods op nader aan te voeren gronden een beroepschrift in te dienen.
Appellant betoogt dat het Gerecht de termijnoverschrijding voor het indienen van het beroepschrift ten onrechte niet verschoonbaar heeft geacht. Daartoe voert hij aan dat het niet tijdig instellen van het beroep is te wijten aan overmacht en dit hem niet kan worden tegengeworpen. De beslissing op bezwaar heeft hij op 27 januari 2015 ontvangen. Eerst was hij ziek en daarna heeft hij juridische bijstand moeten zoeken. Het beroepschrift is ingediend binnen zes weken nadat hij de beschikking op bezwaar heeft ontvangen.
Het Gerecht heeft met juistheid overwogen dat de beroepstermijn in dit geval is ingegaan op 12 december 2014 en is geëindigd op 22 januari 2015. Het heeft voorts in hetgeen appellant heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Appellant heeft in hoger beroep louter herhaald wat hij reeds in beroep heeft aangevoerd. In deze herhaling ziet het Hof geen aanleiding om de aangevallen uitspraak onjuist te achten. Daarbij neemt het Hof voorts in aanmerking dat, indien wordt aangenomen dat appellant de beschikking op bezwaar na afloop van de reguliere beroepstermijn op 27 januari 2015 heeft ontvangen, hij volgens vaste jurisprudentie van het Hof (vergelijk onder meer de uitspraak van 28 juni 2013, ECLI:NL:OGHACMB:2013:58) het beroepschrift zo spoedig als redelijkerwijs van hem verlangd kon worden, dat wil zeggen binnen twee weken na ontvangst van de beschikking op bezwaar, had moeten indienen. Dit heeft hij niet gedaan.
Het betoog faalt.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. van der Poel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.E.M. Polak, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Van der Poel
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016
Verzonden: 7 december 2016