ECLI:NL:OGEAM:2025:127

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
SXM202401134 - LAR00109/2024, SXM 202401135 – LAR00110/2024, SXM202401136 – LAR00111/2024, SXM202401137 – LAR00112/2024
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 1 december 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.A. Jansen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.M. Hofman-Ruigrok, over naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering voor de jaren 2019 tot en met 2021. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen die door verweerder waren opgelegd, maar deze bezwaren werden ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze bestreden beschikkingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 oktober 2025 werd duidelijk dat eiseres geen bezwaar had gemaakt tegen een naheffingsaanslag over 2018, wat leidde tot de conclusie dat het beroep tegen deze beschikking niet-ontvankelijk was. Het Gerecht oordeelde dat de directrice van eiseres, mevrouw [S], ten onrechte als werkneemster was aangemerkt door verweerder, maar dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om de naheffingsaanslagen te weerleggen. Het Gerecht verklaarde het beroep tegen de niet-bestaande beschikking op bezwaar over 2018 niet-ontvankelijk en het beroep tegen de bestreden beschikkingen ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraak: 1 december 2025
Zaaknummers: SXM202401134 - LAR00109/2024
SXM 202401135 – LAR00110/2024
SXM202401136 – LAR00111/2024
SXM202401137 – LAR00112/2024

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In de zaken van:

[eiseres],

eiseres,
gemachtigde: mr. E.A. JANSEN,
tegen

HET UITVOERINGSORGAAN SOCIALE EN ZIEKTEKOSTEN VERZEKERINGEN,

verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. HOFMAN-RUIGROK,

Procesverloop

Bij afzonderlijke beschikkingen d.d. 19 januari 2024 (hierna: de primaire beschikkingen) heeft verweerder aan eiseres naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering opgelegd over de jaren 2019 tot en met 2021.
Eiseres heeft afzonderlijk bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen over 2019 tot en met 2021.
Bij afzonderlijke beschikkingen d.d. 22 augustus 2024 (hierna: de bestreden beschikkingen) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de naheffingsaanslagen over 2019 tot en met 2021 ongegrond verklaard en deze aanslagen ongewijzigd gehandhaafd.
Eiseres heeft bij afzonderlijke beroepschriften (met producties), ingediend op 13 september 2024 ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier, beroep ingesteld tegen de bestreden beschikkingen.
Daarnaast heeft eiseres bij beroepschrift (met productie), ingediend op dezelfde datum ter Griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier, beroep ingesteld tegen een (niet overgelegde) beschikking op bezwaar tegen een naheffingsaanslag over 2018.
Verweerder heeft een verweerschrift (met producties) ingediend.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 oktober 2025.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door T. Brunings (legal advisor SZV) en R. Zimmerman (medewerker ATS).
Uitspraak is bepaald op heden.

Overwegingen

Wat is relevant in deze zaak om te weten?

1.1.
Op 15 augustus 2023 heeft verweerder een onderzoek ingesteld, waarbij over de jaren 2018 tot en met 2021 een looncontrole is uitgevoerd bij eiseres inzake de loonsommen voor de Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het concept controlerapport, van welke gelegenheid zij gebruik heeft gemaakt. Het definitieve looncontrolerapport is op 4 december 2023 vastgesteld.
1.2.
Op basis van het definitieve looncontrolerapport heeft verweerder de volgende aanslagen opgelegd:
- een verminderingsaanslag over het jaar 2018 met Cg 1.095,52 tot Cg 2.961,23;
- een naheffingsaanslag over het jaar 2019 van Cg 2.049,17;
- een naheffingsaanslag over het jaar 2020 van Cg 4.586,49;
- een naheffingsaanslag over het jaar 2021 van Cg 1.159,26.
1.3.
Eiseres heeft tegen de naheffingsaanslagen over 2019 tot en met 2021 bezwaar gemaakt.
1.4.
Naar aanleiding van de gemaakte bezwaren heeft verweerder bij de bestreden beschikkingen de naheffingsaanslagen over de jaren 2019 tot en met 2021 ongewijzigd gehandhaafd.
Ontvankelijkheid van het beroep tegen een aanslag over 2018
2.1.
Het door eiseres ingediende beroepschrift gericht tegen de beschikking op bezwaar tegen een naheffingsaanslag over 2018, bevat niet een afschrift van een dergelijke beschikking. Verweerder stelt dat nimmer bezwaar is gemaakt door eiseres tegen de (verminderings)aanslag over 2018.
2.2.
Het Gerecht stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen een aanslag over het jaar 2018. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd te kennen gegeven niet bekend te zijn met een bezwaarschrift tegen de oorspronkelijke aanslag over 2018 en evenmin met een bezwaarschrift tegen de verminderingsaanslag over 2018. Gelet hierop houdt het Gerecht het ervoor dat er nimmer bezwaar is gemaakt tegen een aanslag over 2018. Dit brengt mee dat de beschikking op bezwaar waartegen het beroep zich richt niet bestaat. Dit beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Geschil ten aanzien van de naheffingsaanslagen over 2019 t/m 2021
3.1.
Eiseres voert in beroep aan dat mevrouw [S] (hierna: [S]) in de controlejaren 2019 tot en met 2021 ten onrechte door verweerder is aangemerkt als werkneemster. [S] is immers 100% aandeelhoudster van eiseres. Eiseres verwijst in dit verband naar hetgeen in de uitspraak van het Gerecht van 22 januari 2024 is geoordeeld over het onthouden van terugwerkende kracht aan het beleid van verweerder uit 2022 met betrekking tot een directeur/grootaandeelhouder (DIGRA). Verweerder heeft het loon van mevrouw [S] volgens eiseres ten onrechte betrokken bij het vaststellen de loonsom waarover premie verschuldigd is.
3.2.
In de bestreden beschikkingen heeft verweerder overwogen dat eiseres [S] bij verweerder heeft geregistreerd als werknemer en de premies voor de Lzv en Lov zijn afgedragen tot de loongrens over de betreffende jaren. De SZV-kaart is gedurende deze jaren ter beschikking gesteld aan [S] en ook gebruikt. Gelet hierop wordt het loon van [S] niet afgetrokken van de loonsom waarover premie ZV/OV is verschuldigd, aldus verweerder.
3.3.
Verweerder voert in het verweerschrift aan dat de uitspraak van het Gerecht waarnaar wordt verwezen niet in rechte vaststaat vanwege een lopend hoger beroep hiertegen. Verweerder stelt dat uit het nieuwe beleid uit 2022 duidelijk valt af te leiden dat dit niet van toepassing is over de jaren voorafgaand aan 2022 en ook alleen geldt voor DIGRA’s die vóór 1 september 2022 nog niet als werknemer stonden ingeschreven bij verweerder. Als verweerder een eerdere datum dan 1 september 2022 zou hanteren, zou dit leiden tot een negatieve sociale impact op de maatschappij omdat dit substantiële financiële gevolgen zal meebrengen voor verweerder én de verzekerde. Dat zou namelijk betekenen dat DIGRA's met terugwerkende kracht niet verzekerd zijn voor de Lzv en de Lov, met alle gevolgen van dien.
3.4.
Ten aanzien van het specifieke geval van [S] voert verweerder tenslotte nog aan dat zij over de jaren 2019 tot en 2021 uitsluitend aandeelhouder was en geen directeur. Eiseres heeft [S] zelf ook geregistreerd als werknemer onder de beroepscode ‘voormannen & supervisor’. Eiseres heeft zelf premies ZV/OV aangegeven en afgedragen over de controlejaren ten aanzien van [S] en verweerder heeft geen correcties doorgevoerd. De naheffingsaanslagen zijn dan ook niet opgelegd ten aanzien van [S].
4.1.
Het Gerecht komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
In het hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht van 22 januari 2024, waarnaar eiseres verwijst, heeft het Hof op 17 februari 2025 uitspraak gedaan (ECLI:NL:OGHACMB:2025:26). In deze uitspraak is, ten aanzien van de vraag of een directeur als werknemer in de zin van de Lzv en Lov kan worden aangemerkt, het volgende overwogen:
“Beantwoording van die vraag vergt (eerst) beantwoording in algemene zin van de vraag of een DIGRA zich er al eerder dan per die datum op kan beroepen dat hij geen werknemer is.
Uit het oogpunt van rechtszekerheid voor zowel de werkgever als de 'werknemer' als USZV moet daarbij naar het oordeel van het Hof een onderscheid worden gemaakt tussen twee groepen van gevallen. Een werkgever kan zich er ook vóór 1 september 2022 op beroepen dat een DIGRA geen werknemer is in de zin van de Lzv en de Lov, als de premieplicht voor de betrokken 'werknemer' nog niet onherroepelijk is vastgesteld én bovendien in geen enkel van de betrokken premiejaren gebruik is gemaakt van het voorzieningenstelsel van de Lzv, van de Lov of van beide landsverordeningen, ten behoeve van de betrokken 'werknemer'. Is aan één of beide voorwaarden niet voldaan, dan kan de werkgever zich er niet op beroepen dat een DIGRA geen werknemer is in de zin van de Lzv en de Lov. Voor de goede orde merkt het Hof hierbij op dat het enkele feit dat de betrokken 'werknemer' in de premiejaren in het bezit was van een SZVverzekeringskaart, niet betekent dat gebruik is gemaakt van het voorzieningenstelsel van de Lzv. Dat daadwerkelijk van de SZVverzekeringskaart gebruik is gemaakt, moet door USZV aannemelijk worden gemaakt.”
4.3.
In het onderhavige geval stelt het Gerecht in de eerste plaats vast dat niet is gesteld of gebleken dat [S] in de controlejaren 2019 tot en met 2021 directeur was van eiseres. [S] stond immers geregistreerd bij verweerder als een werknemer met een andere beroepscode. Dit maakt dat [S] reeds hierom niet valt onder het beleid van verweerder met betrekking tot een DIGRA. Daar komt nog bij dat, zelfs indien [S] wel als DIGRA zou kunnen worden aangemerkt, verweerder met de door hem overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat [S] in alle betrokken premiejaren gebruik heeft gemaakt van het voorzieningenstelsel van de Lzv middels het gebruik van de SZV-verzekeringskaart. Ook dit staat in de weg aan een geslaagd beroep van eiseres dat [S] (als DIGRA) geen werknemer zou zijn in de zin van de Lzv en Lov. Gelet op al het voorgaande slaagt de beroepsgrond van eiseres niet.
Conclusie
5.1.
Het beroep, gericht tegen een (niet-bestaande) beschikking op bezwaar tegen een naheffingsaanslag over 2018, is niet-ontvankelijk. Het beroep, voor zover gericht tegen de bestreden beschikkingen, is ongegrond.
5.2.
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

De beslissing

Het Gerecht in eerste aanleg:
  • verklaart het beroep, gericht tegen een (niet-bestaande) beschikking op bezwaar tegen een naheffingsaanslag over 2018, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de bestreden beschikkingen, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, mr. J. Sybesma en mr. M.G.M. Schwengle, bijzondere rechters in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 1 december 2025.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.