Strafzaak nummer 6435 van 1979
beslissing 21 september 2012
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
BESLISSING
op grond van artikel 1:30 Wetboek van Strafrecht (Sr)
inzake de veroordeelde
[veroordeelde],
geboren op [datum] 1953 in Aruba,
thans gedetineerd in het Instituto Coreccional Nacional (ICN) in Aruba,
raadsvrouw mr. C. Reijntjes-Wendenburg.
Veroordeelde is bij vonnis van het Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen van 11 maart 1980 ter zake van “moord” veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf.
De veroordeelde is, nadat op 15 november 2011 het nieuwe artikel 1:30 Sr in werking is getreden, op 25 april 2012 op grond van lid 4 van datzelfde artikel gedagvaard om op 10 mei 2012 ter openbare zitting te verschijnen. Van de behandeling op laatstgenoemde datum is proces-verbaal opgemaakt. De voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden ter openbare zitting op 6 september 2012. De veroordeelde was aanwezig met zijn raadsvrouw en is gehoord. Tevens zijn gehoord de getuige [ ] (van het ICN) en de deskundigen M. van der Vorst (psycholoog) en G.E. Matroos (psychiater). De nabestaanden van het slachtoffer, de heer [ ] en mevrouw [ ], zijn gehoord, evenals hun gemachtigde mr. V.S. La Fleur. De (fungerend) procureur-generaal, mr. S.B.P. Lukowski, en de raadsvrouw hebben aan de hand van door hen overgelegde schriftelijke aantekeningen hun standpunt naar voren gebracht. De beslissing is bepaald op heden.
Artikel 1:30 Sr – in werking getreden op 15 november 2011 – bepaalt, voor zover hier van belang:
1. De veroordeelde tot levenslange gevangenisstraf wordt nadat de vrijheidsbeneming ten minste twintig jaren heeft geduurd voorwaardelijk in vrijheid gesteld indien naar het oordeel van het Hof verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer dient.
2. Het Hof neemt daarbij ten minste in zijn beschouwing de positie van het eventuele slachtoffer of directe nabestaanden en het gevaar dat de veroordeelde alsnog zal recidiveren.
3. In het geval dat het Hof niet tot invrijheidstelling overgaat, beoordeelt het de situatie opnieuw na vijf jaren en zonodig telkens na vijf jaren.
In de memorie van toelichting is omtrent deze bepaling het volgende opgenomen.
De executie van een gevangenisstraf zonder enige hoop op terugkeer in de maatschappij kan een mensonterende situatie opleveren. Te wijzen valt op het oordeel van de Hoge Raad over de Bonairiaanse doodslagpleger van 28 februari 2006, LJN AU9381. Tijdens een lezing aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen op 13 april 2006 stelde de Groningse en Arubaanse hoogleraar strafrecht D.H. de Jong een periodieke toetsing van de levenslange gevangenisstraf voor. Dit zou ook in overeenstemming zijn met de benadering van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens die onder andere in Wynne v. Verenigd Koninkrijk (arrest van 18 juli 1994, NJ 1995,234 m.nt. Kn en een geval dat overigens niet rechtstreeks met onze levenslange gevangenisstraf overeenkomt) periodieke rechterlijke toetsing noodzakelijk vindt, afhankelijk van “the nature and purpose of the detention in question, viewed in the light of the objectives of the sentencing court”.
Inspelend hierop wordt in deze regeling de verplichting opgelegd aan de rechter om de positie van de tot levenslang veroordeelde na twintig jaren en zonodig telkens na vijf jaren daarna opnieuw te toetsen. We zijn ons er van bewust, dat dit lijkt op de regeling van gratiëring, maar stellen met nadruk, dat deze regeling een eventuele gratiëring volgens de normale weg onverlet laat. Doel van de regeling is te voorkomen, dat de executie van de levenslange gevangenisstraf automatisch of op oneigenlijke motieven leidt tot een uitzichtloos bestaan voor de betrokkenen. Uiteraard dienen de belangen van de veroordeelde te worden afgewogen tegenover de belangen van de maatschappij en met name dient daarbij de positie van de nabestaanden van de slachtoffers of van de slachtoffers zelf betrokken te worden. In het tweede lid wordt ook het recidivegevaar genoemd: het ligt voor de hand dat het Hof zich daartoe laat voorlichten door een gedragsdeskundige.
3. Het vonnis van het Hof van 11 maart 1980
Bij de motivering van de bij zijn vonnis opgelegde levenslange gevangenisstraf heeft het Hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
Overwegende dat een psychiatrisch rapport van 11 oktober 1979, door J.N. Schoenmacker, psychiater op Curaçao, uitgebracht naar aanleiding van een door hem op verzoek van de Officier van Justitie ingesteld onderzoek naar de geestesvermogens van beklaagde onder meer, zakelijk weergegeven, als conclusie en advies inhoudt:
“Konklusie: struktuur-diagnose: Ernstig crimineel gedrag in de vorm van een op basis van een primitieve, primaire gevoelens-uitbarsting gepleegde moord, bij een debiele, infantiele en narcistische jongeman met een ernstig psychopatiform gestoorde karakterstructuur.
Advies:
Gezien het feit:
dat bij beklaagde een ziekelijke storing bestaat, waarbij vooral gesproken kan worden van een zeer gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, hetgeen, met name het laatste, gedurende zijn gehele leven aanwezig was, dus ook ten tijde van het hem tenlastegelegde, alhoewel gesteld moet worden dat het geheel toen in een soort stroomversnelling terecht was gekomen;
dat beklaagde gezien het vorenstaande als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, waarbij hij toch grotendeels verantwoordelijk geacht wordt voor hetgeen hij heeft gedaan en waarbij uitdrukkelijk wordt gesteld dat beklaagde zowel tijdens als na het delikt niet krankzinnig is te noemen;
dat beklaagde zeker in staat moet worden geacht een zelfde daad uit te voeren dan wel een andere verstoring van de openbare orde te veroorzaken; dat het niet noodzakelijk is beklaagde in een krankzinnigengesticht te doen opnemen;
luidt het advies dat beklaagde geplaatst zou moeten worden in een psychopatenasiel, waarbij zeker gedurende een vrij lange tijd institutionele behandeling onder uiterst strenge bewaking zou moeten plaatsvinden. Op Curaçao hebben we slechts de keuze tussen de gevangenis en het Landspsychiatrisch Ziekenhuis.
Afwegende dat de recidive kans vooraleerst uitermate groot is, ook bij een eventueel direct te starten behandeling en dat derhalve intensieve bewaking primair staat (hetgeen in het Landspsychiatrisch ziekenhuis onmogelijk is) en het feit, dat beklaagde niet als krankzinnige in de zin der wet moet worden beschouwd, is opname in het Landspsychiatrisch ziekenhuis volstrekt gecontraindiceerd. Dan blijft slechts over dat hij zijn straf zal moeten ondergaan in de gevangenis (uitzending naar b.v. een psychopatenasiel in Nederland is gezien de beperkte intelligentie en onvoldoende taalvaardigheid onmogelijk)”.
Overwegende dat gelet op vorenstaand oordeel van de psychiater, hetwelk het Hof overneemt en tot het zijne maakt, met name het feit dat de recidive kans uitermate groot is, bij de strafbepaling gezien de persoonlijkheid van beklaagde naar het oordeel van het Hof het belang van de maatschappij om beschermd te worden tegen eventuele recidive het zwaarst dient te wegen;
Overwegende, dat – hoe betreurenswaardig ook – feit is dat in de Nederlandse Antillen de mogelijkheid ontbreekt van terbeschikkingstelling van de regering met de daaraan verbonden mogelijkheid van plaatsing in een psychopaten-asiel, welke in deze de meest geïndiceerde maatregel zou zijn geweest; dat plaatsing in een psychopaten-asiel in Nederland in het verleden in soortgelijke gevallen in de praktijk – naar het Hof ambtshalve bekend is – niet realiseerbaar bleek, en in deze zodanige maatregel door de psychiater gelet op de beperkte intelligentie en onvoldoende taalvaardigheid van beklaagde trouwens onmogelijk wordt geacht;
Overwegende dat het hiervooromschreven zwaarstwegende belang hier te lande in casu dan ook op geen andere wijze adaequaat kan worden beschermd dan door het opleggen van een zodanige straf dat terugkeer van beklaagde in de maatschappij wordt voorkomen, zodat hier slechts levenslange gevangenisstraf in aanmerking komt;
Overwegende dat het Hof zich hierbij niet ontveinst dat deze straf – in beginsel – voor beklaagde geen uitzicht laat, ooit weer als vrij mens in de maatschappij terug te keren, hetgeen, naar mag worden aangenomen, de straf voor beklaagde zwaarder te dragen zal maken dan een tijdelijke gevangenisstraf maar het Hof van oordeel is dat daaraan niet, ook niet in beperkte mate, mag worden opgeoffferd de bescherming van eerderbedoelde belangen, die zoals hiervoor reeds uiteengezet, hier het zwaarst dient te wegen;
Overwegende, dat evenbedoelde straf het Hof dan ook voorkomt in overeenstemming te zijn met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de dader zoals van het een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken;
4. De persoon van de verdachte
Ter toetsing van het bepaalde in artikel 1:30 Sr zijn omtrent de persoon van de verdachte verschillende rapporten uitgebracht.
De psycholoog drs J.S. Maduro heeft in een rapport van 7 oktober 2011 opgemerkt:
De resultaten van de test laten zien dat de heer [veroordeelde] last heeft van depressieve symptomen. Hij kropt zijn gevoelens en boosheid op en laat deze niet blijken aan de omgeving.[..] De heer [veroordeelde] heeft weinig vertrouwen in mensen om hem heen. Hij is van mening dat mensen elkaar gebruiken en misbruiken om aan hun doelen te komen. Van daar is de heer [veroordeelde] zeer wantrouwend ten opzichte van mensen waarmee hij in aanraking komt en manifesteert hij antisociaal gedrag. [….] Extreem gevoelig voor kritiek en afstoting.
De psycholoog M. van de Vorst heeft in zijn rapport van 21 juli 2012 naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek het volgende overwogen en geconcludeerd:
Uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat er bij onderzochte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met milde psychopatische trekken. Verder worden bij onderzochte narcistische trekken geconstateerd. Het patroon is rigide maar komt mogelijk als gevolg van zijn leeftijd wat minder sterk tot uiting. Het risico dat onderzochte recidiveert of anderszins in de problemen komt bij terugkeer in de maatschappij wordt aanwezig geacht (middelmatig risico vergeleken met de forensische populatie).
[..]
Over het algemeen kan onderzochte worden getypeerd als een antisociale persoonlijkheid waar de scherpe kantjes vanaf zijn. [..] Er kan met enige zekerheid worden gezegd dat de persoonlijkheid van onderzochte niet meer gaat veranderen. De persoonlijkheid vormt zich tot ongeveer het vijfendertigste levensjaar, daarna vinden er slechts kleine veranderingen plaats. Uit het onderzoek blijkt dat het persoonlijkheidsprofiel van onderzochte tamelijk rigide is. Onderzochte zal dus altijd een wat onprettig persoon in de omgang zijn en zal altijd moeite hebben met het aangaan en onderhouden van sociale contacten. Onderzoeker acht de kans op een succesvolle reintegratie in de maatschappij op basis van de persoonlijkheid van onderzochte klein.
De psychiater G.E. Matroos heeft in zijn rapport van 17 augustus 2012 naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek het volgende overwogen en geconcludeerd:
Wel is er sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis gekenmerkt door een weinig gedifferentieerd, vrij primitief gevoelsleven, weinig gewetensontwikkeling, een primitieve sociale handigheid, gemis aan empathie.[…] Waar betrokkene gedurende de eerste jaren van zijn detentie problematisch was en agressief gedrag vertoonde, tot poging tot vergiftiging toe, is hij de laatste jaren een bijna modelgevangene.[..] Deze gedragsverbetering wordt in belangrijke mate geweten aan de structurering welke uitgaat van de detentiesetting en aan het feit dat betrokkenen nu jaren ouder is, bijna 60 jaar, en met het stijgen der jaren steeds milder zal worden.[…]
Ten aanzien van de vraagstelling van het Hof met betrekking tot de kans op recidive: Dubio. Enerzijds is betrokkene een bijna modelgevangene, anderzijds zijn z’n karaktereigenschappen niet wezenlijk veranderd, betrokkene blijft een persoon met een ernstig onvermogen. Het blijft de vraag hoe betrokkene zal reageren en in hoeverre hij zich staande kan houden, met het wegvallen van gevangenisstructurering.
Door het ICN is een rapportage uitgebracht d.d. 25 mei 2012. De rapporteur heeft daarin het volgende vermeld:
Betrokkene zit zijn levenslange gevangenisstraf uit sinds 01-12-1999 in het ICN. Daarvoor heeft betrokkene op Curaçao een deel van zijn straf uitgezeten. Het betreft hier een rustige man van 59 jaar die tijdens zijn detentie geen enkele disciplinaire straffen opgelegd heeft gekregen.[…] Betrokkene voert zijn werkzaamheden naar behoren en tevredenheid van het personeel. Betrokkene werkt in principe alleen, maar af en toe is hij bereid om medegedetineerden les te geven in stofferen. Met de geboden activiteiten zoals het sporten doet betrokkene niet mee, daar zijn leeftijd dit niet toelaat. Af en toe krijgt betrokkene bezoek van zijn familieleden en/of bekenden. Met het bewarend personeel is betrokkene altijd netjes en beleefd, van het personeel hoor je geen geklaag. Bij het maatschappelijk werk komt betrokkene zelden en als hij komt stelt hij dezelfde vragen. Het lijkt alsof hij zaken die eerder besproken zijn vergeten is.
Door de Stichting Reclassering en Jeugdbescherming Aruba is een rapport uitgebracht d.d. 26 maart 2012. De rapportrice heeft in haar rapport kort gezegd geconstateerd dat de veroordeelde na zijn vrijlating bij zijn moeder op Aruba zal kunnen wonen en dat hij bij een stoffeerwinkel zal kunnen gaan werken. De rapportrice vindt de kans op recidive moeilijk in te schatten, maar is van mening dat door de opzet van een adequaat hulpverleningstraject na zijn detentie de kans van slagen in de maatschappij groot is.
5. De positie van de nabestaanden
De nabestaanden hebben ter zitting naar voren gebracht dat zij het niet eens zijn met eventuele invrijheidstelling van de veroordeelde. Zij hebben verklaard dat het nieuws van een mogelijke vrijlating bij hen oude wonden heeft opengereten, dat zij daarvan de psychologische gevolgen ondervinden en dat zij bang zijn voor de veroordeelde. Hij heeft hen in het verleden bedreigd en zij hebben geen gevoelens van berouw of spijt bij hem waargenomen.
De gemachtigde van de nabestaanden heeft naar voren gebracht dat het risico van herhaling voor de nabestaanden niet aanvaardbaar is.
In een milieurapport van de Stichting Reclassering Curaçao van 10 mei 2012 wordt door de rapporteur ingegaan op de positie van de nabestaanden. De rapporteur stelt in de eerste plaats vast dat er nauwelijks sprake is geweest van hulpverlening op psychologisch gebied en bij de rouwverwerking voor de nabestaanden. Hij concludeert dat de moeder van het slachtoffer nog altijd lijkt te kampen met onverwerkte zaken waarover zij nauwelijks spreekt en dat de vader van het slachtoffer professionele hulp nodig heeft om met zijn gevoelens om te kunnen gaan. De nabestaanden hebben tegenover de rapporteur aangegeven dat zij zich, alleen al bij de gedachte dat de veroordeelde vrij zou kunnen komen, onveilig voelen. Zij hebben voorts aangegeven dat zij sinds de aanhouding van de veroordeelde tot heden “in een gevangenis hebben geleefd” en dat dit ook nadelige gevolgen heeft gehad voor hun andere kinderen. De reclassering concludeert dat een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde in dit stadium vergaande gevolgen zal hebben op psychologisch vlak voor de nabestaanden.
6. Het standpunt van het openbaar ministerie
De (fungerend) procureur-generaal heeft geconcludeerd dat de veroordeelde niet voorwaardelijk in vrijheid dient te worden gesteld. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat er geen enkel objectief aanknopingspunt is voor de veronderstelling dat de delictgevaarlijkheid van de veroordeelde is verdwenen of minder is geworden. Ook zouden de nabestaanden door een vrijlating in ernstige mate worden geschokt. Tenslotte zou een vervroegde vrijlating de maatschappij dusdanig schokken dat dit aan een eventuele reïntegratie in de weg zou staan.
7. Het standpunt van de verdediging
Namens de veroordeelde heeft zijn gemachtigde het Hof verzocht:
- primair een datum te bepalen waarop de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld;
- subsidiair het onderzoek een half jaar te schorsen teneinde de reclassering te Aruba en het ICN in de gelegenheid te stellen de veroordeelde een reïntegratieprogramma aan te beiden en over het verloop daarvan te rapporteren;
- meer subsidiar opdracht te geven om een onderzoek in het PBC te laten uitvoeren.
Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat het rapport van de psycholoog ondeugdelijk is en buiten beschouwing dient te worden gelaten. Er is geen aanknopingspunt om te vrezen dat hij nog steeds een gevaar is voor de maatschappij en er is de mogelijkheid om hem in Aruba onder deskundige begeleiding terug te laten keren in de samenleving.
8.1. Het Hof stelt voorop dat het enkele feit dat de veroordeelde zijn levenslange gevangenisstraf thans doorbrengt op Aruba, niet meebrengt dat op hem – destijds wonende op Curaçao en in eerste aanleg door het Gerecht op Curaçao veroordeeld – thans het nieuwe Wetboek van Strafrecht van Curaçao niet van toepassing zou zijn. Dit zou overigens ook strijdig zijn met het bepaalde in de artikelen 1:1, tweede lid en 1:2 Sr, in samenhang bezien.
8.2. De vrijheidsbeneming van de veroordeelde heeft thans ruimschoots meer dan twintig jaren, te weten ruim 33 jaar, geduurd. Het Hof dient daarom te beoordelen of een verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geen redelijk doel meer dient.
8.3. Uit de hiervoor weergegeven strafmotivering van het Hof in het vonnis waarbij de levenslange gevangenisstraf werd opgelegd, volgt dat het doel van deze straf was om de maatschappij te beschermen tegen recidive van de veroordeelde. De recidivekans werd door het Hof uitermate groot geacht, terwijl een behandeling niet mogelijk werd geoordeeld.
8.4. Het Hof zal dan ook thans eerst en vooral dienen te beoordelen in hoeverre die destijds aanwezige recidivekans nog immer aanwezig is. Daarbij dient in de eerste plaats te worden vastgesteld dat de recidivekans destijds, gelet op de persoon van de veroordeelde, uitermate groot werd geacht en dat er sedertdien geen enkele vorm van behandeling heeft plaatsgevonden.
8.5. Omtrent de persoon van de veroordeelde en de kans op recidive is, na daartoe strekkende opdracht van het Hof ter zitting van 10 mei 2012, gerapporteerd door een tweetal deskundigen, te weten de psycholoog M. van der Vorst en de psychiater G.E. Matroos. Anders dan door de verdediging betoogd, acht het Hof het onderzoek en de rapportage door de psycholoog voldoende deugdelijk en deskundig en zal het diens rapport derhalve bij de beoordeling betrekken. Het Hof overweegt daarbij in de eerste plaats dat het rapport deugdelijk onderbouwd is, met verantwoording van de gehanteerde onderzoeksmethoden. In de tweede plaats geldt dat de psycholoog, als deskundige gehoord ter zitting, de door de gemachtigde gestelde vragen gemotiveerd heeft kunnen beantwoorden en de door de gemachtigde aangedragen kritiekpunten onderbouwd heeft kunnen weerleggen.
8.6. Uit de hiervoor weergegeven bevindingen van de beide deskundigen blijkt dat bij de veroordeelde nog immer sprake is van een stoornis, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Uit de bevindingen maakt het Hof op dat deze stoornis de kans op recidive in negatieve zin beïnvloedt en een eventuele reïntegratie in de samenleving bemoeilijkt. Het Hof overweegt voorts dat de aard van het door de veroordeelde gepleegde feit – het vermoorden van een 6 jarig meisje louter met het doel om haar tante, zijn voormalige vriendin, te treffen – bizar is en, zoals destijds ook is geconcludeerd, terug te voeren moet zijn op de psychopatiform gestoorde karakterstructuur van de veroordeelde. Het Hof stelt vast dat belangrijke aspecten van die gestoorde karakterstructuur, zoals de antisociale persoonlijkheid, de gebrekkige gewetensontwikkeling en het gebrek aan empathie nog steeds aanwezig zijn. Behandeling heeft tijdens de jarenlange detentie van de veroordeelde niet plaatsgevonden. Voorts geldt dat niet, zoals in het kader van een behandeling gebruikelijk zou zijn, met de veroordeelde is besproken welke omstandigheden hem tot zijn daad hebben gebracht zodat aan de hand daarvan hij inzicht zou hebben kunnen krijgen hoe hij dergelijke omstandigheden kan vermijden of het hoofd kan bieden. In het geval van de veroordeelde ligt voor de hand dat daarbij onder meer zijn relatie met vrouwen en het omgaan met afwijzing aan de orde zouden zijn gekomen. Zoals gezegd, heeft een dergelijke bespreking en behandeling niet plaatsgevonden. Ook ter zitting heeft de veroordeelde er geen blijk van gegeven dat hij in staat is zichzelf voldoende rekenschap te geven van de ernst en de absurditeit van de moord en hoe hij daartoe heeft kunnen overgaan.
8.7. Het voorgaande brengt het Hof tot het oordeel dat de kans dat de veroordeelde, na vrijlating, alsnog zal recidiveren zodanig is dat de bescherming van de samenleving tegen die kans nog immer voorop dient te staan. Dat de veroordeelde in de gevangenis de afgelopen jaren goed en zonder problemen heeft gefunctioneerd, staat aan dit oordeel niet in de weg. Immers, zoals ook de deskundigen reeds hebben overwogen, is in de gevangenis sprake van een zeer gestructureerde setting waarin omstandigheden zoals die waaronder veroordeelde tot zijn daad is gekomen ontbreken. Buiten de gevangenis zullen dergelijke omstandigheden zich wel kunnen voordoen en het Hof acht – gelet op de eerdergenoemde karakterstructuur en het feit dat geen behandeling heeft plaatsgevonden – het risico dat de veroordeelde, daarmee geconfronteerd, zal recidiveren te groot.
8.8. Het Hof neemt voorts de positie van de nabestaanden in beschouwing. Voldoende vast staat dat een voorwaardelijke invrijheidsstelling voor hen thans nadelige psychologische gevolgen zal hebben. Het Hof tekent daarbij aan dat ook voor de nabestaanden geldt dat zij gedurende de jaren geen adequate begeleiding hebben gehad bij hun rouwverwerking en zonodig behandeling voor hun psychologische problemen. Het is dan ook zeer wel voorstelbaar dat thans, nu voor de eerste maal de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde aan de orde is, dit hen zeer schokt. Het Hof acht in dit verband relevant dat veroordeelde na zijn daad de nabestaanden heeft gedreigd iets aan te doen en op deze wijze heeft bijgedragen aan hun gevoel van onveiligheid. Veroordeelde heeft geen blijk gegeven van enig inzicht in de gevolgen die zijn daad en handelwijze nadien teweeg heeft gebracht.
8.9. Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat het Hof van oordeel is dat de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf nog steeds een redelijk doel dient. Het Hof zal dan ook niet overgaan tot voorwaardelijke invrijheidsstelling van de veroordeelde.
8.10. Het Hof ziet, gelet op hetgeen is overwogen, evenmin aanleiding voor de subsidiair en meer subsidiair door de verdediging verzochte schorsing van de behandeling in afwachting van nader onderzoek.
8.11. Het Hof overweegt dat het zich rekenschap heeft gegeven van het feit dat hetgeen onder 8.6 en 8.7 is overwogen weinig uitzicht lijkt te bieden op een invrijheidsstelling in de toekomst. Daarvoor lijkt immers onontbeerlijk dat de komende periode een vorm van behandeling van de veroordeelde plaats zal vinden, waarbij in ieder geval aspecten als delictanalyse, relaties en afwijzing aan de orde dienen te komen. Wellicht dat aan een en ander in het ICN vorm kan worden gegeven. Het Hof overweegt voorts dat ook de positie van de nabestaanden bij een volgende toetsing wellicht anders zal zijn, indien zij de noodzakelijke begeleiding blijven ontvangen bij het omgaan met hun gevoelens van rouw, woede en angst.
8.12. Het Hof overweegt ten slotte dat het oog heeft voor de maatschappelijke beroering over een mogelijke voorwaardelijke invrijheidstelling, die is gebleken uit de overgelegde krantenartikelen en de grote publieke belangstelling. Wellicht is voor een groot deel van de samenleving de gedachte dat een dader van een feit als de moord op Darly Lai nimmer meer op vrije voeten mag komen. Dit heeft echter voor het Hof bij de onderhavige beoordeling geen doorslaggevende rol gespeeld. Immers, aan de behoefte van de samenleving aan vergelding moet na een detentie van ruim 33 jaar geacht worden in voldoende mate te zijn tegemoetgekomen. Zoals hiervoor overwogen, is het doel van het voortduren van die straf thans niet langer gelegen in vergelding doch in de bescherming van de samenleving tegen eventuele recidive.
gaat niet over tot – voorwaardelijke – invrijheidstelling van de veroordeelde.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.P.P. Hoekstra, M.T. Boerlage en J.P.C. van Dam van Isselt, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 21 september 2012.