ECLI:NL:OGHACMB:2015:98

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
AR 1783/13 - ghis 74362 - H 220/15
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na dodelijk schietincident door arrestatieteam in Aruba

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Land Aruba tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin het Land werd veroordeeld tot schadevergoeding na een dodelijk schietincident op 22 februari 2012. Het slachtoffer, [betrokkene 1], werd gedood door kogels afkomstig van leden van het arrestatieteam van het Korps Politie Aruba tijdens een actie die verband hield met een rechtshulpverzoek vanuit de Verenigde Staten. De moeder van het slachtoffer, [geïntimeerde], heeft in deze procedure namens haar minderjarige kind een vordering ingesteld tegen het Land Aruba. Het GEA had geoordeeld dat het Land onrechtmatig had gehandeld en veroordeeld tot schadevergoeding, wat het Land in hoger beroep aanvecht.

De procedure begon met een akte van appel op 28 juli 2014, gevolgd door een memorie van grieven waarin het Land acht grieven aanvoert tegen het vonnis en het herstelvonnis van het GEA. Het Hof heeft geen memorie van antwoord van [geïntimeerde] aangetroffen. Het Land verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, maar dit verzoek werd afgewezen. Het Hof overweegt dat de schadevergoeding die voortvloeit uit de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel ook van toepassing is op de moeder van het slachtoffer, die schade heeft geleden door het optreden van de politie.

Het Hof verwijst de zaak naar de rol voor het Land om zich uit te laten over bepaalde overwegingen, waarna [geïntimeerde] in de gelegenheid wordt gesteld om hierop te reageren. De uitspraak van het Hof is gedaan op 17 november 2015 door de rechters G.C.C. Lewin, S. Verheijen en H.J. Fehmers.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2015 Vonnis no.:
Registratienummer: AR 1783/13 - ghis 74362 - H 220/15
Uitspraak: 17 november 2015
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de openbare rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellant,
gemachtigde: mr. M.G.A. Baiz,
tegen
[geïntimeerde],
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van
[kind],
wonende in Colombia,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. D.G. Kock.
De partijen worden hierna het Land en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij akte van appel van 28 juli 2014 is het Land in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 18 juni 2014 uitgesproken vonnis en het op 25 juni 2014 uitgesproken herstelvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (verder: GEA).
1.2
Bij op 8 september 2014 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft het Land acht grieven tegen het vonnis en het herstelvonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis en het herstelvonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, althans de zaak zal terugwijzen naar het GEA, althans het geding zal terugbrengen in een eerdere stand, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
1.3
Een memorie van antwoord heeft het Hof niet aangetroffen.
1.4
Bij op 29 januari 2015 ingekomen gedingstuk heeft het Land verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 18 juni 2014.
1.5
Op 15 september 2015 hebben partijen pleitnotities overgelegd. Vonnis is gevraagd en nader bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
Tussen partijen staat het volgende vast.
2.1.1 [
geïntimeerde] is de moeder van het minderjarige kind dat zij in dit geding vertegenwoordigt. Wijlen [betrokkene 1] was de vader van dat kind.
2.1.2
Op 22 februari 2012 is [betrokkene 1] in Aruba gedood door kogels die afkomstig waren uit het/de dienstpisto(o)l(en) van een of meer leden van het arrestatieteam van het Korps Politie Aruba.
2.1.3
Bij brief van 30 augustus 2012 heeft de hoofdofficier van justitie van Aruba aan de consul van Colombia de toedracht van de gebeurtenis van
22 februari 2012 als volgt omschreven:
"Door de Unit Georganiseerde Criminaliteit van het Korps Politie Aruba is
uitvoering gegeven aan een rechtshulpverzoek vanuit de Verenigde Staten.
Het rechtshulpverzoek hield in, dat er een ontmoeting zou zijn tussen een agent van de DEA en een persoon [betrokkene 2], waarbij een drugstransactie zou plaatsvinden.
Op 22 februari 2012 vond de ontmoeting plaats op het terrein van Renaissance Market Place bij restaurant Casa Tua. Toen het vermoeden bestond, dat de leveranciers van de verdovende middelen met een Daihatsu waren gearriveerd, werd overgegaan tot aanhouding van [betrokkene 2]. Deze bevond zich op dat moment bij restaurant
Casa Tua.
Gelijktijdig gingen andere leden van het Arrestatieteam over tot aanhouding van de personen in de Daihatsu. Bij de benadering van deze Daihatsu werden helaas de twee inzittenden gedood.
(...)"
In deze brief heeft de hoofdofficier van justitie gemotiveerd te kennen gegeven dat het Openbaar Ministerie van Aruba niet voornemens is een nader strafrechtelijk onderzoek in te stellen tegen de betrokken leden van het arrestatieteam.
2.2
In dit geding heeft het GEA voor recht verklaard dat het Land op
22 februari 2012 onrechtmatig heeft gehandeld en het Land veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad, tot schadevergoeding, op te maken bij staat.
Hiertegen is het hoger beroep gericht.
2.3
Het Land heeft verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep. Hoewel [geïntimeerde] c.s. er wellicht verstandig aan doen om de schadestaatprocedure niet in te stellen voordat op dit hoger beroep is beslist, kan niet gezegd worden dat het Land een zo zwaarwegend belang bij uitstel van de aanvang van de schadestaatprocedure heeft dat het Hof
[geïntimeerde] c.s. de mogelijkheid moet ontnemen om alvast een schadestaatprocedure te beginnen. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Indien [geïntimeerde] c.s. ertoe besluiten om de schadestaatprocedure alvast te beginnen en niet wensen mee te werken aan aanhouding van die procedure, kan het Land de rechter in de schadestaatprocedure verzoeken het in die procedure te wijzen vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.4
Ambtshalve stelt het Hof het volgende aan de orde.
2.5
In HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5622, NJ 2011/254, heeft de Hoge Raad in een Curaçaose zaak als volgt overwogen:
"5.5.2 In aanmerking nemende dat de politieambtenaren en de VKC-ers het voornemen hadden [verzoeker] staande te houden of aan te houden, heeft het hof geoordeeld dat het gestelde op [verzoeker] toegepaste geweld in zodanig verband staat met de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel dat de vordering van [verzoeker] ingevolge art. 182 SvNA is uitgesloten.
Dat oordeel geeft niet blijk van miskenning van de betekenis van het begrip 'toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel' als bedoeld in de art. 178-182 SvNa. Schade die door een verdachte is geleden als gevolg van handelingen die zijn gepleegd met het oog op of in verband met de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel, ook al is de uitvoering van het dwangmiddel niet voltooid, vallen onder de reikwijdte van deze regeling.
Blijkens de [...] wetsgeschiedenis strookt deze uitleg met het door de wetgever beoogde ruime toepassingsbereik van deze bepalingen op gevallen van rechtmatig en onrechtmatig strafvorderlijk optreden en sluit het aan bij de strekking van deze bepalingen vorderingen van burgerlijk recht uit te sluiten omdat de strafvordering over eigen en legitieme criteria beschikt om de kwestie van de schadevergoeding zelfstandig te regelen."
2.6
Het Wetboek van Strafvordering van Aruba (hierna: Sv-A) kent in de
art. 178-192 een gelijkluidende regeling als aan de orde was in voornoemde Curaçaose zaak. In die zaak werd de vordering ingesteld door de beschotene zelf, terwijl in de onderhavige zaak de beschotene is overleden en de vordering is ingesteld door de moeder van zijn kind. Naar voorshands oordeel van het Hof is dat geen relevant verschil, omdat ook degene die ten gevolge van de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel recht op schadevergoeding heeft op de voet van art. 6:108 BW, moet worden aangemerkt als degene die schade heeft geleden ten gevolge van de toepassing van een strafvordering dwangmiddel als bedoeld in art. 182 Sv-A. Dit strookt niet alleen met de wettekst (zie ook art. 179 lid 3 Sv-A), maar ook met de Memorie van Toelichting, waarin is vermeld:
"Niet alleen de verdachte, maar eenieder die schade heeft geleden, heeft in principe aanspraak op schadeloosstelling. De uitbreiding van de kring van gelaedeerden doet recht aan de gerechtvaardigde belangen van de niet-verdachten (bijv. een derde bij wie huiszoeking is gedaan, een getuige die ten onrechte blijkt te zijn gegijzeld, een bedreigde getuige ten aanzien van wie te grote risico's zijn genomen, het slachtoffer van een delict dat aanvankelijk als verdachte was aangemerkt, de niet-verdachte bij wie voorwerpen in beslag zijn genomen - voor zover deze langs de geëigende beklagprocedure geen verhaal kan zoeken -, de niet-verdachte wiens privacy mede is geschonden door het afluisteren van een verdachte). Het strafproces kan als een autonoom systeem worden gezien, waarbinnen de schending van rechtsbetrekkingen tussen alle burgers die van enig strafrechtelijk ingrijpen schade hebben ondervonden, dient te worden vereffend. Dit uitgangspunt verzet zich ertegen, dat gelaedeerden alleen via een civielrechtelijke procedure genoegdoening zouden kunnen zoeken." (MvT, Hoofdstuk 2, art. 176-179).
2.7
Mogelijkerwijs geldt dat de enkele omstandigheid dat de leden van het arrestatieteam voornemens waren de personen in de Daihatsu aan te houden, niet een "zaak" in de zin van art. 179 lid 1 Sv-A heeft doen aanvangen, zodat die niet-aangevangen zaak ook niet is beëindigd en die niet-aangevangen zaak evenmin de in die wetsbepaling genoemde termijn van drie maanden heeft doen aanvangen en verstrijken. Het is echter niet aan de civiele rechter om dit te beoordelen.
2.8
De zaak wordt naar de rol verwezen om het Land in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de rov. 2.5-2.7, waarna [geïntimeerde] c.s. in de gelegenheid zullen worden gesteld zich bij antwoordakte uit te laten.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 15 december 2015 voor akte zijdens het Land (zie rov. 2.5);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, S. Verheijen en H.J. Fehmers, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 17 november 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.