Op 11 september 2013 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba advies uitgebracht over een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten van Amerika. Het verzoek, gedateerd 10 mei 2013, betreft de uitlevering van een gedetineerde persoon in Sint Maarten, die wordt verdacht van betrokkenheid bij drugshandel. De procedure is gestart op basis van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika. De procureur-generaal van Sint Maarten heeft op 8 juli 2013 de benodigde documenten ingediend, waarna de behandeling op 28 augustus 2013 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze zitting zijn de procureur-generaal en de verdediging, vertegenwoordigd door mrs. S.R. Bommel en P.C. Janssen, gehoord.
Het Hof heeft vastgesteld dat de bij het uitleveringsverzoek gevoegde stukken niet voldoen aan de eisen van het Uitleveringsverdrag. Er ontbrak essentieel bewijsmateriaal dat een redelijk vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon aan de tenlastelegging zou kunnen onderbouwen. De stukken die door de Verenigde Staten zijn overgelegd, waaronder arrestatiebevelen en een tenlastelegging, waren onvoldoende om aan te tonen dat de aanhouding en dagvaarding van de opgeëiste persoon gerechtvaardigd zouden zijn indien de feiten in Sint Maarten waren gepleegd.
Op basis van deze bevindingen heeft het Hof geconcludeerd dat de uitlevering van de opgeëiste persoon niet toelaatbaar is en heeft het geadviseerd om het verzoek tot uitlevering af te wijzen. Dit advies is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en markeert een belangrijke beslissing in de context van internationale rechtshulp en uitlevering.