ECLI:NL:OGEAM:2024:50

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
SXM202400623
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil en ontruiming na huurachterstand met betrekking tot onverdeelde nalatenschap

In deze zaak, die zich afspeelt in Sint Maarten, betreft het een huurgeschil tussen meerdere eisers, die de biologische kinderen en erfgenamen zijn van een onverdeelde nalatenschap, en een gedaagde die een appartement huurt. De eisers vorderen ontruiming van het appartement en betaling van huurachterstand. De gedaagde heeft het appartement sinds 2009 gehuurd voor een maandelijkse huurprijs van US$ 350,00. De eisers stellen dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de huurbetalingen, met een achterstand van US$ 4.900,00. De gedaagde betwist de huurachterstand en stelt dat zij als erfgenaam niet bevoegd is om de vorderingen in te stellen zonder toestemming van de andere erfgenamen. De rechter oordeelt dat de eisers ontvankelijk zijn in hun vorderingen, ondanks de betwisting van de gedaagde. De rechter wijst de vordering tot ontruiming toe, maar geeft de gedaagde een termijn van drie weken om de woning te verlaten, in plaats van de gevraagde 24 uur. De gedaagde wordt ook veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. In reconventie wordt de vordering van de gedaagde tot betaling van renovatiekosten afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd van de gemaakte kosten. Het vonnis is uitgesproken op 2 augustus 2024.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202400623
Vonnis in kort geding d.d. 2 augustus 2024
inzake
1.[naam],
2.[naam],
3.[naam],
4.[naam],
5.[naam],
allen wonende in Sint Maarten,
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
procederend in persoon,
tegen
[naam],
wonende in Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. S. Bommel.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiser] heeft op 21 mei 2024 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 5 juli 2024 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. Ter zitting heeft de kort geding rechter de zaak aangehouden tot 19 juli 2024. Op 18 juli 2024 heeft [gedaagde] een vordering in reconventie, met producties, ingediend. Op 19 juli 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen verschenen en de gemachtigde van [gedaagde], mr. Bommel. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn de biologische kinderen en gezamenlijke erfgenamen van de onverdeelde nalatenschap, verkregen uit het ontbonden huwelijk van wijlen [erflater] en [erflater].
2.2.
Tot de onverdeelde gemeenschap behoort onder meer het door [gedaagde] bewoonde appartement, gelegen te Great Bay, plaatselijk bekend als [adres].
2.3. [
gedaagde] huurt het appartement sinds 2009 voor een huursom van US$ 350,00 per maand.
2.4.
Bij vonnis van 31 oktober 2023 is [gedaagde] door het Gerecht veroordeeld tot betaling aan [eiser] van een bedrag van US$ 3.950,00 ter zake van een huurachterstand met betrekking tot het gehuurde aan [adres].
2.5.
Op 12 december 2023 heeft [eiser] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van [gedaagde], Swift & Clean B.V.

3.Het geschil

In conventie
3.1. [
eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i) [gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na datum vonnis de woning aan de [adres] te ontruimen en leeg ter vrije beschikking te stellen aan [eiser];
ii) [gedaagde] te veroordelen om bij wijze van voorschot een bedrag van US$ 4.900,00 te betalen ter zake van de huurachterstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2023, met veroordeling tot doorbetaling van de huur tot en met de dag van ontruiming;
iii) [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2. [
eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] de huurpenningen niet betaalt en dat er inmiddels een huurachterstand is van US$ 4.900,00.
3.3. [
gedaagde] voert tot haar verweer dat [eiser] niet ontvankelijk is omdat de woning aan [adres] tot de onverdeelde nalatenschap behoort van [erflater] en [erflater]. [gedaagde] stelt dat zij als een van de erfgenamen niet bevoegd is de onderhavige vorderingen in te stellen. [eiser] heeft van drie vermeende erfgenamen een volmacht overgelegd, maar het is volgens [gedaagde] niet duidelijk of dit ook daadwerkelijk de erfgenamen zijn. Zo kan [naam], die een bewindvoerder heeft, nooit een volmacht hebben gegeven. [gedaagde] betoogt dat ingevolge art. 3:170 lid 1 BW slechts handelingen inzake het onderhoud en behoud van een gemeenschappelijk goed door ieder van de deelgenoten worden verricht. Nu [eiser 1] niet heeft bewezen dat zij erfgenaam dan wel deelgenoot is kan zij slechts tezamen met de overige deelgenoten de onderhavige vorderingen instellen (art. 3:170 lid 2 BW). De vordering tot ontruiming en betaling kan niet worden aangemerkt als een vordering ten behoeve van de gemeenschap ex art. 3:171 BW, aldus [gedaagde]. Ook art. 3:170 lid 3 BW staat volgens [gedaagde] toewijzing van de vordering van [eiser1]1in de weg. Zij had uitdrukkelijk toestemming nodig van de overige deelgenoten. Voor het uitzoeken wie als erfgenamen gerechtigd is tot een onroerende zaak is in kort geding geen ruimte. [eiser] had moeten stellen dat zij de vordering instelt ten behoeve van de gemeenschap en dat zij optreedt namens alle deelgenoten en dat heeft [eiser] niet gedaan. Voorts voert [gedaagde] aan dat zij wel degelijk de huur heeft betaald en dat dit blijkt uit een verklaring van de erfgename [naam] [eiser1]staat bekend als iemand die gelden collecteert zonder bewijs terug te geven en of te staven of zij daartoe wel gerechtigd is.
In reconventie
3.4. [
gedaagde] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van US$ 7.022,28 voor het repareren van het dak van de woning aan het gehuurde aan de [adres].
3.5. [
gedaagde] legt aan haar vordering ten grondslag dat na orkaan Irma in 2017 het dak van de gehuurde woning was weggevaagd. [gedaagde] stelt dat mondeling is afgesproken dat [gedaagde] het dak zou repareren en dat de kosten voor de reparatie zouden worden verrekend met de huurpenningen. In 2018/2019 is [gedaagde] aangevangen met de reparatie van het dak. De totale kosten waren US$ 7.022,28. Er is door [eiser1] niet tot verrekening overgegaan, zodat [gedaagde] van mening is dat het totale bedrag, inclusief rente en kosten, terugbetaald moet worden aan haar. Een huurder dient het rustige huurgenot te hebben en dit was niet het geval na orkaan Irma. Door de orkaan heeft [gedaagde] een lange tijd niet het volledig huurgenot gehad van de woning.
3.6. [
eiser]voert ten verwere aan dat [gedaagde] geld van de regering heeft gekregen om de woning na orkaan Irma te renoveren en repareren. [eiser] ontkent dat verplicht is voor het dak van het appartement te betalen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
Ontvankelijkheid
4.1.
Aan het verweer van [gedaagde] dat [eiser] niet heeft bewezen dat zij erfgenaam is gaat het Gerecht voorbij. Niet in geschil is namelijk dat de zij een van de kinderen is van [erflater] en [erflater] en dat de woning aan de [adres] tot de onverdeelde nalatenschap behoort van wijlen [erflater] en [erflater] . Artikel 3:170 BW behelst als hoofdregel dat het beheer van een gemeenschap, waaronder het instellen van rechtsvorderingen, door de deelgenoten tezamen geschiedt. Artikel 3:171 BW biedt echter de mogelijkheid dat een deelgenoot op eigen naam een rechtsvordering instelt ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Ingevolge deze bepaling, die onder meer hierop berust dat een deelgenoot bij het instellen van een zodanige rechtsvordering niet van de andere deelgenoten afhankelijk dient te zijn (vgl. Parl. Gesch. Boek 3, p. 590), kan een deelgenoot op eigen naam een rechtsvordering tegen een derde instellen ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap. Deze bepaling ziet echter enkel op vorderingen tegen derden, niet op rechtsvorderingen tegen een andere deelgenoot. [gedaagde] is als derde aan te merken. Dat betekent dat voor zover [eiser] ten behoeve van de gemeenschap vorderingen instelt tegen [gedaagde], zij in die vorderingen ontvankelijk zal worden verklaard. Juist is dat de deelgenoot die op eigen naam een rechtsvordering instelt of een verzoekschrift indient ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, kenbaar zal moeten maken dat hij in zijn hoedanigheid voor de gezamenlijke, zo veel mogelijk met name te noemen deelgenoten, optreedt. [eiser] heeft wel in het verzoekschrift aangegeven dat zij nog vier deelgenoten vertegenwoordigt en ter zitting heeft zij te kennen gegeven dat zij van mening is dat er slechts vijf erfgenamen waren, enkel de ten tijde van de echtscheiding van de ouders nog minderjarige kinderen. Dat [eiser] niet expliciet heeft gesteld dat zij ten behoeve van en namens de gemeenschap de vordering instelt kan haar, gelet op het feit dat zij zich niet heeft laten bijstaan door een advocaat, niet worden toegerekend. Vanzelfsprekend zal [eiser] wel de huurpenningen met de overige deelgenoten moeten delen, maar dat is in deze procedure niet aan de orde.
4.2.
Met het verweer van [gedaagde] dat [eiser] niet heeft onderbouwd dat de huurachterstand US$ 4.900,00 is, miskent zij dat het [gedaagde] is die een bevrijdend verweer voert door te stellen dat zij betaald heeft. In dit geding wordt betaling gevorderd van de door [eiser] gestelde achterstallige huurtermijnen. Dit betreft een vordering tot nakoming van de verbintenis van [gedaagde] tot betaling van de huur en die vordering berust niet op wanprestatie van [gedaagde] maar op die verbintenis. Nu [gedaagde] het verweer voerde dat hij de huur heeft voldaan, waaruit zou volgen dat de verbintenis waarvan nakoming wordt gevorderd is tenietgegaan, is dat een bevrijdend verweer waarvoor hij ingevolge art. 129 Rv de bewijslast draagt (vide HR 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8725).
4.3.
Met betrekking tot de door [eiser] gevorderde ontruiming geldt dat deze gebaseerd is op een ontbindingsgrond van de huurovereenkomst wegens wanprestatie van [gedaagde] (dus vooruitlopend op een bodemprocedure omdat in kort geding geen ontbinding kan worden gevorderd). Voor een ontbinding en dus ontruiming geldt in dit geval dezelfde verdeling van de bewijslast. De door het onderdeel ingeroepen regel van bewijslastverdeling sluit niet uit dat de wederpartij tegen de vordering tot ontbinding een bevrijdend verweer voert, waarvan deze dan volgens art. 129 Rv de bewijslast draagt. Daarvan is hier sprake omdat de aan de vordering tot ontbinding ten grondslag liggende wanprestatie van [gedaagde] uitsluitend erin bestond dat [gedaagde] de huur niet (volledig) had betaald, zodat het verweer van [gedaagde] dat zij de huur wel heeft betaald - waardoor de betalingsverplichting van [gedaagde] zou zijn tenietgegaan - ook met betrekking tot deze vordering niet anders dan als een bevrijdend verweer kan worden beschouwd. [gedaagde] heeft niet kunnen bewijzen, noch aannemelijk kunnen maken dat ze de huurpenningen heeft betaald. Een verklaring van een erfgenaam is daartoe niet voldoende en evenmin de stelling dat [eiser1] altijd gelden collecteert zonder kwitanties af te geven. Voor zover dat laatste juist is, dan is dit voor rekening en risico van [gedaagde], nu art. 6:48 lid 1 BW bepaalt dat de schuldeiser verplicht is voor iedere voldoening een kwitantie af te geven, tenzij uit overeenkomst, gewoonte of billijkheid anders voortvloeit, terwijl de schuldenaar op grond van het derde lid van art. 6:48 BW de nakoming van zijn verbintenis kan opschorten, indien de schuldeiser niet voldoet aan het voorschrift van het eerste lid. [gedaagde] had derhalve de betaling van de huurpenningen mogen opschorten indien [eiser] weigerde een kwitantie te verstrekken.
4.4.
De slotsom luidt dat de vordering tot ontruiming zal worden toegewezen, gelet op de hoogte van de huurachterstand, waarvan zeer aannemelijk is dat die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Het Gerecht zal ontruiming binnen 24 uur afwijzen, nu deze termijn onredelijk kort is. [gedaagde] moet een redelijke termijn gegund worden om andere woonruimte te vinden. Het Gerecht zal een termijn van drie weken geven.
4.5.
Bij de vordering tot veroordeling tot doorbetaling van de huur tot en met de dag van ontruiming heeft [eiser] geen belang, omdat die verplichting reeds voortvloeit uit de huurovereenkomst.
4.6. [
gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser]tot op heden begroot op:
explootkosten NAf 249,50
griffierecht NAf 450,00
salaris gemachtigde
NAf nihil +
totaal: NAf 699,50.
In reconventie
4.7.
Nog daargelaten dat bij een geldvordering in kort geding de lat hoger ligt voor wat betreft de spoedeisendheid, zal de vordering tot betaling van de kosten voor het repareren van het dak worden afgewezen. Gelet op de gemotiveerde betwisting, had het op de weg van [gedaagde] gelegen dat zij het is die de kosten heeft gemaakt. Het enkel overleggen van bonnen, waarbij het niet aan het Gerecht is een optelsom daarvan te maken en te kijken of het inderdaad wel aankopen zijn die gebruikt zijn voor het repareren van het dak, is niet voldoende. En uit de foto’s kan evenmin worden afgeleid dat [gedaagde] zelf de kosten heeft moeten maken. Voor nadere bewijslevering is in kort geding geen plaats.
4.8. [
gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, die worden vastgesteld op nihil nu [eiser]in persoon procedeert.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
In conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie weken na datum vonnis de woning aan de [adres] te ontruimen en leeg ter vrije beschikking te stellen aan [eiser];
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van US$ 4.900,00 ter zake van de huurachterstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 november 2023;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de [eiser] tot op heden begroot op NAf 699,50.
In reconventie
5.4.
wijst de vordering af;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de [eiser] tot op heden begroot op nihil;
In conventie en in reconventie
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.G. Lautenbach, rechter, bijgestaan door
J.F.M. Becker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2024.