In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 1 december 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.A. Jansen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.M. Hofman-Ruigrok, over naheffingsaanslagen Ziekteverzekering en Ongevallenverzekering voor de jaren 2019 tot en met 2021. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen die door verweerder waren opgelegd, maar deze bezwaren werden ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze bestreden beschikkingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 oktober 2025 werd duidelijk dat eiseres geen bezwaar had gemaakt tegen een naheffingsaanslag over 2018, wat leidde tot de conclusie dat het beroep tegen deze beschikking niet-ontvankelijk was. Het Gerecht oordeelde dat de directrice van eiseres, mevrouw [S], ten onrechte als werkneemster was aangemerkt door verweerder, maar dat de argumenten van eiseres niet voldoende waren om de naheffingsaanslagen te weerleggen. Het Gerecht verklaarde het beroep tegen de niet-bestaande beschikking op bezwaar over 2018 niet-ontvankelijk en het beroep tegen de bestreden beschikkingen ongegrond. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.