In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 22 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De verdachte, een parlementslid, was eerder veroordeeld voor het schenden van zijn geheimhoudingsplicht door vertrouwelijke informatie over een besloten vergadering openbaar te maken. De zaak begon met een onderzoek naar de verdachte, die op 5 september 2014 tijdens een radio-interview en op een persconferentie uitspraken deed over de inhoud van een besloten vergadering van de Vaste Commissie Financiën. De procureur-generaal had in eerste aanleg een voorwaardelijke geldboete van NAf 1.400,-- opgelegd, subsidiair 24 dagen vervangende hechtenis. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 1 december 2016 en de eerdere zittingen in eerste aanleg op 16 en 18 december 2015, heeft het Hof de argumenten van de verdachte en zijn raadsman gehoord. De raadsman voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, onder andere vanwege discriminatie van Statenleden in Curaçao. Het Hof verwierp dit argument, stellende dat elk land binnen het Koninkrijk zelf regels kan stellen voor de vervolging van ambtsmisdrijven. Het Hof oordeelde dat de vervolging van de verdachte niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en dat er geen reden was om aan te nemen dat de vervolging politiek gemotiveerd was.
Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat de verdachte opzettelijk zijn geheimhoudingsplicht had geschonden. De verdediging had betoogd dat de informatie die de verdachte had gedeeld al publiekelijk beschikbaar was, maar het Hof oordeelde dat dit niet afdeed aan de geheimhoudingsplicht die gold voor de gedachtewisseling in de vergadering. De verdachte had alternatieven kunnen overwegen om de informatie op een legale manier openbaar te maken, maar had dit nagelaten. Het Hof concludeerde dat de schending van de geheimhoudingsplicht een ernstig feit was en bevestigde de straf van de eerste aanleg.