ECLI:NL:OGHACMB:2013:14

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
12 augustus 2013
Zaaknummer
Ghis EJ 55384 – H 355/12
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake cessantia-uitkering en voorzieningenfonds door stichting Bon Futuro

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting Bon Futuro tegen een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao. De werknemer, hierna aangeduid als verzoekster, heeft een beroep gedaan op de Cessantia-landsverordening. De verzoekster heeft van de stichting een uitkering ontvangen uit een voorzieningenfonds, maar geen cessantia-uitkering. Het Hof oordeelt dat de uitkering uit het voorzieningenfonds hoger is dan de cessantia-uitkering, waardoor de werkgever aan zijn wettelijke verplichtingen heeft voldaan. De stichting heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het GEA, waarin werd bepaald dat de stichting de cessantia-uitkering aan verzoekster moest betalen. Het Hof heeft de gronden van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd. De verzoeken van verzoekster worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak is gedaan op 25 juni 2013.

Uitspraak

Registratienrs. Ghis EJ 55384 – H 355/12
Uitspraak: 25 juni 2013
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN
ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN
BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Beschikking in de zaak van:
de stichting STICHTING BON FUTURO, in stand houdend INTERNAAT HUIZE ST. JOZEF,
gevestigd in Curaçao,
hierna te noemen: de stichting,
oorspronkelijk verweerster, thans appellante,
vertegenwoordigd door haar voorzitter D.E. Mourillon,
tegen
[verzoekster],
wonende in Curaçao,
hierna te noemen: [verzoekster],
oorspronkelijk verzoekster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. K.A.M. Lasten.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en verzocht, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in de zaak met EJ nummer 55384 van 2012 gegeven en op 19 juni 2012 gegeven tussenbeschikking en de op 28 september 2012 uitgesproken eindbeschikking. De inhoud van die beschikkingen geldt als hier ingevoegd.
1.2.
De stichting heeft in een beroepschrift, met producties, ingekomen op 9 november 2012, hoger beroep ingesteld tegen voornoemde eindbeschikking en op deze dag, dus tijdig, het verschuldigde griffierecht voldaan. In het beroepschrift heeft zij het beroep toegelicht en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de door [verzoekster] verzochte voorzieningen zal afwijzen, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure in beide instanties, dan wel zal doen hetgeen het Hof meent dat rechtens dient te geschieden.
1.3. [
verzoekster] heeft in een verweerschrift het hoger beroep van de stichting bestreden en geconcludeerd dat het Hof de bestreden beschikking zal bevestigen.
1.4.
Op 27 februari 2013 heeft de stichting producties ingebracht.
1.5.
Op 5 maart 2013 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De heer [ ], voorzitter van de stichting, [ ], personeelsmedewerker van de stichting, [verzoekster], en de gemachtigde van [verzoekster] zijn verschenen. De voorzitter van de stichting heeft gepleit aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen.
1.6.
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.Waarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan

3.1. [
verzoekster] was van 4 januari 1988 tot 1 februari 2011, de dag dat zij de leeftijd van 60 jaar bereikte, als hoofdleidster in dienst van de stichting.
3.2.
De stichting heeft uit een door haar opgezet ‘Voorzieningsfonds/Pensioenfonds’ aan [verzoekster] NAF. 172. 000,= uitgekeerd.
3.3.
De stichting heeft aan [verzoekster] geen cessantia-uitkering gedaan.

4.Beoordeling

4.1.
Het gaat hier om de uitleg van artikel 3
Cessantia-landsverordening. Dit artikel luidt:
1. De werknemer wiens dienstbetrekking eindigt, anders dan door zijn schuld of tengevolge van een aan hem toe te rekenen omstandigheid, wordt door de werkgever een eenmalige uitkering, gebaseerd op het laatstgenoten loon, toegekend, waarvan de hoogte als volgt wordt berekend:
- voor het eerste tot en met het tiende volle dienstjaar één weekloon per dienstjaar;
- voor het elfde tot en met het twintigste volle dienstjaar een en een kwart maal het weekloon per dienstjaar;
- voor de daarop volgende volle dienstjaren tweemaal het weekloon per dienstjaar. Voor de berekening van volle dienstjaren geldt een periode van meer dan zes maanden na het eerste dienstjaar als een vol dienstjaar.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden dienstbetrekkingen geacht éénzelfde, niet onderbroken dienstbetrekkingen [lees: dienstbetrekking;
Hof] te vormen in de in artikel 1615k, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gevallen.
3. Van het bepaalde in het eerste lid kan slechts ten gunste van de werknemer worden afgeweken, terwijl van het bepaalde in het tweede lid slechts bij collectieve arbeidsovereenkomst kan worden afgeweken.
4. Het bepalen [lees: bepaalde;
Hof] in het eerste lid vindt geen toepassing indien een werknemer bij het einde van zijn dienstbetrekking in het genot van een pensioen of uitkering bij wijze van pensioen of ouderdomsverzorging wordt gesteld.
5. Het bepaalde in het vierde lid vindt geen toepassing wanneer het pensioen of de uitkering bij wijze van pensioen of ouderdomsverzorging, dat aan de werknemer bij het einde van zijn dienstbetrekking wordt uitgekeerd, minder bedraagt dan het dan geldende wettelijk ouderdomspensioen, danwel, het pensioen ingeval daarop het wettelijk ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk in mindering wordt gebracht, minder bedraagt dan tweemaal het bedrag van het dan geldende wettelijk ouderdomspensioen.
6. Het vorderingsrecht van de gewezen werknemer op de cessantia-uitkering jegens de werkgever verjaart na verloop van één jaar.’
4.2.
Deze
Cessantia-landsverordeningis vastgesteld op 19 juli 1983, PB 1983, 85 (Staten van de Nederlandse Antillen 1982/1983, 52 en 1983/1984, 9). Daaraan ging vooraf een cessantia-regeling, toegevoegd aan artikel 1615j
Burgerlijk Wetboek(oud), vastgesteld bij landsverordening van 8 januari 1973, PB 1973, 9 (Staten van de Nederlandse Antillen 1971/1972, 35 en 1972/1973, 2), welke is vervallen bij de
Cessantia-landsverordening. Deze oude cessantia-regeling bepaalde dat een eventuele uitkering ineens, anders dan krachtens de bepalingen van deze regeling, in mindering op de cessantia-uitkering werd gebracht. Zij verklaarde de regeling niet van toepassing ‘indien een arbeider bij beëindiging van zijn dienstbetrekking in het genot van een pensioen wordt gesteld’. De invulling dat dit pensioen tenminste gelijk moest zijn aan het AOV-pensioen en bij inbouw aan tweemaal het AOV-pensioen is aangebracht in de huidige regeling (zonder adequate toelichting in de Memorie van Toelichting, Staten van de Nederlandse Antillen 1982/1983, 52, no. 3, p. 7 ad artikel 15).
4.3.
Ingevolge artikel 4 van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en de stichting (productie I door de stichting in eerste aanleg overgelegd op 22 mei 2012; productie 4 bij beroepschrift) zijn de bepalingen van de
Arbeidsvoorwaarden ten behoeve van het personeel werkzaam bij de stichting “Bon Futuro” of stichting “Rose Pelletier”van toepassing. Aan [verzoekster] is uit hoofde van artikel 25 van deze arbeidsvoorwaarden (productie bij het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 21 augustus 2012; productie 3 bij het beroepschrift) NAF. 172.000,= uitgekeerd uit het ‘Voorzieningsfonds/Pensioenfonds’ (bijdrage van de werknemer: 5% van het ‘basis/loon’; en bijdrage van de werkgever: 15 %). Bij storting bij een verzekeraar zou dit bedrag voldoende zijn ter verkrijging van een maandelijkse levenslange uitkering van NAF. 940,81 (pleitnotities van de stichting van 22 mei 2012 in eerste aanleg, onder 4-5). [verzoekster] heeft ervoor gekozen het bedrag op te nemen (proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 22 mei 2012, tweede blad).
4.4.
De stichting stelt dat zij als gewezen trendopvolger van de overheden naar voorbeeld van het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen het spaarfonds heeft gecreëerd (pleitnotities van de stichting van 22 mei 2012 in eerste aanleg, onder 4) en dat artikel 3, eerste lid, van de
Cessantia-landsverordeningdaarmee niet van toepassing is.
4.5.
Het GEA heeft het standpunt van de stichting niet gevolgd en de stichting veroordeelt aan [verzoekster] de cessantia-uitkering te doen ter hoogte van NAF. 21.342,20, zoals verzocht in het inleidend verzoekschrift. Hiertegen richt zich het hoger beroep van de stichting.
4.6.
Het hoger beroep is gegrond. Het Hof interpreteert de
Arbeidsvoorwaarden ten behoeve van het personeel werkzaam bij de stichting “Bon Futuro” of stichting “Rose Pelletier”, in het bijzonder artikel 25, aldus dat bedoeld is ten gunste van de werknemer af te wijken van artikel 3, eerste lid,
Cessantia-landsverordening. Deze afwijking, die ‘ten gunste van de werknemer’ is aangezien de uitkering hoger is dan de cessantia-uitkering, ook indien slechts met de bijdragen van de werkgever wordt rekening gehouden, en bovendien niet verloren kan gaan bij beëindiging van de dienstbetrekking door schuld e.a. van de werknemer, wordt in artikel 3, derde lid,
Cessantia-landsverordeningtoegestaan.
4.7.
De afwijking van artikel 3, eerste lid,
Cessantia-landsverordeninghoeft niet expliciet in de arbeidsvoorwaarden zijn genoemd.
4.8.
Artikel 3, vierde en vijfde lid,
Cessantia-landsverordeningis in dit geval niet van toepassing, zoals door het Hof is overwogen in zijn beschikking van 6 december 2011, LJN: BV2044, in de zaak
Wimco v. Aalse, gepubliceerd in het
Caribisch Juristenblad2012, afl. 1, p. 54 e.v., welke uitspraak in eerste aanleg door het GEA aan de orde is gesteld (tussenbeschikking van 19 juni 2012, rov. 3.3).
4.9. [
[verzoekster] heeft nog beroep gedaan op artikel 22 van de Arbeidsvoorwaarden (productie III door de stichting in eerste aanleg overgelegd op 22 mei 2012), maar dit artikel is niet toepasselijk aangezien [verzoekster]s dienstverband niet voor het bereiken van de 60-jarige leeftijd is geëindigd.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd en dat de verzoeken van [verzoekster] moeten worden afgewezen.
4.11. [
[verzoekster] dient de kosten van deze procedure in beide instanties te dragen.

5.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende;
- wijst af de verzoeken van [verzoekster];
- veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure aan de zijde van de stichting gevallen en tot op heden begroot voor de eerste aanleg op nihil en voor het hoger beroep op NAF. 900,= aan betaald griffierecht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. de Boer, E.M. van der Bunt en S. Verheijen, leden van het Hof, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2013 in Curaçao, in tegenwoordigheid van de griffier.