4.6.De artikelen 15 lid 1 en 20-21 van de
Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maartenluiden:
Artikel 15. De financiële normen voor begrotingen
1. Voor de beoordeling van de vastgestelde begroting van een land en een vastgestelde verordening tot wijziging van de begroting hanteert het college de volgende normen:
a. de in de begroting en de meerjarige begroting opgenomen uitgaven op de gewone dienst worden gedekt door de ter dekking van die uitgaven opgenomen middelen;
b. de in de begroting en de meerjarige begroting opgenomen uitgaven op de kapitaaldienst worden gedekt door de ter dekking van die uitgaven opgenomen middelen, rekening houdend met de verwachte ontvangsten uit de opbrengst van geldleningen;
c. de rentelastnorm wordt niet overschreden.
(…)
Artikel 20. Aangaan van financiële verplichtingen
1. De besturen gaan uitsluitend financiële verplichtingen aan voor zover deze zijn opgenomen in een begroting die niet ingevolge artikel 13 is opgeschort.
2. De besturen leggen het voornemen tot het aangaan van een financiële verplichting, voor zover het de limieten voor financieel zelfbeheer, zoals die gelden bij de inwerkingtreding van deze wet, te boven gaat, voor advies voor aan een door Onze Minister van Financiën van het desbetreffende land aan te wijzen functionaris of, bij diens afwezigheid, aan diens eerste of tweede plaatsvervanger. Een positief advies wordt verleend indien de financiële verplichting voortvloeit uit de uitvoering van de begroting. De in de eerste volzin bedoelde limieten kunnen na overleg met het college gewijzigd worden.
3. Indien het bestuur financiële verplichtingen aangaat zonder of in afwijking van een positief advies als bedoeld in het tweede lid, kan Onze Minister van Financiën van het betrokken land voorafgaand toezicht instellen op het aangaan van financiële verplichtingen in de zin dat ten laste van de desbetreffende begroting of bepaalde artikelen van die begroting alleen financiële verplichtingen mogen worden aangegaan nadat hij daarmee heeft ingestemd. Gelijk met het instellen van voorafgaand toezicht bericht die minister daarvan aan de betrokken Staten met een afschrift aan het college.
4. In de uitvoeringsrapportages, bedoeld in artikel 18, eerste lid, wordt tevens gerapporteerd over de gevallen waarin het bestuur financiële verplichtingen is aangegaan zonder of in afwijking van een positief advies, als bedoeld in het tweede lid, en over de gevallen waarin toepassing is gegeven aan het derde lid.
5. Indien het bestuur financiële verplichtingen aangaat zonder of in afwijking van een positief advies als bedoeld in het tweede lid, en het voorafgaand toezicht door Onze Minister van Financiën van het betrokken land uitblijft of niet toereikend is, kan het college Onze Minister van Financiën van het betrokken land adviseren om een beslissing onderscheidenlijk een nadere beslissing te nemen als bedoeld in het derde lid. Het college bericht de betrokken Staten dat het advies is verzonden.
6. Indien na het in het vijfde lid bedoelde advies blijkt dat het toezicht door Onze Minister van Financiën van het betrokken land nog steeds uitblijft dan wel niet toereikend is, kan het college dat berichten aan de raad van ministers van het Koninkrijk door tussenkomst van Onze Minister. Bij dat bericht kan het college adviseren tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in het zevende lid. Gelijk met dat advies zendt het college een afschrift daarvan aan het desbetreffende bestuur en bericht het college de betrokken Staten dat het advies is verzonden.
7. Op een advies als bedoeld in het zesde lid, kan de raad van ministers van het Koninkrijk concluderen dat ten laste van de desbetreffende begroting of bepaalde artikelen van die begroting geen financiële verplichtingen mogen worden aangegaan voordat het college daarmee heeft ingestemd. Alvorens een voorstel voor een aanwijzing bij de raad van ministers van het Koninkrijk wordt ingediend stelt Onze Minister het betrokken bestuur in de gelegenheid zijn visie te geven.
8. De aanwijzing geschiedt bij koninklijk besluit op de voordracht van Onze Minister, in overeenstemming met de conclusie van de raad van ministers van het Koninkrijk.
9. De instemming, bedoeld in het derde lid, en die, bedoeld in het zevende lid, worden verleend als de desbetreffende financiële verplichting voldoet aan het eerste lid.
10. In geval van het aangaan van financiële verplichtingen en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen waartoe door de Staten van een land is besloten, is dit artikel van overeenkomstige toepassing.
Artikel 21. Machtigingen tot het verrichten van rechtshandelingen
1. Onze Minister van Financiën van het betrokken land houdt een register bij van de namen en functies van degenen die zijn gemachtigd tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen die voortvloeien uit een besluit tot het aangaan van financiële verplichtingen. Daarbij geeft hij tevens aan voor welke rechtshandelingen en tot welke bedragen zij gemachtigd zijn. Hij publiceert dit register na elke wijziging, maar in elk geval iedere zes maanden. Publicatie geschiedt op de website van Onze Minister van Financiën van het betrokken land.
2. Bij toepassing van artikel 20, zevende lid, wordt, na inwerkingtreding van een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 20, achtste lid, in het register bij de desbetreffende personen aangetekend dat voor het aangaan van verplichtingen de voorafgaande instemming van het college is vereist.
3. Privaatrechtelijke rechtshandelingen betreffende het aangaan van financiële verplichtingen als bedoeld in het eerste lid zijn nietig indien zij zijn aangegaan door personen die daartoe blijkens het register, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet of niet voldoende gemachtigd zijn.
4. In afwijking van het derde lid is een rechtshandeling als bedoeld in dat lid wel rechtsgeldig als de bevoegdheid tot het aangaan van de verplichting blijkt uit een ten behoeve van die rechtshandeling verstrekte schriftelijke machtiging. Deze machtiging wordt slechts in incidentele gevallen verstrekt.
5. Het bestuur verstrekt afschriften van de in het vierde lid bedoelde machtigingen aan het college.
6. Het college kan Onze Minister van Financiën van het betrokken land aanbevelingen geven ter zake van de wijze waarop het beheer wordt gevoerd van het in dit artikel bedoelde register.
Met als Toelichting:
Toelichting artikel 15 lid 1
De in de begroting opgenomen ramingen van de uitgaven en de ontvangsten moeten passen binnen de in artikel 15, eerste lid, opgenomen normering. (…) In artikel 15 zijn neergelegd de norm van een sluitende gewone dienst en de rentelastnorm. Bij een sluitende gewone dienst worden de geraamde uitgaven gedekt door de ter dekking van die uitgaven opgenomen middelen.
Toelichting artikel 20
Uitgangspunt voor goed financieel beheer is uiteraard dat uitsluitend financiële verplichtingen aangegaan worden voor zover die zijn opgenomen in een rechtsgeldige begroting. De regels voor financieel beheer houden daarom in dat diegenen die bevoegd zijn namens een land verplichtingen aan te gaan niet verder kunnen gaan dan een bepaalde limiet, die is afgeleid van de begroting. Om beter zicht te hebben op de financiële verplichtingen die worden aangegaan, is bepaald dat de directeur Financiën en bij zijn afwezigheid zijn eerste of tweede plaatsvervanger met betrekking tot een voornemen tot het aangaan van verplichtingen feitelijk moet bevestigen of die verplichtingen al dan niet een basis hebben in de begroting.
Het is echter niet nodig om in alle gevallen advies te vragen aan de directeur Financiën. Veelal hebben onderdelen van de organisatie een eigen, beperkt budget. Die kunnen daarmee tot een bepaalde limiet zelfstandig verplichtingen aangaan. Een advies als boven bedoeld moet dan worden gevraagd aan iemand binnen dat onderdeel die daartoe is aangewezen. Een advies van de directeur Financiën is alleen vereist bij overschrijding van die limiet. Uitgangspunt hierbij zijn de limieten zoals ze van toepassing zijn bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Die kunnen na overleg met het College worden aangepast.
Indien de directeur Financiën meent dat de voorgenomen verplichting geen basis vindt in de begroting, geeft hij geen positief advies. Als een bestuur besluit een verplichting aan te gaan zonder een voorafgaand positief advies, kan de Minister van Financiën van het desbetreffende land voorafgaand toezicht instellen in die zin dat het aangaan van financiële verplichtingen voortaan zijn instemming behoeft. Het College wordt over een en ander geïnformeerd via de uitvoeringsrapportages, bedoeld in artikel 18. Als het College tot de conclusie komt dat dat toezicht van de minister van Financiën ten onrechte uitblijft of ontoereikend is kan het College die minister adviseren over toepassing van het derde lid van artikel 20.
Als vervolgens dat toezicht nog steeds uitblijft of ontoereikend is kan het College desgewenst de raad van ministers van het Koninkrijk adviseren te komen met een aanwijzing dat besluiten tot het aangaan van bepaalde financiële verplichtingen de voorafgaande instemming behoeven van het College zelf. In de praktijk zal dat beperkt blijven tot de situaties waarbij grote risico’s worden gelopen met betrekking tot de budgettaire beheersing. Dit is de realisatie van een sluitende gewone dienst, het niet overschrijden van de rentelastnorm of de controle over het financieel beheer. Het College zal in ieder geval instemming verlenen als het aangaan van de verplichting voldoet aan de eis van het eerste lid van dit artikel. De grondslag voor dit handelen van het College wordt gevonden in de aanwijzing van de rijksministerraad.
Toelichting artikel 21
Artikel 21 moet worden begrepen in samenhang met artikel 20. Beide bepalingen beogen te waarborgen dat aan de begroting wordt vastgehouden. Artikel 20 stelt de regel dat alleen verplichtingen die uit de begroting voortvloeien mogen worden aangegaan. Daar voegt artikel 21 aan toe dat financiële verplichtingen die worden aangegaan door personen die daartoe niet gemachtigd zijn, nietig zijn.
Het aangaan van financiële verplichtingen gebeurt juridisch onder meer in de vorm van privaatrechtelijke rechtshandelingen, te weten het sluiten van contracten. Het bestuur beslist tot het aangaan van financiële verplichtingen. De privaatrechtelijke rechtshandeling die uit die beslissing voortvloeit, wordt verricht door diegenen die door het desbetreffende bestuur daartoe gemachtigd zijn. De Minister van Financiën van het desbetreffende land houdt daarvan een openbaar register bij, dat kan worden geraadpleegd om desgewenst iemands bevoegdheid tot het aangaan van een bepaalde rechtshandeling vast te kunnen stellen.
De overheid kan ingevolge artikel 21 bij het sluiten van contracten alleen worden gebonden door diegenen die daartoe door het bestuur zijn gemachtigd en in een openbaar register zijn opgenomen. In incidentele gevallen kan er een schriftelijke machtiging worden verstrekt. Bijvoorbeeld kan dat nodig blijken in een rechtszaak waarin een schikking met financiële gevolgen moet worden getroffen. De contracterende burgers en het bedrijfsleven hebben er belang bij dat zij er op mogen vertrouwen dat het contract de overheid juridisch alleen dan niet bindt als het contract met andere personen is aangegaan dan de in het openbare register opgenomen gemachtigden dan wel iemand met een schriftelijke machtiging als hierboven bedoeld. Dat levert voor die burgers en bedrijven meer duidelijkheid en zekerheid op dan in een systeem waarbij zij tot na het sluiten van een contract moeten wachten om te weten of er een bindend contract tot stand is gekomen. Om die reden is er niet gekozen voor een systeem waarbij achteraf, door bekrachtiging, alsnog gebondenheid kan worden bewerkstelligd.
De introductie van het openbare register heeft voor burgers en bedrijfsleven verstrekkende gevolgen. Het is van belang dat zij zich voorafgaande aan het sluiten van een contract met de overheid ervan vergewissen wie gemachtigd is om de betrokken entiteit juridisch te binden. Om hen op dat belang te wijzen, zal bij de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel door de besturen brede voorlichting worden gegeven over de werking van het register. Gelet op dat belang is in artikel 21, eerste lid, bepaald dat publicatie van het register geschiedt op de website van het Ministerie van Financiën.