ECLI:NL:OGHACMB:2016:148

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
KG 1974/15 - ghis 97253 - H 182/16
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van lijfsdwang in kort geding met betrekking tot alimentatie en overbedeling

In deze zaak, die voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba werd behandeld, gaat het om een kort geding waarin [appellante] een vordering heeft ingesteld tot uitvoerbaarheid bij lijfsdwang van een eerder vonnis met betrekking tot kinderalimentatie en een overbedelingsvordering. De procedure is gestart door [appellante] die in hoger beroep is gekomen van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (GEA) dat haar vordering had afgewezen. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarbij partijen ooit met elkaar getrouwd zijn geweest en er afspraken zijn gemaakt over de betaling van kinderalimentatie door [geïntimeerde].

Het Hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan, wat heeft geleid tot de executie door [appellante] van een derdenbeslag onder een vennootschap waar [geïntimeerde] werkzaam zou zijn. Echter, de vennootschap heeft verklaard dat er geen rechtsverhouding bestaat tussen hen en [geïntimeerde]. Het Hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat lijfsdwang gerechtvaardigd is, en dat de belangenafweging in het voordeel van [geïntimeerde] uitvalt.

Uiteindelijk heeft het Hof het vonnis van het GEA bevestigd en [appellante] de mogelijkheid geboden om kosteloos in hoger beroep te procederen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 20 december 2016.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: KG 1974/15 - ghis 97253 - H 182/16
Uitspraak: 20 december 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk eiseres,
thans appellante,
gemachtigde: mr. M.M. Malmberg,
tegen
[GEÏNTIMEERDE],
wonende in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.E. Rosenstand.
De partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij op 21 december 2015 ingediende akte van appel is [appellante] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen in kort geding gewezen en op 2 december 2015 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: GEA).
1.2
Bij op 6 januari 2016 ingekomen memorie van grieven, met een productie, heeft [appellante] één grief tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en haar vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad.
1.3
Een memorie van antwoord heeft het Hof niet bij de stukken aangetroffen.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag, 18 oktober 2016, is zijdens [geïntimeerde] een pleitnota ingediend en is akte verleend van het feit dat zijdens [appellante] geen pleitnota is ingediend.
1.5
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen zal het Hof [appellante] toelating verlenen om in hoger beroep kosteloos te procederen.
2.2
Van het volgende wordt uitgegaan.
2.2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.2
Ter terechtzitting van het GEA van 23 september 2014 zijn partijen (onder meer) overeengekomen dat [geïntimeerde] Afl. 325,- per kind per maand aan kinderalimentatie zal betalen voor twee kinderen. Hiervan is een proces-verbaal in executoriale vorm uitgegeven.
2.2.3
Bij uitspraak van 4 februari 2015 is [geïntimeerde] veroordeeld om wegens overbedeling een bedrag van Afl. 1.875,00 aan [appellante] te betalen.
2.2.4 [
Geïntimeerde] heeft niet (tijdig en volledig) aan deze verplichtingen voldaan.
2.2.5
Op 10 juli 2015 heeft [appellante] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de naamloze vennootschap Foo Wall N.V. (hierna: Foo Wall).
Volgens [appellante] werkt [geïntimeerde] als manager in een door Foo Wall geëxploiteerde bar. Een (ongedateerde) verklaring van Foo Wall houdt echter in dat er tussen Foo Wall en [geïntimeerde] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan [geïntimeerde] nog iets van Foo Wall te vorderen had, heeft of zal kunnen hebben. [appellante] heeft niet tijdig gebruik gemaakt van de in art. 477a lid 2 Rv geregelde mogelijkheid om deze verklaring in rechte te betwisten.
2.3
In dit kort geding heeft [appellante], kort gezegd, gevorderd dat het proces-verbaal van 23 september 2014 en de uitspraak van 4 februari 2015 uitvoerbaar bij lijfsdwang worden verklaard. Het GEA heeft deze vordering afgewezen. Daartegen is het hoger beroep gericht.
2.4
Tegen de overweging van het GEA dat het niet mogelijk is een schuldenaar van een overbedelingsvordering te doen gijzelen (met welke overweging het Hof zich overigens verenigt) is geen grief gericht.
2.5
Voor toewijzing van de vordering voor het overige is nodig dat aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en dat het belang van [appellante] toepassing van lijfsdwang rechtvaardigt (art. 587 Rv). Daarbij moet de rechter het in art. 5 EVRM beschermde recht op persoonlijke vrijheid van de schuldenaar afwegen tegen de bij de toepassing van lijfsdwang betrokken belangen. In hoger beroep dient die belangenafweging ex nunc te gebeuren, dus op basis van de belangen zoals zij ten tijde van de beslissing in hoger beroep bestaan.
Voorts is nodig dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde] buiten staat is aan de verplichting te voldoen (art. 588 Rv).
2.6
Nu het laatste gedingstuk van [appellante] van 6 januari 2016 dateert (thans bijna een jaar geleden) en zij geen gebruik heeft gemaakt van de haar herhaaldelijk geboden mogelijkheid om een pleitnota in te dienen, is het Hof onvoldoende ingelicht om aannemelijk te kunnen achten dat een belangenafweging ex nunc in het voordeel van [appellante] dient uit te vallen.
2.7
Ten overvloede zal de grief worden besproken. Het GEA heeft overwogen dat lijfsdwang prematuur is, omdat [appellante] de juistheid van de verklaring van Foo Wall kan betwisten (op de voet van art. 477a lid 2 Rv). De grief houdt in dat [appellante] dit niet heeft kunnen doen, omdat zij niet tijdig over een bewijs van onvermogen beschikte. De grief is tevergeefs voorgesteld. In beginsel is het mogelijk een procedure te entameren met een bewijs van aanvraag van het bewijs van onvermogen (vergelijk art. 134 Procesreglement 2016). Verder is het in beginsel mogelijk om opnieuw beslag te doen leggen en dan de verklaring wel tijdig te betwisten (vergelijk: HR 21 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR2776, NJ 2006/310).
2.8
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. Nu partijen met elkaar getrouwd zijn geweest, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

B E S L I S S I N G

Het Hof:
verleent [appellante] toelating om in hoger beroep kosteloos te procederen;
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en T.A.M. Tijhuis, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 20 december 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.