ECLI:NL:OGHACMB:2013:36

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
HAR-129/13
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Advies over uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten van Amerika voor een gedetineerde persoon in Sint Maarten

Op 11 september 2013 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba advies uitgebracht over een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten van Amerika. Het verzoek, gedateerd 10 mei 2013, betreft de uitlevering van een gedetineerde persoon in Sint Maarten, die wordt verdacht van betrokkenheid bij drugshandel. De procedure is gestart op basis van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika. De procureur-generaal van Sint Maarten heeft op 8 juli 2013 de benodigde documenten ingediend, waarna de behandeling op 28 augustus 2013 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn de procureur-generaal en de verdediging, vertegenwoordigd door mrs. S.R. Bommel en P.C. Janssen, gehoord.

Het Hof heeft vastgesteld dat de bij het uitleveringsverzoek gevoegde stukken niet voldoen aan de eisen van het Uitleveringsverdrag. Er ontbrak essentieel bewijsmateriaal dat een redelijk vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon aan de tenlastelegging zou kunnen onderbouwen. De stukken die door de Verenigde Staten zijn overgelegd, waaronder arrestatiebevelen en een tenlastelegging, waren onvoldoende om aan te tonen dat de aanhouding en dagvaarding van de opgeëiste persoon gerechtvaardigd zouden zijn indien de feiten in Sint Maarten waren gepleegd.

Op basis van deze bevindingen heeft het Hof geconcludeerd dat de uitlevering van de opgeëiste persoon niet toelaatbaar is en heeft het geadviseerd om het verzoek tot uitlevering af te wijzen. Dit advies is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en markeert een belangrijke beslissing in de context van internationale rechtshulp en uitlevering.

Uitspraak

Zaaknummer HAR-129/13
Advies van 11 september 2013
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
A D V I E S
aan de Gouverneur van Sint Maarten
in de zaak van:
[de opgeëiste persoon],
ook bekend als [ ] of [ ],
gedetineerd in het huis van bewaring te Sint Maarten,
verder te noemen: de opgeëiste persoon.

1.Advies

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie brengt hierbij op grond van artikel 15 van het Uitleveringsbesluit van Aruba, Curaçao en Sint Maarten (hierna te noemen: het Uitleveringsbesluit) advies uit over het verzoek van de Verenigde Staten van Amerika d.d. 10 mei 2013, gebaseerd op het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1980, 111; hierna te noemen: het Uitleveringsverdrag) strekkende tot uitlevering van de opgeëiste persoon.

2.Procedure

Het verzoek is langs diplomatieke weg ingediend.
De procureur-generaal van Sint Maarten heeft zijn vordering als bedoeld in artikel 13 van het Uitleveringsbesluit op 8 juli 2013 bij het Hof ingediend, met als bijlagen (originelen en afschriften van) de desbetreffende stukken.
De behandeling van het verzoek en het verhoor van de opgeëiste persoon zijn in het openbaar geschied ter zitting van het Hof in Sint Maarten op 28 augustus 2013. Verschenen en gehoord zijn de (fungerend) procureur-generaal, mr. T.H.W. Stein, alsmede de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouwen, mrs. S.R. Bommel en P.C. Janssen, die pleitnotities hebben overgelegd.

3.Overgelegde stukken

Bij het verzoek behoren de volgende, namens de Attorney General van de Verenigde Staten van Amerika, Eric H. Holder jr., originele en voor authentiek (afschrift) gezegelde stukken en vertalingen in het Nederlands:
- een ‘affidavit in support of request for extradition’ van [ ], Assistant United States Attorney, gedateerd 18 april 2013, met bijlagen, te weten:
een arrestatiebevel (‘warrant for arrest’) voor [ x], gedateerd 3 augustus 2013;
een arrestatiebevel (‘warrant for arrest’) voor [y], gedateerd 3 augustus 2013;
een arrestatiebevel (‘warrant for arrest’) voor [de opgeëiste persoon], alias [ ], gedateerd 3 augustus 2013;
een tenlastelegging (‘indictment’), gedateerd 17 april 2013;
relevante wettelijke bepalingen;
foto’s van [x];
vingerafdrukken van [x];
foto’s van [y];
vingerafdrukken van [y];
foto’s van [de opgeëiste persoon], alias [ ];
vingerafdrukken van [de opgeëiste persoon], alias [ ].
  • een ‘certificate’, gedateerd 1 mei 2013;
  • een verklaring, gedateerd 1 mei 2013;
  • een ‘certificate’, gedateerd 2 mei 2013;
  • een ‘diplomatic note’, gedateerd 10 mei 2013.

4.Feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht

De Verenigde Staten van Amerika verzoeken de uitlevering van de opgeëiste persoon met het oog op zijn vervolging ten overstaan van de United States District Court for the District of the Virgin Islands terzake van de feiten die zijn beschreven in de voormelde tenlastelegging (‘indictment’) en die zijn weergegeven in de volgende klachten:
COUNT ONE
Beginning on or about an unknown date and continuing through to on or about March 4, 2013, in the District of the Virgin Islands and elsewhere, the defendants, [x], [y], and [de opgeëiste persoon], [ ], who will be first brought into the United States at a point in the District of the Virgin Islands, did knowingly and willfully combine, conspire, and agree with each other and other persons unknown to the grand jury, to possess with the intent to distribute five (5) kilograms or more of a mixture and substance containing a detectable amount of cocaine, a Schedule II controlled substance, on board a vessel subject to the jurisdiction of the United States, in violation of Title 46, United States Code, Section 70503 and 70506;
COUNT TWO
On or about March 4, 2013, in the District of the Virgin Islands and elsewhere, defendants [x], [y], and [de opgeeisde person], [ ], who will be first brought into the United States at a point in the District of the Virgin Islands, did knowingly and intentionally possess with the intent to distribute five (5) kilograms or more of a mixture and substance containing a detectable amount of cocaine, a scheduled II controlled substance, on board a vessel subject to the jurisdiction of the United States, in violation of Title 46, United States Code, Section 70503.
De hiervoor bij de overgelegde stukken genoemde wettelijke bepalingen stellen strafbaar, zakelijk weergegeven:
  • samenzwering om een gecontroleerde stof te bezitten met het oogmerk deze te distribueren aan boord van een schip onderworpen aan de jurisdictie van de Verenigde Staten; en
  • bezit van een ongecontroleerde stof met het oogmerk deze te distribueren aan boord van een schip onderworpen aan de jurisdictie van de Verenigde Staten.

5.Genoegzaamheid van stukken

Ingevolge artikel 9 lid 3, aanhef en onder b, van het Uitleveringsverdrag dient bij een verzoek tot uitlevering met betrekking tot een persoon die wordt gezocht met het oog op vervolging te worden gevoegd het bewijsmateriaal dat, volgens het recht van de aangezochte Staat, de aanhouding en dagvaarding van die persoon zou rechtvaardigen indien het feit in die Staat zou zijn gepleegd.
Aan deze verdragseis is voldaan indien uit het bijgevoegde bewijsmateriaal een zodanig redelijk vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon voortvloeit aan het feit waarvoor de uitlevering is verzocht, dat naar het recht van de aangezochte Staat – in het onderhavige geval derhalve: het recht van Sint Maarten – zijn aanhouding dan wel enig nader onderzoek met het oog op dagvaarding gerechtvaardigd zou zijn (zie HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6949, NJ 2013/62).
Bij de stukken die bij het verzoek behoren en waarover het Hof beschikt, zoals weergegeven onder 3, bevindt zich geen enkel stuk ter zake van onderzoek (bewijsmateriaal) waaraan in de ‘affidavit’ wordt gerefereerd en waarop de ‘affidavit’ klaarblijkelijk berust, en waaruit een redelijk vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon aan de onder 4 weergegeven feiten kan voortvloeien. Ook het door de verdediging aangehaalde proces-verbaal van onderzoek van de kustwacht (pleitnotities, p. 2, voetnoot 1) bevindt zich niet bij die stukken. Dit brengt naar het oordeel van het Hof mee dat niet is voldaan aan de eis van artikel 9 lid 3, aanhef en onder b, van het Uitleveringsverdrag. De stukken zijn daarom ongenoegzaam en de uitlevering wordt ontoelaatbaar geoordeeld.
Het voorgaande moet tot de volgende conclusie en het volgende advies leiden.
C O N C L U S I E E N A D V I E S
Het Hof:
concludeertdat op grond van het Uitleveringsverdrag de uitlevering van de opgeëiste persoon niet toelaatbaar is;
adviseertom het verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon af te wijzen.
Dit advies is gegeven door mrs. H.J. van Kooten, J.P. de Haan en F.J. Lourens, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare zitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 11 september 2013.