ECLI:NL:OGEAM:2025:33

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
SXM202500509
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake afgifte stukken in verband met project Dutch Valley

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap OCEAN DRIVE PROPERTIES N.V. (hierna ODP) op 8 mei 2025 een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. ODP vordert in kort geding dat de naamloze vennootschap ZEBEC DEVELOPMENT N.V. (hierna Zebec) wordt bevolen om binnen acht dagen na betekening van het vonnis afschriften te verstrekken van bepaalde stukken die relevant zijn voor een lopende procedure tussen partijen. De vordering is gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat partijen in staat stelt bewijs te vergaren in een lopende procedure.

De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil over een schadevergoeding van USD 95 miljoen die Zebec vordert van ODP, omdat ODP zou hebben verhinderd dat het project Dutch Village aan Zebec werd gegund. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 mei 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. ODP stelt dat de gevraagde stukken uit een eerdere zaak relevant zijn voor hun verdediging in de huidige procedure. Zebec heeft echter betwist dat er een spoedeisend belang is en dat de verzoeken onvoldoende gespecificeerd zijn.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat ODP rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken en heeft Zebec bevolen om deze binnen acht dagen te verstrekken. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitgesproken op 6 juni 2025 door rechter L.J. Saarloos, bijgestaan door griffier J.F.M. Becker.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202500509
Vonnis in kort geding van 6 juni 2025
inzake

1.de naamloze vennootschap OCEAN DRIVE PROPERTIES N.V.,

2. [eiser 2],

3. [eiser 3],

wonende in Sint Maarten,
eiser(es),
gemachtigde: mr. K. Huisman,
tegen
de naamloze vennootschap ZEBEC DEVELOPMENT N.V.,
gevestigdin Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J. Veen,
Partijen zullen hierna ODP en Zebec worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
ODP heeft op 8 mei 2025 een verzoekschrift ingediend. Op 22 mei 2025 heeft zij nog een akte, aanvulling van eis genomen. Zebec heeft op 22 mei 2025 een productie toegezonden (luchtfoto uit 2014 van het cruiseterminal havengebied).
Vervolgens heeft op 23 mei 2025 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en de gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. De gemachtigden hebben daarbij gebruikgemaakt van pleitaantekeningen.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen Zebec en onder andere ODP is bij dit Gerecht een zaak aanhangig. Het onderwerp daarvan is de vordering tot betaling van een bedrag van USD 95 miljoen schadevergoeding, omdat ODP zou hebben verhinderd dat het project Dutch Village bij de cruiseterminal aan Zebec zou worden gegund. Evenals partijen zal het Gerecht dit Zaak B noemen.
2.2.
In zaak B heeft Zebec processtukken en producties overgelegd die afkomstig zijn uit een eerdere zaak die Zebec in 2014 aanhangig heeft gemaakt tegen Sint Maarten Harbour Cruise Facilities N.V. (de "Haven") en haar toenmalig directeur de heer [naam X] ("[naam X]"). Ook in die zaak vorderde Zebec een schadevergoeding van ongeveer $ 95 miljoen, omdat zij de Dutch Village niet heeft kunnen ontwikkelen. Die zaak werd in augustus 2015 geschikt. Deze zaak zal Zaak A worden genoemd.

3.Het geschil

3.1.
ODP vordert het Gerecht bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ook voor wat betreft de proceskosten en de nakosten:
Zebec te bevelen, om binnen acht dagen na betekening van het ten deze te wijzen vonnis aan de gemachtigde van ODP, mr. Kim Huisman, afschriften te bezorgen van de bescheiden, en voor zover dat betreft:
  • alle in de door Zebec in Zaak A overgelegde producties, afschriften van binders # 2, 3 en 4, alsmede producties 62 tot en met 70 bij conclusie van repliek, tevens antwoord in reconventie
  • de door de Haven in Zaak A overgelegde producties, voorzien van tabbladen tussen elke productie, althans op een wijze als in goede justitie door de Voorzieningenrechter te bepalen,
een en ander op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van USD 5.000,- voor iedere dag dat Zebec dit bevel niet, niet geheel en/of niet tijdig nakomt, met een maximum van USD 500.000,-, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen dwangsom, met veroordeling van Zebec in de kosten van dit kort geding.
3.2.
ODP legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
In Zaak B is een van de verweren van ODP dat het project al gestrand was voordat ODP überhaupt in beeld kwam en dat er alleen daarom al geen causaal verband kan bestaan tussen het stranden van het project en enig handelen of nalaten van ODP. Gelet op alles wat met betrekking tot het stranden van het project in zaak B respectievelijk in zaak A is aangevoerd, is het alleszins aannemelijk dat de processtukken en producties uit zaak A ook relevant zijn voor zaak B. In beide zaken gaat het namelijk om de vraag waarom het Project gestrand is, zij het dat het er sterk op lijkt dat Zebec die vraag in zaak A anders beantwoordt dan in zaak B.
3.3.
Zebec heeft verweer gevoerd. Zakelijk weergegeven stelt zij dat er geen noodzaak en geen spoed is en dat het verzoek onvoldoende is gespecificeerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Een 843a-vordering dient ertoe dat een partij bewijs kan vergaren om zijn positie in een te verwachten of lopende procedure te kunnen bepalen. ODP heeft naar rechtspraak van de Hoge Raad verwezen om te onderbouwen dat zo’n exhibitievordering in beginsel ook in kort geding in een lopende procedure mogelijk is. [1] Zebec voert aan dat het vonnis in de bodemzaak op 27 mei 2025 is bepaald en dat het veel meer voor de hand ligt om aan de hand van de inhoud van dat vonnis een incidentele vordering in te stellen.
ODP voert een aantal “scenario’s“ op, die er allemaal toe zullen leiden dat door haar op enig moment bewijs of tegenbewijs zal moeten worden geleverd.
Het Gerecht wil niet teveel vooruitlopen op de komende processuele ontwikkelingen, maar is het eens met ODP dat het waarschijnlijk is dat op enig moment tot bewijslevering moet worden gekomen. Op zichzelf heeft Zebec gelijk dat ODP ook de mogelijkheid heeft om in de bodemzaak een incidentele vordering in te stellen. Gelet op het feit dat in de rechtspraak de kort-geding-lat voor dit soort vorderingen niet al te hoog wordt gelegd, is het Gerecht echter van oordeel dat ODP in haar vordering kan worden ontvangen. Daarbij speelt mee, dat uit de mondelinge behandeling blijkt dat Zebec zich goed heeft kunnen voorbereiden op het door haar te voeren verweer. Een vordering in een later incident zou waarschijnlijk slechts een herhaling van zetten opleveren.
Inhoudelijk
4.2.
Zebec stelt zich op het standpunt dat het tot nu toe door ODP gevoerde verweer in zaak B erop ziet dat ODP daar stelt niet met [naam] te hebben gemalverseerd. De grondslag van het verzoek tot inzage is echter een nog niet eerder gevoerd verweer.
In het kader van dit kort geding kan het Gerecht niet precies achterhalen wat het eerdere verweer van ODP is geweest. Zaak B is nog niet ten einde en ook als de stelling van Zebec juist is, is het niet onmogelijk om een verweer in de loop van de procedure te wijzigen. Dat betekent dat het Gerecht het rechtmatig belang van ODP wel aanwezig vindt.
4.3.
Zebec heeft ter zitting aangevoerd dat in Binders #3 en #4 stukken zitten die de schade van Zebec in zaak A onderbouwen. In Binder #3 intentieverklaringen en beëindigde huurovereenkomsten voor het gestrande project en in Binder #4 de destijds nog lopende huurovereenkomsten. ODP heeft daar vervolgens niet meer op gereageerd. Niet valt in te zien dat dit soort stukken de stelling van ODP kunnen onderbouwen. Deze onderdelen van de vordering zijn daarom niet toewijsbaar.
4.4. Het is aan ODP om te onderbouwen dat bepaalde stukken relevant zijn of kunnen zijn voor de stelling van ODP. Een 843a-vordering moet niet uitmonden in een fishing expedition. Het Gerecht is van oordeel dat ODP die onderbouwing voldoende heeft gegeven voor zover zij afschrift vraagt van Zebecs producties uit zaak A: de stukken uit Binder #2. Deze Binder houdt een chronologisch overzicht bij van de correspondentie tussen partijen tot aan het indienen van het verzoekschrift in zaak A. Dat onderdeel van de vordering is daarom toewijsbaar.
Van andere stukken uit Zebecs producties in zaak A verlangt ODP geen afschrift, gelet op haar toelichting in nr. 17. van het verzoekschrift.
4.5.
Onder punt 11.b. van het verzoekschrift vermeldt ODP dat zij ook afschriften wenst van alle producties die in zaak A door
de Haven en [naam X]zijn overgelegd bij hun conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie. Hiervan wordt verder in het verzoekschrift echter geen onderbouwing gegeven. Dit onderdeel van de vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.6.
Zebec heeft gemotiveerd betwist dat ODP een belang zou kunnen hebben bij afschrift van de exhibits #11 en #12 van de deposition van [naam Z]. ODP heeft daarop niet meer gereageerd. Exhibits #3 en #4 zal Zebec nog wel moeten afgeven.
4.7.
Van de stukken in de aanvullende eis heeft ODP voldoende aangetoond dat zij rechtmatig belang heeft bij afgifte van deze stukken. Dit onderdeel is toewijsbaar, met uitzondering van nummers 58 (gelet op het verweer van Zebec), 63, 66 en 68 (niet weersproken dat deze al in bezit van ODP zijn).
4.8.
Het Gerecht laat het aan partijen over op welke wijze de afschriften zullen worden verstrekt. Er is geen verplichting voor Zebec om de stukken te voorzien van tabbladen, maar zij mag dat natuurlijk wel doen. Wel merkt het Gerecht op dat de redelijke kosten voor het produceren van de afschriften voor rekening van ODP komen.
Dwangsom
4.9.
Het Gerecht ziet in de eerdere opstelling van Zebec en de ingenomen proceshouding geen aanleiding de gevorderde dwangsom toe te wijzen. De advocaat van Zebec heeft ter zitting overigens verklaard aan een eventuele veroordeling te zullen voldoen.
Proceskosten
4.10.
De advocaat van ODP heeft geruime tijd voorafgaande aan het kort geding de advocaten van Zebec gevraagd afschrift te verstrekken van de in de vordering omschreven stukken. Het verzoekschrift in zaak A en exhibit 5 bij de deposition zijn toen verstrekt, maar de overige stukken niet. Hiervoor is geoordeeld dat Zebec van een aantal stukken alsnog een afschrift zal moeten verstrekken. ODP is deze procedure dus niet nodeloos begonnen.
Daar staat tegenover dat de vorderingen ook voor een aanzienlijk deel zullen worden afgewezen.
Beide partijen zijn zodoende voor een deel in het ongelijk gesteld. Daarin ziet het Gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin, dat beide partijen de eigen kosten dragen.

5.De beslissing

Het Gerecht,
rechtdoende in kort geding:
5.1.
beveelt Zebec om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis aan de gemachtigde van ODP, mr. Kim Huisman, afschriften te verstrekken van de volgende bescheiden:
- de door Zebec in Zaak A overgelegde producties in Binders # 2
- de door Zebec in Zaak A overgelegde producties 62, 64, 65, 67, 69 en 70 bij conclusie van repliek, tevens antwoord in reconventie
- de exhibits #3 en #4 van de deposition van [naam Z];
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten, zodat ieder de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, rechter, bijgestaan door J.F.M. Becker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.