In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 1 november 2023 uitspraak gedaan over de maatregel van bewaring en een verwijderingsbeschikking tegen een verzoeker, geboren op [geboortedatum], met de Jamaicaanse nationaliteit. De verzoeker was op 18 oktober 2023 staande gehouden tijdens een algemene controle door de Immigratiedienst, waarbij hij geen verblijfsdocumenten kon tonen. Hierop is hij in vreemdelingenbewaring geplaatst en is een verwijderingsbeschikking genomen, waarin hij als ongewenst vreemdeling werd aangemerkt. De verzoeker had eerder een vergunning tot tijdelijk verblijf, maar deze was in 2014 verlopen en zijn verlengingsaanvraag was afgewezen. In 2022 heeft hij een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn echtgenote, maar deze is op 16 augustus 2022 afgewezen. Het bezwaar dat hij hiertegen heeft gemaakt, is op 30 oktober 2023 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staandehouding rechtmatig was en dat de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking gerechtvaardigd waren, gezien het feit dat verzoeker sinds 2014 geen rechtmatig verblijf meer had en geen zicht op legalisering van zijn verblijfstatus. De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van oordeel was dat er onvoldoende grond was om aan te nemen dat het beroep tegen de beschikking op bezwaarschrift zou slagen. De uitspraak benadrukt dat gezinsleven dat is opgebouwd tijdens onrechtmatig verblijf niet wordt beschermd onder artikel 8 EVRM.