Datum uitspraak: 12 juli 2012
Zaaknummer: H-61/12
Parketnummer: 500.01078/11
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 11 mei 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1973 op Curaçao,
wonende in Curaçao,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring in Curaçao.
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 april 2012, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 21 juni 2012 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw, mr. M.J. Eisden, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het als feit 1 primair en als feit 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is de verdachte veroordeeld tot betaling aan de benadeelde partij [...] van een bedrag van NAF. 11.275,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 september 2011 tot de dag van voldoening.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is, met inachtneming van de in eerste aanleg gevorderde en toegewezen wijziging, ten laste gelegd:…
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof tot deels andere beslissingen komt.
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte als feit 1 primair en als feit 2 is ten laste gelegd, met dien verstande:
<i>feit 1</i>
dat hij op of omstreeks 17 september 2011, te Curaçao, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen kogels heeft afgevuurd/geschoten op/in het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
<i>feit 2 </i>
dat hij op of omstreeks 17 september 2011, te Curaçao, een vuurwapen voorhanden heeft gehad, in de zin van de Vuurwapenverordening 1930.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd acht het Hof niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de hiernavolgende bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De hierna aan te halen paginanummers betreffen de doorgenummerde paginanummers van het proces-verbaal genoemd ‘Einddossier’, met bijlagen, van het Korps Politie Curaçao, opgemaakt in het onderzoek genoemd ‘West Ronde Klip’, en op 1 november 2011 gesloten en ondertekend door [...] hoofdagent bij het Korps Politie Curaçao.
<i>Pagina 24 e.v.</i>
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 17 september 2011, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer], wonende [adres], zakelijk weergegeven:
Ik had een liefdesrelatie voor ongeveer twee jaar met [verdachte], geboren op Curaçao op [datum] 1973. Ongeveer drie a vier maanden geleden heb ik een einde gemaakt aan deze relatie. Daarna begon [verdachte] mij te bedreigen. Hij bedreigde mij met de woorden: ‘Mi ta kla pa bai sera’ (Ik ben klaar om opgesloten te worden in de gevangenis), ‘Mi ta mata bo’ (Ik zal jou vermoorden), ‘Si bo no por ta di mi, bo no por ta di niun otro’ (Als jij niet van mij kan zijn, dan kan jij ook van niemand anders zijn), en ‘Pesei homber ta bala bosnan’ (Daarom schieten mannen jullie neer). Op zaterdag 17 september 2011, omstreeks 00:00 uur, zat ik achter het stuur van een auto van het merk Hyundai, op mijn vriendin [vriendin] te wachten. Plotseling hoorde ik een hard geluid. Vervolgens voelde ik glasscherven die tegen mijn rug sloegen. Hierna hoorde ik verschillende knallen achter elkaar. Ik heb zes à zeven schoten gehoord. Ik draaide mijn gezicht naar links en zag dat [verdachte] bij de bestuurderskant op een korte afstand met een vuurwapen gericht en opzettelijk op mij aan het schieten was. Toen [verdachte] opgehouden was met schieten en wegliep, stapte ik uit de auto en liep ik naar de deur van de woning van [vriendin] om hulp te vragen. Terwijl ik naar de deur van de woning van [vriendin] liep, hoorde ik nog een knal. Door de kogels die mij geraakt hebben heb ik veel pijn geleden en heb ik nog steeds pijn.
<i>Pagina 13 e.v.</i>
Een proces-verbaal met als onderwerp ‘Schietpartij plaatshebbende te [adres](Zaak No. BTRC.2011.09.17.-02), d.d. 17 (het Hof leest:) september 2011, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten […] en [...], zakelijk weergegeven:
Wij werden gedirigeerd naar het adres [adres], Curaçao, voor een schietpartij alwaar een vrouw verwond werd geraakt. Het slachtoffer zat op dat moment in een personenauto van het merk Hyundai. Wij begaven ons naar het opgegeven adres voor het instellen van een technisch sporenonderzoek. Wij hebben vijf hulzen, een kogel en een kogelmantel veiliggesteld en inbeslaggenomen. Van de tactische recherche vernamen wij dat het slachtoffer is genaamd: [slachtoffer], geboren op Curaçao op [datum] 1984. Een door ons ingesteld onderzoek bij de polikliniek van het Sint Elisabeth Hospitaal wees uit dat het slachtoffer volgens de behandeld arts schotverwondingen op de rechter schouder, nek, linker onderarm en linker oksel had. Bij een ingesteld onderzoek in en aan bedoelde personenauto constateerden wij dat de ruit van het linker voorportier vernield was en dat de ruit van de linker achterportier drie kogelperforaties vertoonde. Naar aanleiding van de hierboven gerelateerde feiten moet volgens onze overtuiging worden verklaard dat:
- een schietpartij op het erf van perceel [adres] heeft plaatsgevonden, waarbij het slachtoffer [slachtoffer] verwond is geraakt;
- gezien de op de plaats delict aangetroffen aantal hulzen en projectielen, tenminste zes schoten werden afgevuurd;
- met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een pistool van het kaliber .25 ter plaatse gebezigd was.
<i>Pagina 20 e.v.</i>
Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 20 september 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Omschrijving van het letsel en locatie van uitwendig waargenomen letsel van [slachtoffer]: rondvormige verwondingen in nek, rechter schouderblad, linker oksel/bovenarm, linker onderarm. Het medisch ingrijpen bestond/bestaat in het verwijderen van kogels.
<i>Pagina 84 e.v.</i>
Een proces-verbaal van horen bij inverzekeringstelling, d.d. 21 september 2011, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik weet niet waarom ik op mijn vrouw geschoten heb. Ik heb het vuurwapen, waarmee ik geschoten heb, al vele jaren geleden gekregen.
<u>Bewijsoverwegingen</u>
Met betrekking tot de verklaring van de verdachte ter gelegenheid van zijn inverzekeringstelling overweegt het Hof dat hij met de woorden ‘mijn vrouw’ heeft bedoeld het slachtoffer [slachtoffer]. Dit volgt uit de omstandigheid dat de verdachte een liefdesrelatie heeft gehad met het slachtoffer en het feit dat de verdachte bedoelde verklaring heeft afgelegd nadat hij kort daarvoor was verhoord over het schieten op het slachtoffer in de nacht van 17 september 2011. Bovendien is uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken van een andere vrouw dan het slachtoffer op wie de verdachte heeft geschoten.
Voorafgaande aan het schietincident in de nacht van 17 september 2011 heeft de verdachte het slachtoffer meerdere malen bedreigd, onder andere door haar met zoveel woorden te bedreigen haar te zullen vermoorden. In de bewuste nacht is de verdachte gewapend met een vuurwapen naar de woning van het slachtoffer gegaan, terwijl hem duidelijk te verstaan was gegeven dat zij geen contact meer met hem wilde en hij niet meer welkom was op haar erf (proces-verbaal d.d. 13 september 2011, p. 27 e.v.). Uit de bewijsmiddelen leidt het Hof af dat de verdachte het slachtoffer die achter het stuur van de auto zat, vervolgens gericht en van korte afstand meermalen op het slachtoffer heeft geschoten. Het slachtoffer heeft daardoor verschillende schotverwondingen in haar bovenlichaam, onder andere in haar nek, opgelopen. Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie mogelijk dan dat de verdachte heeft gehandeld uit een tevoren genomen besluit en dat hij voorafgaande aan en zelfs tijdens de uitvoering van dat besluit voldoende gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dat de verdachte heeft gehandeld na kalm overleg en rustig beraad, is daarmee bewezen.
<u>Strafbaarheid van het bewezenverklaarde</u>
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
poging tot moord,
strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto 47 van het Wetboek van Strafrecht (oud);
feit 2:
overtreding van een verbod, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening.
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>Oplegging van straf </u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, met de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en met de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de nacht van 17 september 2011 van korte afstand met een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd op [slachtoffer], ter uitvoering van het vooraf genomen besluit om haar van het leven te beroven. Dat het slachtoffer niet is overleden, is niet aan de verdachte te danken. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan zeer ernstige misdrijven, het voorhanden hebben van een vuurwapen en een poging tot moord. Dergelijke misdrijven zijn schokkend voor de rechtsorde in het algemeen en voor het slachtoffer in het bijzonder. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog gedurende lange tijd zeer traumatische gevolgen kunnen ondervinden. Daarbij komt dat het slachtoffer een liefdesrelatie met de verdachte heeft gehad en de verdachte kennelijk tot zijn daad is gekomen omdat hij niet kon verkroppen dat het slachtoffer die relatie heeft beëindigd. Bovendien is ter terechtzitting gebleken dat het slachtoffer nog meerdere operaties zal moeten ondergaan en dat onzeker is of zij volledig zal herstellen.
Ten nadele van de verdachte houdt het Hof voorts ermee rekening dat de verdachte eerder tot gevangenisstraf is veroordeeld ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, overtreding van de Vuurwapenverordening en belaging. Ter terechtzitting is gebleken dat deze feiten eveneens verband hielden met met de beëindiging van een relatie.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het Hof voorts acht geslagen op het rapport d.d. 27 oktober 2011 uitgebracht door de Stichting Reclassering Curaçao, waarin wordt vastgesteld dat de verdachte niet de ernst onderkent van hetgeen waarvan hij wordt verdacht en het herhalingsgevaar als hoog wordt ingeschat. Ook heeft het Hof kennis genomen van het psychiatrisch rapport d.d. 18 oktober 2011 waarin dr. F. Heijtel concludeert dat het delict volledig aan de verdachte kan worden toegerekend en dat, nu bij de verdachte antisociale trekken in de persoonlijkheid zijn aangetroffen, er een verhoogd risico voor antisociaal gedrag bestaat.
Op grond van het voorgaande acht het Hof een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
<u>Vordering benadeelde partij</u>
<i>Materiële schade</i>
Naar het oordeel van het Hof is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden, bestaand in onkosten gemaakt aan de huurauto, en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen ten belope van het gevorderde bedrag van NAF. 3.775,-- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de thans bewezen verklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd, te weten 17 september 2011, tot die van de algehele voldoening.
<i>Immateriële schade</i>
Het Hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De vordering ter zake van deze schade leent zich, gelet op alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder het psychische leed, het letsel en de pijn die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht naar maatstaven van billijkheid voor toewijzing tot een bedrag van NAF. 7.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de thans bewezen verklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd, te weten 17 september 2011, tot die van de algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte tevens dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het Hof thans begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 31, 59 en 96 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 374 van het Wetboek van Strafvordering.
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 11 mei 2012 en doet opnieuw recht, als volgt;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot <b>een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren</b>;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
veroordeelt de verdachte op de eis van de benadeelde partij [SLACHTOFFER] om aan deze tegen kwijting te betalen een bedrag van <b>NAF. 11.275,-</b>, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop de thans bewezen verklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd, te weten 17 september 2011, tot die van de voldoening. De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de desbetreffende vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.E. de Kort, H.J. van Kooten en M.T. Boerlage, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 12 juli 2012.
Mr. P.E. de Kort is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.