Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De gronden van het hoger beroep
3.Beoordeling
Burgerlijk Wetboek(BW). Artikel 1:150 leden 2-3 BW luidt:
Parlementaire Geschiedenis van het Curaçaose Burgerlijk Wetboek, 2016, p. 171), maar dat betekent niet dat de bepaling zo moet worden uitgelegd dat als de rechter oordeelt dat geen uitzicht op verzoening bestaat en het echtscheidingsverzoek niet lichtvaardig is, zij buiten toepassing blijft. ‘De regter moet volgens de algemeene verordeningen regtspreken; hij mag in geen geval hare innerlyke waarde of billykheid beoordeelen’, aldus artikel 13 van de
Algemeene bepalingen der wetgeving van Curaçao.
Staatsregeling van Curaçao) of met een verdragsbepaling (zie artikel 5 lid 1 jo artikel 3 lid 1 van het
Statuut voor het Koninkrijk der Nederlandenjo artikel 94 van de
Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden) kan artikel 1:150 lid 2 BW wel door de rechter buiten toepassing worden gelaten. Het ligt voor de hand de grondrechtenbepalingen uit de Staatsregeling in beginsel EVRM-conform uit te leggen, in overeenstemming met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (vgl. de tussenuitspraak van het Constitutioneel Hof van Sint Maarten van 8 november 2013, NJFS 2014/9, onder 2.3.5). Wat het EVRM betreft verdient bovendien de aandacht dat de Hoge Raad in een Nederlandse uitspraak heeft geoordeeld dat bij toepassing van artikel 94 Gr.w. internationale maatstaven gelden (HR 10 augustus 2001, ECLI:NL:PHR:2001:ZC3598, NJ 2002/278):
Johnston v. Irelandvan 18 december 1986, appl. no. 9697/82 , NJ 1989/97, § 51-63). Weliswaar is een driejarige wachttijd na echtscheiding om te hertrouwen in strijd met artikel 12 EVRM geacht (EHRM
F. v. Switzerlandvan 10 december 1987, appl.no. 11329/85, NJ 1989/99, § 30-40), maar bij artikel 1:150 lid 2 BW gaat het niet om een wachttijd na echtscheiding, maar om een wachttijd vóór echtscheiding, met het oog op de belangen van minderjarige kinderen, en met een uitzondering bij wangedrag van de andere echtgenoot (lid 3). Naar het oordeel van het Hof kan niet worden gezegd dat er dan ook strijd is met het in artikel 12 EVRM gegarandeerde recht om te hertrouwen. Overigens is in het onderhavige geval door de vrouw niet aangevoerd dat zij belemmerd wordt in de mogelijkheid op redelijke termijn te hertrouwen.