ECLI:NL:OGHACMB:2014:19

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
EJ 62563 – H 286/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van arbeidsovereenkomst en hoger beroep tegen beschikking Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een werkneemster en de publiekrechtelijke rechtspersoon Het Land Curaçao over de uitleg van een arbeidsovereenkomst. De werkneemster, oorspronkelijk verzoekster en thans appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, die op 15 juli 2013 was uitgesproken. In haar beroepschrift, ingekomen op 15 augustus 2013, heeft zij verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoeken toe te wijzen, met veroordeling van het Land in de kosten van beide instanties. Het Land heeft geen verweerschrift ingediend, maar heeft op 6 november 2013 producties ingediend ter griffie. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2013 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

De werkneemster stelt dat zij voor onbepaalde tijd in dienst is bij het Land op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, die niet is beëindigd. Het Hof begrijpt haar stellingen als een beroep op artikel 7A:1615fa BW en op toezeggingen die aan haar zijn gedaan. Het Land heeft als verweer artikel 7A:1613x BW ingeroepen, dat stelt dat de bepalingen van deze titel niet van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten tussen de overheid en haar werknemers, tenzij deze expliciet van toepassing zijn verklaard.

Het Hof oordeelt dat het verweer van het Land slaagt. De term 'arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht' betekent niet automatisch dat de bepalingen van titel 7A van Boek 7A BW van toepassing zijn. Het Hof concludeert dat de specifieke arbeidsovereenkomst bepalend is en dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn. De werkneemster kan niet vertrouwen op toezeggingen van superieuren, aangezien deze niet leiden tot een contractuele gebondenheid zonder naleving van de regels omtrent bevoegdheid en formele besluitvorming.

Uiteindelijk bevestigt het Hof de bestreden beschikking en veroordeelt de werkneemster in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op NAF 3.400,= aan gemachtigdensalaris. Deze beschikking is gegeven op 4 februari 2014 in Curaçao.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN 2014 BESCHIKKING NO.
Registratienrs. EJ 62563 – H 286/13
Uitspraak: 4 februari 2014
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
[werkneemster],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: [Werkneemster],
oorspronkelijk verzoekster, thans appellante,
gemachtigde: mr. O. Saleh-Kostrzewski,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon HET LAND CURAÇAO,
zetelend in Curaçao,
hierna te noemen: het Land,
oorspronkelijk verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. W.R. Flocker,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met nummer EJ 62563 van 2013 gegeven en op 15 juli 2013 uitgesproken beschikking. De inhoud van die beschikking geldt als hier ingevoegd.
1.2. [
[Werkneemster] heeft in een beroepschrift, met producties, ingekomen op 15 augustus 2013, dus tijdig, hoger beroep ingesteld van voornoemde beschikking. Hierin heeft zij het beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, haar verzoeken zal toewijzen, met veroordeling van het Land in de kosten van beide instanties.
1.3.
Het Land heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 6 november 2013 heeft het Land ter griffie producties ingediend.
1.5.
Op 12 november 2013 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn [Werkneemster], vergezeld van haar gemachtigde, en de gemachtigde van het Land. De gemachtigden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
1.6.
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Beoordeling

3.1.
Het hoger beroep van [Werkneemster] beoogt het geschil, met uitzondering van hetgeen het GEA heeft toegewezen, in volle omvang aan het Hof voor te leggen. Volgens [Werkneemster] is zij voor onbepaalde tijd uit hoofde van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht bij het Land in dienst, welke arbeidsovereenkomst niet is beëindigd. Het Hof begrijpt haar stellingen aldus dat zij zich in de eerste plaats beroept op artikel 7A:1615fa BW en in de tweede plaats op aan haar gedane toezeggingen.
3.2.
Wat betreft de eerste door [Werkneemster] aangevoerde grond heeft het Land bij wijze van verweer beroep gedaan op artikel 7A:1613x BW, luidende:
1. De bepalingen van deze titel zijn niet van toepassing op de arbeidsovereenkomst tussen de rederij en de schipper en op die tussen de schipper en de scheepsofficieren en scheepsgezellen.
2. Zij zijn voorts niet van toepassing ten aanzien van personen in dienst van de overheid, tenware zij, hetzij vóór of bij de aanvang der dienstbetrekking door of namens partijen hetzij bij algemene verordening van toepassing zijn verklaard. Indien zij wel van toepassing zijn verklaard wordt de overheid ten aanzien dier bepalingen als werkgever beschouwd.
3.3.
Dit verweer slaagt. Dat de term ‘arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht’ is gebruikt (en niet, zoals in GEA 5 april 2011, ECLI:NL:OGEAC:2011:BQ4464, een ‘overeenkomst naar burgerlijk recht’) betekent niet zonder meer dat partijen ‘vóór of bij de aanvang der dienstbetrekking’ titel 7A van Boek 7A BW van toepassing hebben verklaard. Anders dan het GEA heeft overwogen, kan een arbeidsovereenkomst geregeerd worden door andere regelingen dan deze BW-titel. Dit blijkt reeds uit het eerste lid van artikel 7A:1613x betreffende de ‘arbeidsovereenkomst’ tussen de rederij en de schipper enz.
3.4.
De inhoud van de specifieke arbeidsovereenkomst zal primair bepalend zijn; zie in het onderhavige geval de landsbesluiten van 8 december 2009, 26 november 2012 en 6 maart 2013 waarin machtigingen werden gegeven tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst met [Werkneemster] volgens een bijgaand
model, met 11 onderscheidenlijk 9 artikelen (producties 5 en 11 bij inleidend verzoekschrift). Denkbaar is voorts dat de overheid algemene regels stelt voor personeel zonder ambtelijke status (zoals hier te lande de
Werkliedenverordening 1944en in Nederland het inmiddels vervallen
Arbeidsovereenkomstenbesluit). Voor het overige is het algemene verbintenissen- en overeenkomstenrecht, zoals neergelegd in de Boeken 3 en 6 BW, van toepassing. Een arbeidsovereenkomst met de overheid zal voorts beheerst worden door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Niet is uitgesloten dat bepalingen uit titel 7A van Boek 7A bij analogie worden toegepast, maar een dwingendrechtelijke bepaling als het door [Werkneemster] ingeroepen artikel 7A:1615fa BW komt hiervoor niet in aanmerking.
3.5.
De wilsuiting van partijen, uiterlijk bij de aanvang van de dienstbetrekking, om titel 7A van Boek 7A BW van toepassing te doen zijn, hoeft niet een
uitdrukkelijkete zijn. Het bestaan van die wilsuiting mag ook uit handelingen, gedragingen of uitingen van partijen worden afgeleid (HR 8 december 1932, NJ 1933, p. 287). Dergelijke handelingen, gedragingen of uitingen van partijen zijn echter in het onderhavige geval niet komen vast te staan. De modelartikelen die in casu ingevolge de machtigingslandsbesluiten toepasselijk waren wijzen op het tegendeel van toepasselijkheid van titel 7A van Boek 7A BW. Dat op 23 november 2011, 22 juni 2012 en 25 oktober 2012 in interne ambtelijke stukken – ten aanzien waarvan het Land stelt dat de desbetreffende meningen der ambtenaren niet op de wet gebaseerd zijn en dat onbegrijpelijk is hoe zij in het bezit van [Werkneemster] zijn gekomen (pleitaantekeningen mr. Flocker in eerste aanleg, p. 6) – is uitgegaan van de toepasselijkheid van artikel 7A:1615f en 1615fa BW (productie 13 bij inleidend verzoekschrift) doet aan het voorgaande niet af.
3.6.
Ook het beroep door [Werkneemster] op aan haar gedane toezeggingen door superieuren faalt. Zij kon aan deze toezeggingen het vertrouwen ontlenen dat men voor haar zijn best zou doen en wellicht ook dat het wel goed zou aflopen, maar zij kon niet erop vertrouwen dat, zonder dat aan regels omtrent bevoegdheid en formele besluitvorming was voldaan, voor het Land reeds een contractuele gebondenheid ontstond.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt. In het midden kan blijven de gegrondheid van de stelling van het Land dat een landsbesluit tot machtiging ontbreekt ten aanzien van de tijd na 14 mei 2013. Ook kan in het midden blijven of de arbeidsovereenkomst in elk geval geldig is opgezegd per 14 mei 2013, waaraan de
Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomstenniet in de weg staat, aangezien deze niet van toepassing is op ‘de arbeidsovereenkomst van werknemers bij een publiekrechtelijk lichaam’ (artikel 2, aanhef en onder a, van die landsverordening).
3.8.
De bestreden beschikking wordt bevestigd. [Werkneemster] dient de kosten van het hoger beroep aan de zijde van het Land gevallen te dragen.

4.Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden beschikking en veroordeelt [Werkneemster] in de kosten van deze procedure in hoger beroep aan de zijde van het Land gevallen en tot op heden begroot op NAF. 3.400,= aan gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, J.P. de Haan en F.J. Lourens, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2014 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.