ECLI:NL:OGEAM:2024:95

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
SXM202301272
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betalingen door Ennia aan voormalig werknemer

In deze zaak vordert Ennia Caribe Holding N.V. en Ennia Caribe Leven N.V. (gezamenlijk aangeduid als Ennia) van [gedaagde] een bedrag van NAf 3.845.575,00, dat zij tussen 2008 en 2018 aan hem hebben betaald zonder rechtsgrond. De vordering is gebaseerd op onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad. De betalingen aan [gedaagde] werden gedaan terwijl hij geen arbeidsovereenkomst had met Ennia, maar met SunResorts, waar hij als General Manager werkzaam was. De betalingen zijn gestopt na de afkondiging van een noodregeling door de Centrale Bank in 2018. Ennia stelt dat de betalingen aan [gedaagde] onterecht zijn gedaan, omdat er geen juridische basis voor was, en dat hij wist dat hij deze betalingen zonder recht ontving. [gedaagde] betwist de vordering en voert aan dat hij wel degelijk werkzaamheden voor Ennia heeft verricht en dat de verjaringstermijn voor de vordering is verstreken. Het Gerecht oordeelt dat de vordering van Ennia toewijsbaar is, omdat de verjaringstermijn niet is verstreken en er geen rechtsgrond was voor de betalingen aan [gedaagde]. Het Gerecht veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en wijst de vorderingen in reconventie af.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202301272
Vonnis d.d. 26 november 2024
inzake

1.EC INVESTMENTS B.V.,

gevestigd in Curaçao,

2. ENNIA CARIBE HOLDING N.V.,

gevestigd in Curaçao,

3. ENNIA CARIBE LEVEN N.V,

gevestigd in Curaçao,
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
gemachtigde: mr. P.P. SOONS,
tegen
[naam],
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigden: mrs. T.T.P. HEYMANS en B. BROOKS.
Partijen zullen hierna EC Investments, Ennia Holding, Ennia Leven (gezamenlijk als Ennia aangeduid) en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het inleidend verzoekschrift met producties, op 20 november 2023 ter griffie ingediend;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
  • het comparitievonnis van 16 april 2024;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de akte voor comparitie, houdende producties met eis aanvulling ten aanzien van beslagkosten;
  • de brief van 29 juli 2024 van de zijde van [gedaagde] met producties;
  • de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 1 augustus 2024 plaatsgevonden in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigde. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen hun wederzijdse standpunten (nader) uiteengezet, mr. Soons aan de hand van door hem overgelegde spreekaantekeningen.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
EC Investments, Ennia Holding en Ennia Leven zijn verzekeraars.
2.2.
Ennia is in 2006 overgenomen door [naam aandeelhouder1].
2.3.
De overname vond plaats via Parman International B.V., hierna: Parman, waarvan [aandeelhouder1] de meerderheid van de aandelen houdt. De andere aandeelhouders zijn [naam aandeelhouder2] en [naam aandeelhouder3].
2.4. [
aandeelhouder1] hield de aandelen in SunResorts en was enig statutair bestuurder.
2.5.
SunResorts bezit onder andere een perceel grond, met meetbriefnummer [nummer], in Mullet Bay te Sint Maarten.
2.6.
Op 22 december 2005 en in december 2006 is door Parman kapitaal ingebracht in Banco di Caribe. Parman heeft dit gedaan in de vorm van aandelen in SunResorts voor een (papieren) waarde van NAf 98,5 miljoen. Na deze inbreng en uitgifte van aandelen in Banco di Caribe hield Parman 79,88% van de aandelen in Banco di Caribe. Banco di Caribe heeft vervolgens voor een (papieren) waarde van NAf 100 miljoen aandelen SunResorts aan Ennia Holding geleverd, hetgeen een belang van 22,5% in SunResorts betekent.
2.7.
EC Investments is op 20 juli 2006 opgericht. Na diverse transacties in de periode 2006-2011 hield Ennia door middel van EC Investments ruim 93% van de aandelen in SunResorts.
2.8.
Mullet Bay stond voor ruim US$ 430 miljoen in de boeken van Ennia genoteerd. De investering in SunResorts vertegenwoordigde op enig moment 55% van de totale balanswaarde van Ennia.
2.9. [
gedaagde] was sinds 1973 in dienst bij SunResorts. Ennia Caribe Leven betaalde [gedaagde] in de periode 2008 – 2010 maandelijks een bedrag van US$ 4.166,67 en daarna tot 2018 een maandelijks bedrag van US$ 9.600,25.
2.10.
Op een loonbelastingkaart van 2010 van [gedaagde] staat Ennia Commissarissen (Ennia Caribe Holding) als inhoudingsplichtige. Hierop wordt een loon vermeld van NAf 361.924,56. Op de loonbelastingkaart van 2011 wordt een loon vermeld van NAf 392.102,40. Op de loonbelastingkaart van 2012 wordt een loon vermeld van NAf 449.357,54. Op de loonbelastingkaart van 2013 wordt een loon vermeld van NAf 456.509,23. Op de loonbelastingkaart van 2014 staat een loon vermeld van NAf 361.753,40. Op de loonbelastingkaart van 2015 staat een loon vermeld van NAf 355.491,84. Op de loonbelastingkaart van 2016 staat een loon vermeld van NAf 345.379,06. Op de loonbelastingkaart van 2017 staat een loon vermeld van NAf 345.379,06. Op deze loonbelastingkaarten wordt als huidig beroep van [gedaagde] Commissaris vermeld.
2.11.
Op 3 juli 2018 heeft de Centrale Bank de vergunning van de verzekeraars (ENNIA Caribe Leven, Ennia Caribe Zorg en Ennia Caribe Schade) ingetrokken en op 4 juli 2018 heeft het Gerecht, op verzoek van de Centrale Bank, ten aanzien van verzekeraars EC, Investments en Ennia Caribe Holding de noodregeling als bedoeld in artikel 60 Landsverordening toezicht verzekeringsbedrijf (LTV) uitgesproken.
2.12.
Bij e-mailbericht van 14 oktober 2019 heeft de toenmalige gemachtigde van Ennia aan [gedaagde] geschreven, voor zover van belang:
“This letter is addressed to you in view of your involvement in the affairs of the Ennia Group, including without limitation your position as managing director of one or more entities of the Ennia Group.
On 3 November 2018 a letter has been sent to you whereby CBCS, also on behalf of the Ennia Group and other interested parties, unequivocally reserved any and all right against you, including, without limitation, under United States law, in relation to your conduct in the affairs of Ennia Group.”
2.13.
Bij brief van 12 december 2022 heeft de gemachtigde van Ennia aan [gedaagde] geschreven, voor zover van belang:
“Ennia had reviewed its files, but has not fond a legal basis for these payments to you, such as a labor agreement.
You herewith invited to explain why Ennia has made this payments to you, and provide any substantiating documents for same.
This letter also serves as a notice that clients unequivocally reserves its right to demand repayment of any payments it has made to you, and thus serves to bar any statute of limitations ex article 3:317 CC.”
2.14.
Bij brief van 24 februari 2023 heeft gemachtigde van Ennia [gedaagde] aansprakelijk gesteld. In de brief staat, voor zover van belang:
“In total you received an amount oof Naf 3.845.575,= from Ennia during 2008 – 2018. Ennia has reviewed its files, but has not found a legal basis for this payments to you, such as a labor agreement or a contractors agreement.
(…)
You are therefore requested, and in so far necessary summoned to pay the amount of Naf 3.845.575,= to Ennia within seven (7) days, and not later than March 3rd, 2023.”
2.15.
De betalingen van het salaris van [gedaagde] is per 18 januari 2023 stopgezet, nadat [gedaagde] door SunResorts op non-actief werd gesteld. De arbeidsovereenkomst is door het Gerecht per 15 juni 2023 ontbonden.
2.16.
Bij beschikking van 1 november 2023 is SunResorts veroordeeld aan [gedaagde] een bedrag van US$ 34.509,74, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 20%, te betalen ter zake van achterstallig loon. [gedaagde] ontving gedurende zijn dienstverband maandelijks een nettobedrag van US$ 5.309,19 van SunResorts.
2.17.
Op een uittreksel van de Kamer van Koophandel, gedateerd op 27 mei 2019, van de Towers of Mullet Bay N.V., hierna: de Towers, staat vermeld dat de Towers is opgericht op 9 februari 1988, dat [aandeelhouder1] de statutair directeur is en [naam directeur] de managing director.
2.18.
De Towers is een appartementencomplex, dat sinds 2020 gesloten is.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
Ennia vordert – na eisvermeerdering – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van NAf 3.845.575,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum verzoekschrift;
II. veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het conservatoire beslag, waaronder begrepen een bedrag van NAf 4.772,60 voor de beslagexploten en het te liquideren salaris gemachtigde conform liquidatietarief (tarief 11), te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na datum vonnis zijn voldaan;
III. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na datum vonnis zijn voldaan.
3.2.
Ennia legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. [aandeelhouder1] c.s. ([aandeelhouder1], Parman, [aandeelhouder2], [naam], [naam] en [naam]) hebben vermogen aan Ennia onttrokken ten bate van zichzelf. Zij hebben tenminste NAf 223 mio aan Ennia onttrokken. Daarnaast hebben [naam aandeelhouder1] c.s. Ennia opgezadeld met excessieve kosten, die geen of onvoldoende verband hielden met Ennia. [gedaagde] was vanaf de jaren zeventig tot 15 juni 2023 werknemer van SunResorts en een vertrouweling en de rechterhand van [aandeelhouder1]. Hij is een van de personen die betalingen ontving van Ennia, zonder dat daar een prestatie of dienst tegenover stond. In de periode 2008-2018 heeft [gedaagde] een bedrag van NAf 3.845.575,00 ontvangen, zonder rechtsgrond of rechtvaardiging voor deze betalingen. Er is loonbelasting betaald en/of sociale premies zijn ingehouden ten behoeve van Ennia en deze zijn afgedragen aan de fiscus in Curaçao. Het gaat om terugbetaling van een bruto bedrag omdat ook gelden die ten behoeve van [gedaagde] zijn afgedragen voor terugbetaling in aanmerking komen. Naast het salaris dat [gedaagde] ontving heeft hij ook allerlei onkostenvergoedingen ontvangen. In de periode 2008-2018 is volgens Ennia een bedrag van NAf 170.490,00 aan onkostenvergoedingen betaald aan [gedaagde]. Het gaat hierbij om medische kosten over 2013, reiskosten, cateringkosten en voorgeschoten contante betalingen. Zoals zowel uit het vonnis van het Gerecht als van het Hof blijkt bestond er geen rechtsgrond voor de betalingen aan [gedaagde] (vide par. 5.133-135 van het vonnis van het Gerecht en par. 12.35 van het vonnis van het Hof). [gedaagde] was een spookwerknemer. Hij werkte niet voor Ennia, noch verrichtte hij diensten voor Ennia. Ennia vordert de aan [gedaagde] uitbetaalde bedragen terug op grond van onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en/of onrechtmatige daad. [gedaagde] heeft de betalingen niet te goeder trouw ontvangen. [gedaagde] wist of behoorde te weten dat er geen arbeidsrelatie was tussen hem en Ennia en dat hij de betalingen zonder recht of titel ontving. Ennia betwist dat [gedaagde] management werkzaamheden heeft verricht bij de Towers, maar indien dat wel zo was dan zou hij recht hebben op een vergoeding van de Towers en niet van Ennia. [gedaagde] heeft alleen gewerkt in Sint Maarten, terwijl de belastingen en de premies zijn afgedragen in Curaçao. Daar waar de werkzaamheden worden verricht, moet de belasting betaald worden. Zouden de betalingen door Ennia feitelijk salarisbetalingen zijn geweest van SunResorts, dan zou EC Investments deze betalingen in rekening-courant hebben geboekt met SunResorts en dan zouden deze betalingen ook in de administratie van SunResorts zijn verwerkt als een schuld aan EC Investments.
3.3. [
gedaagde] heeft het volgende tot verweer gevoerd. [gedaagde] werkte voor SunResorts en hij verdiende daar een bedrag van in totaal US$ 14.909,44 per maand mee. Een bedrag van US$ 5.309,19 netto werd rechtstreeks door SunResorts betaald en in de periode 2008-2018 werd maandelijks een bedrag van US$ 9.600,25 netto via (door) Ennia betaald. Deze beslissing werd niet door [gedaagde] maar door [aandeelhouder1], als eigenaar van de ondernemingen binnen de Ennia groep, gemaakt. [gedaagde] stelt dat de laatste betaling door Ennia aan [gedaagde] dateert van augustus 2018. De betalingen zijn gestopt na het uitspreken van de noodregeling omdat op dat moment het standpunt werd ingenomen dat er geen rechtsgrond bestond voor de betalingen. De argumenten die tegen [aandeelhouder1] c.s. zijn aangevoerd tonen aan dat Ennia wel degelijk bekend was met het feit dat [gedaagde] betalingen van Ennia ontving, terwijl hij niet voor Ennia werkte. De verjaringstermijn is volgens [gedaagde] aangevangen op 5 juli 2018. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de verjaring niet middels de brieven van 3 november 2018 en 14 oktober 2019 is gestuit omdat de verjaring wordt gestuit door het instellen van een eis (art. 3:316 lid 1 BW jo art. 3:317 lid 2 BW). De brief van 14 oktober 2019 is weliswaar binnen de vijf jaar gestuurd, maar deze is niet gevolgd door het instellen van de eis binnen de zes maanden termijn. Er is dus geen geldige stuiting van de verjaring, aldus [gedaagde]. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat hij drie key functions had: General Manager van de ondernemingen SunResorts en de Towers en Senior Vice-President van Sun Resorts. Dat kan volgens [gedaagde] nooit voor een bedrag van US$ 5.309,19. Dat is geen markconforme salarisbetaling voor die functies. Verder voert [gedaagde] aan dat Ennia in deze procedure een bedrag van NAf 3.845.575,00 claimt, terwijl [gedaagde] slechts NAf 1.856.204,50 van EC Investments heeft ontvangen. [gedaagde] was werkzaam bij SunResorts, maar hij moest verantwoording afleggen aan [naam] , [naam] en [aandeelhouder1]. [naam] en [naam] waren bij Ennia werkzaam. [naam] was bekend met het feit dat betalingen aan [gedaagde] werden gedaan en hij wist dat [gedaagde] niet kon bepalen hoe de ondernemingen de gelden gingen alloceren binnen de Ennia groep. Het was niet ongebruikelijk binnen de Ennia groep om betalingen via Ennia te laten lopen voor werkzaamheden voor overige ondernemingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.5. [
gedaagde] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
primair
I. Ennia te bevelen alle conservatoire derdenbeslagen en het conservatoire beslag op de onroerende zaak met meetbriefnummer [nummer] binnen 48 uur na datum vonnis op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van US$ 500,00 per dag;
II. Ennia te veroordelen in de proceskosten;
subsidiair
I. De conservatoire beslagen gelegd onder derden en het conservatoire beslag op de onroerende zaak met meetbriefnummer [nummer] op te heffen;
II. Ennia te veroordelen in de proceskosten.
3.6. [
gedaagde] legt aan de vorderingen ten grondslag dat de beslagen – de conservatoire derdenbeslagen onder twee bankinstellingen en onder het advocatenkantoor Brooks & Associates N.V. – onterecht zijn gelegd, nu de vordering in conventie niet toewijsbaar is. Bovendien is er geen bewijs dat de beslagen tijdig zijn betekend aan derden en daarom zijn ze ingevolge art. 721 Rv nietig; er heeft geen overbetekening plaatsgevonden. Voorts stelt [gedaagde] dat er geen beslagverlof is verleend voor het beslag op de onroerende zaak.
3.7.
Ennia heeft betwist dat het beslag nietig is en dat geen toestemming is verleend voor het beslag op de onroerende zaak. Het beroep op verjaring kan volgens Ennia niet slagen omdat de vordering een vordering tot nakoming van een verbintenis is, te weten de verbintenis tot betaling van hetgeen onverschuldigd is betaald (art. 3:317 lid 1 BW jo 6:203 BW). Hetzelfde geldt voor de andere aangevoerde rechtsgronden ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad. Ook deze vorderingen zijn verbintenissen op grond van de wet, waarbij de verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke mededeling. Voorts stelt Ennia dat de voorkeur bij het opheffen van het beslag uitgaat naar de subsidiaire vordering. Als de vordering in conventie zal worden afgewezen en in hoger beroep alsnog wordt toegewezen, dan herleeft het beslag in het subsidiaire geval, maar niet in het primaire geval. De wetgever heeft een procedure ontwikkeld die ziet op opheffing en herleving van beslagen (art. 705 jo 438 Rv) en Ennia heeft recht op bescherming die door het beslagrecht en de jurisprudentie van de Hoge Raad worden geboden. Verder verzoekt Ennia in geval van opheffing van de beslagen, deze niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Voorts stelt Ennia dat [gedaagde] geen belang heeft bij opheffing omdat in geval de vorderingen van Ennia zouden worden afgewezen, de gelegde beslagen na verloop van zes weken vervallen, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat [gedaagde] van SunResorts betaald kreeg voor zijn werkzaamheden, te weten maandelijks een salaris van netto US$ 5.309,19. Partijen houdt verdeeld de vraag of de maandelijkse betalingen van US$ 9.600,25 die vanaf 2008 tot en met augustus 2018 en de onkostenvergoedingen die door Ennia aan [gedaagde] zijn voldaan onverschuldigd zijn betaald. Ingevolge art. 6:203 lid 1 BW is degene die zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderingen. Indien dit een geldsom betreft, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag (lid 2).
Verjaring
4.2.
Het meest verstrekkende verweer is het beroep van [gedaagde] op verjaring. [gedaagde] heeft op grond van art. 129 Rv de stelplicht en bewijslast van dit (bevrijdende) verweer. Op grond van art. 3:309 BW verjaart een rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van 20 jaren nadat de vordering is ontstaan. Evenals het geval is met art. 3:310 BW, dat de verjaringsregeling behelst van rechtsvorderingen tot vergoeding van schade en tot betaling van een boete, bevat art. 3:309 BW zowel een korte verjaringstermijn, die begint te lopen op het hiervoor genoemde moment, als een lange van twintig jaren, die begint te lopen op de dag waarop de vordering ontstaat. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de regeling van de aanvang van de verjaring van art. 3:309 BW zoveel mogelijk heeft willen doen aansluiten bij die van art. 3:310 BW. Mede in het licht daarvan moet, evenals voor de korte verjaringstermijn van art. 3:310 BW is beslist in HR 31 oktober 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AL8168) voor de korte verjaringstermijn van art. 3:309 BW worden aangenomen dat deze niet alleen in het teken staat van de rechtszekerheid, maar ook van de billijkheid en dat ook voor deze termijn de eis geldt dat deze, gelet op de strekking van de bepaling, pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot terugbetaling in te stellen.
4.3.
De noodregeling is afgekondigd op 4 juli 2018. Nog daargelaten de vraag of op dat moment Ennia daadwerkelijk al in staat was een rechtsvordering tot terugbetaling in te stellen (blijkens de brief van 14 oktober 2019 is Ennia immers nog bezig de betrokkenheid van [gedaagde] uit te zoeken) gaan beide partijen er kennelijk vanuit dat de verjaringstermijn op het moment van het afkondigen van de noodregeling is gaan lopen. Daarvan uitgaande, eindigt de verjaringstermijn, die ingevolge art. 3:309 BW vijf jaar bedraagt, op 4 juli 2023. Het verzoekschrift in de onderhavige zaak dateert van 20 november 2023. De vordering vindt zijn grondslag in onverschuldigde betaling, hetgeen een verbintenis uit de wet betreft. Daarop is niet, zoals [gedaagde] heeft betoogd, de verjaringsbepaling van art. 3:317 lid 2 BW van toepassing. Immers, het gaat niet om een andere rechtsvordering dan de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis. De verjaring is gestuit door de mededeling van Ennia bij e-mailbericht van 14 oktober 2019 dat zij onderzoek wil doen naar de betrokkenheid van [gedaagde] in de Ennia kwestie en de brief van 12 december 2022, waarbij Ennia aan [gedaagde] heeft meegedeeld dat er geen juridische basis is gevonden voor de maandelijkse betalingen en hem gevraagd is dit uit te leggen, waarbij eveneens wordt opgemerkt dat de brief geldt als stuitingsbrief in de zin van art. 3:317 BW. Op 24 februari 2023, derhalve ook nog binnen de verjaringstermijn, is [gedaagde] officieel in gebreke gesteld en aangemaand het bedrag van US$ 3.845.575,00 te betalen. Het beroep op verjaring faalt.
4.4. [
gedaagde] heeft niet kunnen onderbouwen dat hij twee functies bij SunResorts heeft vervuld, die van General Manager en die van Vice-President, althans niet dat is overeengekomen dat hij voor de functie van Vice-President apart zou worden betaald. Ennia heeft gesteld dat zij navraag heeft gedaan bij SunResorts en dat SunResorts heeft gezegd dat [gedaagde] alleen de functie van General Manager bij SunResorts had. Ook blijkt uit de beschikking van 1 november 2023, die inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan, niet dat [gedaagde] twee functies had bij SunResorts. [gedaagde] heeft gesteld dat hij werkzaamheden voor de Towers verrichtte en dat de betaling van Ennia van maandelijks een bedrag van US$ 9.600,25 daarop betrekking had. Hij zou ervoor hebben gezorgd dat de Towers werden gerenoveerd na orkaan Irma. Echter, orkaan Irma was op 6 september 2017. Welke andere werkzaamheden [gedaagde] vanaf 2008 tot aan orkaan Irma voor de Towers heeft verricht heeft [gedaagde] niet althans onvoldoende toegelicht. Verder geldt dat Ennia terecht heeft aangevoerd dat indien [gedaagde] voor de Towers werkzaamheden verrichtte, de Towers (zijnde een aparte entiteit) ook de salarisbetalingen op zich had moeten nemen en niet Ennia. [gedaagde] heeft ter zitting nog betoogd dat hij voor Ennia allerlei vergaderingen in Sint Maarten organiseerde. De enkele e-mail aan [gedaagde] van 25 oktober 2016 van een medewerker van de Towers en SunResorts met een budget voor een Ennia Board Meeting is daartoe een onvoldoende onderbouwing. Maar ook indien juist, dan is een maandelijks netto bedrag van US$ 9.600,25 voor het regelen van vergaderingen in Sint Maarten op zijn minst disproportioneel te noemen. Bovendien correspondeert het niet met hetgeen de gemachtigde van [gedaagde] desgevraagd ter zitting heeft gezegd, te weten dat een bedrag van US$ 5.309,19 voor het werk bij SunResorts bedoeld was en een bedrag van US$ 9.600,25 voor het werk bij de Towers. Dit komt overeen met hetgeen in de conclusie van antwoord en ter zitting is gesteld, te weten dat [gedaagde] drie functies had, die van General Manager bij SunResorts, General Manager bij de Towers en Vice-President bij SunResort. Over werkzaamheden voor Ennia zelf wordt niet gerept.
4.5. [
gedaagde] heeft nog als argument opgeworpen dat hij verantwoording af moest leggen aan [aandeelhouder1], [naam] en [naam]. [naam] en [naam] werkten bij EC Investments in Curaçao. Dit laat zich enerzijds verklaren doordat Ennia na orkaan Irma geld heeft voorgeschoten aan de Towers voor herstelwerkzaamheden, welke betalingen zijn geboekt in rekening-courant met de Towers. Anderzijds was het zo dat [naam] en [naam] destijds werkzaam waren bij EC Investments, zijnde de grootste aandeelhouder van SunResorts. In dat geval bevreemdt het niet dat de General Manager van SunResorts verantwoording moest afleggen aan EC Investments. Ennia heeft terecht betoogd dat er belasting betaald is in Curaçao, terwijl de Towers een vennootschap is die in Sint Maarten is opgericht en gevestigd, te weten op het adres [adres], terwijl ook de werkzaamheden in Sint Maarten zijn verricht. Voorts speelt een rol dat op de in het geding gebrachte loonbelastingkaarten van 2010-2017 als beroep van [gedaagde] staat vermeld dat hij commissaris is. Vaststaat evenwel dat [gedaagde] geen commissaris was bij Ennia Holding. Het Hof heeft in de bestuurdersaansprakelijkheidszaak bij vonnis van 12 september 2023 in dat verband ook overwogen: “
Ook de vergoeding aan [gedaagde] werd onder de noemer ‘commissaris’ betaald. Vaststaat dat ook [gedaagde] geen commissaris was. Ennia c.s. heeft aan haar stelplicht van het zijn van ‘spookwerknemer’ voldaan”.Verder geldt dat indien Ennia salaris heeft betaald aan [gedaagde] voor zijn werkzaamheden bij de Towers, de betalingen in rekening courant geboekt zouden moeten zijn met de Towers. Immers, Ennia zou in dat geval een vordering op de Towers hebben. Ten slotte ontkracht de verklaring van [naam]– vanaf 2011 bestuurder van verschillende Ennia entiteiten – van 4 november 2020 (op briefpapier van SunResorts), waarin hij verklaart:
“This is to certify that [gedaagde] is employed with SunResorts Ltd. NV. since 1973 and holds the position of General Manager of Mullet Bay, The Towers at Mullet Buy and Senior Vice President of SunResorts. Mr. [gedaagde] earns a salary from SunResorts only of $ 5,300.00”, het verweer van [gedaagde]. Deze verklaring is helder. SunResorts betaalde [gedaagde] een maandelijks bedrag van US$ 5.300,00 en dat volgens [naam] niet alleen voor de werkzaamheden als General Manager, maar ook voor de werkzaamheden van [gedaagde] als Vice President van SunResorts en voor de werkzaamheden voor de Towers. Deze verklaring spreekt de stelling van [gedaagde] dat hij recht had op een separate, aanvullende betaling voor zijn werkzaamheden als Vice President van SunResorts en voor zijn werkzaamheden voor de Towers tegen. Er staat immers met zoveel woorden “only”. Kortom, tegenover de salarisbetalingen van Ennia staat geen tegenprestatie van [gedaagde]. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat er geen rechtsgrond was voor de maandelijkse betalingen van US$ 9.600,25 en dat deze derhalve onverschuldigd zijn betaald. Tegen de betaalde onkostenvergoedingen, die volgens Ennia eveneens onverschuldigd zijn betaald, is geen althans onvoldoende verweer gevoerd, zodat het Gerecht dit deel van de vordering eveneens zal toewijzen.
4.6.
Verder is in geschil of de terugbetaling van de maandelijkse betalingen bruto of netto dient te zijn. [gedaagdes] verweer is dat hij niet NAf 3.845.575,00 aan salaris heeft ontvangen, maar een bedrag van NAf 1.856.204,50. Naar het oordeel van het Gerecht heeft Ennia het gelijk aan haar zijde. Immers, de werknemer dient belasting en premies te betalen, die vervolgens door de werkgever van het maandelijkse loon wordt ingehouden en aan de belastingdienst wordt betaald. De veroordeling tot terugbetaling van de betaalde salariskosten zal derhalve het bruto bedrag betreffen, zijnde de vordering van Ennia ten bedrage van NAf 3.675.085,00.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden toegewezen. Bij die stand van zaken zijn de beslagen terecht gelegd en komen de beslagkosten voor rekening van [gedaagde].
4.8. [
gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Ennia vastgesteld op een bedrag van NAf 5.700,00 aan griffierecht (NAf 7.500,00 voor de hoofdzaak minus vier keer NAf 450,00 voor de beslagrekesten) en een bedrag van NAf 12.000,00 aan salaris gemachtigde.
In reconventie
4.9.
Dat de vordering in conventie zal worden toegewezen brengt mee dat de beslagen terecht zijn gelegd en dat de primaire en subsidiaire vordering niet toewijsbaar zijn. De stelling dat het beslag nietig is omdat geen overbetekening zou hebben plaatsgevonden faalt, nu de deurwaarder het verzoekschrift, waarbij verlof voor de beslagen is gegeven, op 23 november 2023 heeft betekend aan de beslagenen SunResorts, Banco di Caribe en RBC Royal Bank en op 24 november 2023 aan het kantoor van mr. Brooks. Daarmee is voldaan aan art. 721 Rv. Verder is wel beslag gelegd op de onroerende zaak van [gedaagde], het recht van erfpacht met meetbriefnummer [nummer]. Op 13 november 2023 heeft de beslagrechter toestemming gegeven voor dit beslag, vide productie 21 zijdens Ennia. Mitsdien zullen de vorderingen worden afgewezen.
4.10. [
gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Ennia tot op heden begroot op een bedrag van NAf 6.000,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

Het Gerecht:
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van NAf 3.845.575,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum verzoekschrift;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de conservatoire beslagen van NAf 6.000,00 aan salaris gemachtigde alsmede tot betaling van een bedrag van NAf 4.772,60 voor de beslagexploten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na datum vonnis zijn voldaan;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Ennia begroot op een bedrag van NAf 17.700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na datum vonnis zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Ennia begroot op een bedrag van NAf 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na datum vonnis zijn voldaan;
5.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.