ECLI:NL:OGEAM:2025:44

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
SXM202401431 - LAR00149/2024
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het evenredigheidsbeginsel bij afwijzing restitutieverzoek medische kosten na ernstig ongeval

In deze zaak heeft eiser, na een ernstig ongeval op 16 juli 2023 in Nederland waarbij hij zijn nek heeft gebroken, een verzoek tot restitutie van medische kosten ingediend bij het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekosten Verzekeringen. Dit verzoek werd afgewezen omdat het niet binnen de termijn van zes maanden na de behandeling was ingediend. Eiser betoogde dat de datum van ontvangst van de facturen op 26 oktober 2023 als startdatum voor de termijn moest worden beschouwd, en dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten oordeelde dat de afwijzing van het restitutieverzoek in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Het Gerecht stelde vast dat eiser door zijn ernstige medische situatie niet in staat was om tijdig zijn verzoek in te dienen, en dat de druk op hem en zijn echtgenote bijzonder groot was. De uitspraak vernietigde de eerdere afwijzing en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op het restitutieverzoek, met inachtneming van de bijzondere omstandigheden. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 9 juli 2025
Zaaknummer: SXM202401431 - LAR00149/2024

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In het geding van:

[eiser] ,

wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. G. HATZMANN,
tegen

HET UITVOERINGSORGAAN SOCIALE EN ZIEKTEKOSTEN VERZEKERINGEN,

gevestigd te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. HOFMAN-RUIGROK.

Procesverloop

Bij beschikking van 31 oktober 2024 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder het verzoek van eiser om restitutie van door eiser gemaakte medische kosten afgewezen.
Eiser heeft hiertegen op 11 december 2024 een beroepschrift met producties ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift met producties ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 mei 2025, waarbij de bijzondere rechter mr. M.G.M. Schwengle aan de zitting heeft deelgenomen via een video-verbinding vanuit België. Eiser is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote E. van Holland Little. De gemachtigde van eiser heeft aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding vanuit Curaçao. Verweerder is verschenen bij gemachtigde voornoemd, bijgestaan door mevrouw V. Medema (BAB).
Uitspraak is bepaald op heden.

Overwegingen

Wat is relevant in deze zaak om te weten?

1.1.
Eiser heeft op 16 juli 2023 tijdens zijn vakantie in Nederland een ernstig ongeval op de kartbaan gehad, waarbij hij zijn nek heeft gebroken.
1.2.
In de periode van 17 juli 2023 tot en met 29 augustus 2023 is eiser opgenomen geweest in het Slingeland Ziekenhuis te Doetinchem en in het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen, waar eiser medisch is behandeld en een operatie aan zijn wervelkolom is uitgevoerd.
1.3.
Voor zijn verblijf en behandeling in voormelde ziekenhuizen heeft eiser een tweetal facturen ontvangen en voldaan:
- een factuur d.d. 13 september 2023 van het Radboud Ziekenhuis ten bedrage van EUR 3.899,49, per e-mail ontvangen door de echtgenote van eiser op 26 oktober 2024;
- een factuur d.d. 27 september 2023 van het Slingeland Ziekenhuis ten bedrage van EUR 2.464,01.
1.4.
Op 26 maart 2024 heeft eiser een verzoek tot restitutie van de door hem in
Nederland gemaakte ziektekosten bij verweerder ingediend.
1.5.
In de bestreden beschikking heeft verweerder het verzoek van eiser tot
restitutie afgewezen, omdat de aanvraag voor restitutie niet binnen de termijn van
zes maanden nadat de behandeling of verpleging heeft plaatsgehad, is ingediend.
1.6.
De relevante regelgeving in deze zaak is opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Het geschil
2.1.
Eiser is van mening dat zijn restitutieverzoek ten onrechte door verweerder is afgewezen. Eiser stelt daartoe dat 26 oktober 2023, de datum waarop hij beide facturen heeft ontvangen, als einddatum van zijn medische behandeling moet worden aangemerkt. Uitgaande van deze datum is zijn restitutieverzoek wel tijdig ingediend, aldus eiser. Daarnaast stelt eiser dat er sprake was van bijzondere persoonlijke omstandigheden, op grond waarvan de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden tegengeworpen. Eiser heeft door het ongeval lichamelijk en geestelijk zwaar letsel opgelopen, en is lange tijd na het ongeval nergens toe in staat geweest. Zijn echtgenote heeft eiser intensief moeten verzorgen, naast de zorg over hun minderjarige kinderen en haar werkzaamheden. De termijnoverschrijding is verder slechts gering geweest, en verweerder heeft hiervan geen daadwerkelijk nadeel ondervonden. Eiser heeft daarentegen een substantieel geldelijk belang bij zijn restitutieverzoek. Eiser is dan ook van mening dat verweerder bij een zorgvuldige belangenafweging slechts tot toewijzing van het verzoek had kunnen besluiten. Eiser wijst hierbij op de ontwikkelingen in de jurisprudentie bij termijnoverschrijdingen, zoals deze blijken uit onder meer de uitspraak van 30 januari 2024 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (ECLI:NL:CBB:2024:31), waarbij volgens eiser een soepeler bestuursrecht in gang is gezet en waaruit volgt dat meer rekening moet worden gehouden met bijzondere omstandigheden.
2.2.
Verweerder betoogt dat het verzoek terecht afgewezen, nu deze niet binnen de termijn van zes maanden is ingediend. Er is op grond van de toepasselijke regelgeving geen grond om de datum van ontvangst van de facturen als startdatum te hanteren. Verweerder wijst erop dat bij alle restitutieverzoeken sprake is van een medische situatie met variërende ernst en extra druk voor betrokkenen. Er is in dit geval dan ook geen bijzondere reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Beoordeling van de beroepsgronden
3.1.
In de eerste plaats is tussen partijen in geschil of het restitutieverzoek van eiser, gelet op de toepasselijke regelgeving, tijdig is ingediend. Gelet op het bepaalde in artikel 3 van het Landsbesluit ziekteverzekering (hierna: Lbzv) en de toepasselijke beleidsregels, zoals neergelegd in de ZV Medical Reimbursement Policy (hierna: de beleidsregels), dient een verzoek om restitutie voor gemaakte ziektekosten te worden ingediend binnen zes maanden nadat de geneeskundige behandeling of verpleging heeft plaatsgehad. Het Gerecht stelt op basis van de gedingstukken vast dat de behandeling en verpleging waarvoor eiser vergoeding verzoekt, heeft plaatsgehad in de periode van 17 juli 2023 tot en met 29 augustus 2023. Dit betekent dat de termijn van zes maanden voor het indienen van het restitutieverzoek is aangevangen op 29 augustus 2023. Eiser kan gelet op het voorgaande en bij gebrek aan feitelijke grondslag daarvoor niet worden gevolgd in zijn betoog dat deze termijn pas aanving na ontvangst van de facturen op 26 oktober 2023.
3.2.
Ervan uitgaande dat de termijn van zes maanden is aangevangen op 29 augustus 2023, liep de termijn voor het indienen van het restitutieverzoek af op 29 februari 2024. Het Gerecht stelt vast dat het verzoek eerst op 26 maart 2024, en derhalve na afloop van de termijn van zes maanden, is ingediend. Het verzoek is derhalve niet-tijdig gedaan.
4.1.
Eiser betoogt – met een verwijzing naar recente jurisprudentie over verschoonbaarheid bij het niet-tijdig indienen van bezwaar en beroep – dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het Gerecht stelt vast dat in de onderhavige toepasselijke regelgeving, anders dan in de regelgeving waarop voornoemde jurisprudentie op is gebaseerd, geen bepaling over verschoonbaarheid is opgenomen. Dit brengt mee dat, anders dan eiser betoogt, de jurisprudentie waarop hij zich op beroept in het onderhavige geval hier niet zondermeer
(analoog) kan worden toegepast. Een bepaling met een verschoonbaarheidsuitzondering ontbreekt immers in de Landsverordening ziekteverzekering (hierna: Lvzv), het Lbzv en de beleidsregels. In zoverre treft het betoog van eiser dan ook geen doel.
4.2.
Uit artikel 3 van het Lbzv (en de beleidsregels) volgt dat een restitutieverzoek slechts wordt toegewezen, indien dit verzoek binnen de hiervoor vermelde termijn van zes maanden is ingediend. Eiser betoogt dat verweerder de belangen onzorgvuldig heeft afgewogen en vanwege de bijzondere omstandigheden in dit geval niet tot afwijzing van het restitutieverzoek heeft kunnen besluiten. Het Gerecht vat dit betoog van eiser op als een beroep op het evenredigheidsbeginsel, in die zin dat eiser betoogt dat toepassing van artikel 3 van het Lbzv in het voorliggende geval onevenredig uitpakt. Hierover overweegt het Gerecht het volgende.
4.3.
Het Gerecht stelt – met verwijzing naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, in het bijzonder rechtsoverweging 8.2. – voorop dat op het niveau van een algemeen verbindend voorschrift al een belangenafweging in algemene zin heeft plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is in dit geval neergelegd in artikel 3 van het Lbzv, dat voorschrijft dat een verzoek uiterlijk binnen zes maanden moet zijn ingediend. Indien verweerder op grond van artikel 3 van het Lbzv een verzoek afwijst, is hiermee in beginsel ook de evenredigheid van dat besluit gegeven. Niettemin kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in het voorliggende geval toepassing van artikel 3 van het Lbzv voor eiser zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat verweerder uiteindelijk (“onder de streep”) nog wel moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van artikel 3 van het Lbzv in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden, maar daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is.
4.4.
Het Gerecht is met eiser van oordeel dat in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat toepassing van de termijn in artikel 3 van het Lbzv in dit geval achterwege moet blijven. De bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het zeer ernstige ongeval van eiser en de gevolgen daarvan voor hem en zijn echtgenote. Eiser heeft in zijn beroepschrift en ter zitting aannemelijk gemaakt dat hij in de maanden na het ongeval in coma heeft gelegen, ingrijpende medische behandelingen heeft ondergaan en een intensief revalidatietraject heeft doorlopen. Vanwege deze medische situatie was eiser gedurende een lange periode niet in staat om zijn (financiële) belangen voldoende te behartigen. Ook is aannemelijk dat alle taken na het ongeval, waaronder die van administratieve en financiële aard, voor rekening van zijn echtgenote kwamen en zij daardoor onder zware druk stond. Dat eiser en zijn echtgenote in de maanden na het ongeval onvoldoende alert zijn geweest op de termijn voor het indienen van een restitutieverzoek, kan hen onder deze bijzondere omstandigheden niet worden toegerekend. Daarbij komt, zoals eiser ter zitting heeft verklaard, dat hij het restitutieverzoek pas kon indienen nadat hij alle betalingsbewijzen had ontvangen en hij deze bewijzen pas laat heeft ontvangen. Artikel 3 van het Lbzv en de beleidsregels schrijven ook voor dat een restitutieverzoek met alle bewijsstukken, waaronder betalingsbewijzen, moet worden ingediend. Het Gerecht is onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat het besluit tot afwijzing van het restitutieverzoek, om de enkele reden dat dit verzoek enkele weken na de daarvoor gestelde termijn is ingediend, onredelijk bezwarend is voor eiser. Strikte toepassing van (de termijn van) artikel 3 van het Lbzv leidt in dit geval tot een onevenredige uitkomst, en moet daarom achterwege blijven.
4.5.
Verweerder heeft er nog op gewezen dat bij alle restitutieverzoeken sprake is van een medische situatie met variërende ernst en extra druk voor betrokkenen. Weliswaar is dit op zichzelf juist, maar dit rechtvaardigt naar het oordeel van het Gerecht niet de conclusie dat reeds daarom geen sprake kan zijn van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. De medische situatie van eiser als gevolg van het ongeval was immers zeer ernstig en de druk voor de betrokkenen zeer groot, wat meebrengt dat de omstandigheden in dit geval – ten opzichte van andere gevallen – als bijzonder zijn aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. De conclusie is dat verweerder het restitutieverzoek van eiser niet op grond van artikel 3 van het Lbzv heeft mogen afwijzen. Het beroep van eiser zal om deze reden gegrond worden verklaard. De bestreden beschikking zal worden vernietigd vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op het restitutieverzoek van eiser te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op Cg. 1.400,-- zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser Cg. 50,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.

De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden beschikking van 31 oktober 2024;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het restitutieverzoek van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser vergoed Cg. 1.400,-- aan proceskosten en Cg. 50,- aan gestort griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, mr. J. Sybesma en mr. M.G.M. Schwengle, bijzondere rechters in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 9 juli 2025.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.
BIJLAGE

Landsverordening ziekteverzekering (Lvzv)

Artikel 3, eerste lid:
De werknemer heeft in geval van ziekte krachtens de bepalingen van deze landsverordening tegenover de Bank recht op tegemoetkoming, bestaande uit geneeskundige behandeling en verpleging, en uitkeringen in geld. (…)
Artikel 4
1. De verzekerde heeft recht op geneeskundige behandeling en verpleging met ingang van de dag van de ziekmelding.
2. De geneeskundige behandeling en verpleging omvat:
a. geneeskundig onderzoek en geneeskundige behandeling met inbegrip van specialistisch onderzoek en specialistische behandeling;
b. verpleging in een ziekeninrichting met inbegrip van verblijf ter observatie;
(…)
een en ander voor zover dit in verband met de ziekte noodzakelijk is, evenwel uitsluitend in Sint Maarten. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt geregeld welke verrichtingen onder de onderdelen a tot en met e vallen.
3. Op schriftelijk verzoek van de verzekerde kan de Bank bepalen dat in plaats van geneeskundige behandeling en verpleging een vergoeding wordt verstrekt overeenkomstig de regels daaromtrent bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld.

Landsbesluit ziekteverzekering (Lbzv)

Artikel 3
Het verzoek om een vergoeding als bedoeld in het voorgaande artikel (artikel 4, derde lid, LvZv) moet worden gericht tot het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekosten Verzekeringen dan wel, ingeval de werkgever eigen risicodrager is, tot de werkgever uiterlijk 6 maanden nadat de genees- of tandheelkundige behandeling of verpleging heeft plaats gehad onder overlegging van bewijsstukken omtrent de gedane uitgaven.

ZV Medical Reimbursement Policy (de beleidsregels)

Een verzoek om restitutie voor de gemaakte ziektekosten dient bij de bank te worden ingediend onder overlegging van bewijsstukken, binnen zes maanden nadat de behandeling heeft plaatsgehad. Na de beoordeling wordt het verzoek ingewilligd of afgewezen.