ECLI:NL:OGEAM:2023:3

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
SXM202101360
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de heffing van overdrachtsbelasting bij vestiging van erfpachtrecht en waarde van de opstal

In deze zaak, uitgesproken op 14 maart 2023 door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, is in geschil of de overdrachtsbelasting terecht is geheven en of deze tot het juiste bedrag is vastgesteld. De belanghebbenden, erfgenamen van de heer [K], hebben op 6 oktober 2020 een bedrag aan overdrachtsbelasting betaald en hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Het Gerecht oordeelt dat de Inspecteur het vestigen van een nieuw erfpachtrecht terecht als belastbaar feit heeft aangemerkt. De waarde van de verkrijging van de erfpacht dient te worden berekend over de grond zonder de opstal, omdat de opstal niet als onderdeel van het erfpachtrecht kan worden beschouwd. Het Gerecht concludeert dat de waarde van de verkrijging van het erfpachtrecht, voor zover betrekking hebbende op de opstal, materieel bezien nihil is. De verschuldigde overdrachtsbelasting wordt vastgesteld op NAf 11.857, en de Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de overdrachtsbelasting in het kader van erfpachtrechten en de waarde van onroerende zaken.

Uitspraak

Uitspraak van 14 maart 2023
BBZ nr. SXM202101360
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbenden], wonende te Sint Maarten,
belanghebbenden,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Belanghebbenden hebben op 6 oktober 2020 een bedrag aan overdrachtsbelasting betaald van NAf 86.617,92.
1.2
Belanghebbenden hebben op 10 november 2020 tegen de betaling van dit bedrag bezwaar gemaakt.
1.3
Belanghebbenden hebben op 5 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbenden hebben daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
De Inspecteur heeft op 10 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
1.5
Belanghebbenden hebben op 24 januari 2022 schriftelijk op het verweerschrift gereageerd.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2022 te Philipsburg. Namens belanghebbenden is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].

2.FEITEN

2.1
De heer [K] is op 7 juni 2018 overleden. Hij bezat een recht van erfpacht op een perceel grond van 3.860 m2 te Fort Hill, Sint Maarten. Het erfpachtrecht was in 1965 gevestigd en had een looptijd tot 28 juni 2025. Volgens het erfpachtrecht mocht op het perceel een stenen woonhuis gebouwd worden. In afwijking daarvan zijn door [K] of zijn rechtsvoorganger op het perceel een woonhuis, studio en appartementen (hierna: de opstal) gebouwd. De drie erfgenamen van [K] zijn [L] (wonende te Sint Maarten), [M] en [N] (wonende te Nederland), in deze uitspraak genoemd ‘[belanghebbenden]’ of ‘belanghebbenden’.
2.2
Tot de gedingstukken behoort een notariële akte van 11 september 2020 met als betrokken partijen (‘appearers’) enerzijds belanghebbenden en anderzijds, namens het Land Sint Maarten, de Minister van Huisvesting, Ruimtelijke Ordening, Omgeving en Infrastructuur (hierna: de Minister). In de akte staat allereerst dat de Minister, onder verhoging van de jaarlijkse erfpachtcanon tot NAf 18.528, met terugwerkende kracht medewerking verleent aan bestemmingswijziging van het bestaande erfpachtrecht van woonhuis naar “residentiele doeleinden met meer dan drie woonunits”. In de akte staan verder, met verwijzing naar een Besluit (‘Decree’) van de Minister van 17 augustus 2020, onder meer de volgende passages:
‘II. Termination of the existing leasehold
The appearers (…) further declared that in the Decree has been stated that the Minister has inter alia resolved as follows, which resolution reads in the Dutch language as follows:
“in te stemmen met de beëindiging van het erfpachtrecht van de erfgenamen van de heer [K] op de oppervlakte grond, (…) ter grootte van 3.680 m2 (…)”
(…)
The appearers (…) further declared to herewith terminate the herein above described existing long lease right (…)’
(…)
III. Issuance and Acceptance in Long Lease
The appearers (…) further declared that in the Decree has been stated that the Minister has inter alia resolved as follows, which resolution reads in the Dutch language as follows:
“In te stemmen met de uitgifte in erfpacht van het perceel (…), groot 3.680 m2 aan mej. [L], mej. [M], mej. [N] (…)”
(…)
And therefore in further execution of the Decree and said agreement, the appearer sub 1
(Gerecht: de Minister)(…) declared to herewith grant in long lease to Leaseholder, for whom the appearer sub 2
(Gerecht: belanghebbenden)herewith declared to accept in long lease: a parcel land, situated at Fort Hill (…) (3.860 m2) (…)’
2.3
De notaris heeft 4 percent overdrachtsbelasting ingehouden over de waarde van het recht van erfpacht dat berekend is op NAf 296.488 en over de waarde van de opstal van NAf 1.869.000.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of terecht overdrachtsbelasting is geheven en zo ja, of heffing tot het juiste bedrag heeft plaatsgevonden.
3.2
Belanghebbenden beantwoorden deze vragen ontkennend. Zij stellen dat sprake is van een wijziging van het erfpachtrecht, dat een wijziging niet als belastbaar feit wordt aangemerkt en dat dus in het geheel geen overdrachtsbelasting verschuldigd is. Als dit standpunt niet gehonoreerd wordt dan stellen belanghebbenden dat ten onrechte overdrachtsbelasting is voldaan over de waarde van de opstal van NAf 1.869.000.
3.3
De Inspecteur stelt dat sprake is van vestiging van een (nieuw) erfpachtrecht, hetgeen een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting vormt. Verder stelt de Inspecteur dat terecht overdrachtsbelasting is geheven over de waarde van het recht van erfpacht en over de waarde van de opstal omdat het recht van erfpacht gevestigd is over het geheel.

4.OVERWEGINGEN

Beroep niet tijdig beslissen op bezwaar

4.1
Het bezwaarschrift tegen de betaling van overdrachtsbelasting is op 10 november 2020 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 10 augustus 2021, uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 31, ALL kan binnen twaalf maanden nadat de termijn voor het doen van uitspraak is verlopen in dit geval dus uiterlijk op 10 augustus 2022, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbenden hebben op 5 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.5
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar.
Inhoudelijk
4.6
Ingevolge artikel 1 en artikel 3, lid 1 Overdrachtsbelastingverordening (hierna: OBV) vormt de vestiging van een erfpachtrecht een als een belastbaar feit geldende overdracht van een onroerende zaak. Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat in het onderhavige geval geen sprake is van een vestiging van een erfpachtrecht maar van een wijziging van het bestaande erfpachtrecht. Omdat in de OBV een dergelijke wijziging niet als belastbaar feit wordt vermeld, is geen overdrachtsbelasting verschuldigd, aldus belanghebbenden. Het Gerecht verwerpt dit standpunt. Het bestaande erfpachtrecht is weliswaar gewijzigd, in die zin dat met terugwerkende kracht de bestemming is aangepast en de erfpachtcanon is verhoogd. Echter, vervolgens is de bestaande erfpachtovereenkomst beëindigd en is een nieuw erfpachtrecht gevestigd. Dat blijkt uit de in II en III van de akte van 11 september 2020 opgenomen passages. De Inspecteur heeft de vestiging van dit nieuwe erfpachtrecht terecht als een belastbaar feit aangemerkt.
4.7
In dat geval zijn belanghebbenden van mening dat geen overdrachtsbelasting is verschuldigd over de waarde van de opstallen. De [Belanghebbenden] is eigenaar van de opstal en is dat ook altijd geweest. De opstal is volgens belanghebbenden dan ook geen onderdeel van het recht van erfpacht. Dat blijkt ook uit de erfpachtcanon die niet afhankelijk is van de waarde van de opstal, aldus belanghebbenden.
4.8
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het gevestigde recht van erfpacht belanghebbenden niet enkel het recht geeft om het perceel grond te houden en te gebruiken maar ook het recht om de daarop aanwezige gebouwen, werken en beplantingen die door hen of hun rechtsvoorganger zijn aangebracht te houden en te gebruiken. De waarde ten behoeve van de vaststelling van de verschuldigde overdrachtsbelasting is volgens de Inspecteur de waarde van de zaak waarop het erfpacht is gevestigd en dat is het perceel grond met de zich daarop bevindende opstal.
4.9
Anders dan belanghebbenden hebben verdedigd vormt naar het oordeel van het Gerecht de opstal onderdeel van het erfpachtrecht. Immers, ingevolge artikel 5.20, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omvat de eigendom van de grond de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd. Dat betekent dat de eigenaar van de grond, dat is in dit geval het Land Sint Maarten, ook eigenaar is geworden van de opstal. Daaruit vloeit automatisch voort dat een erfpachtrecht, dat is een zakelijk recht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft een anders onroerende zaak te houden en te gebruiken (artikel 5.85, lid 1 BW), niet alleen ziet op de grond maar ook op de zich daarop bevindende opstal. Dat de canon uitsluitend is berekend over de (waarde van de) grond en niet over (die van) de opstal doet daaraan niet af.
4.1
De overdrachtsbelasting is verschuldigd over de waarde van de verkrijging. Gelet op hetgeen in 4.9 is overwogen bestaat de verkrijging uit het erfpachtrecht van de grond én de opstal. De Inspecteur heeft verdedigd dat de waarde van het gevestigde erfpachtrecht, voor zover betrekking hebbend op de opstal, gelijk is aan de waarde van de opstal. Het Gerecht deelt die mening niet. Naar het oordeel van het Gerecht is voor belanghebbenden sprake van een bijzondere situatie. Belanghebbenden (of hun rechtsvoorgangers) hebben tijdens de looptijd van het inmiddels beëindigde erfpachtrecht zelf de opstal gebouwd en betaald. Na het einde van de erfpacht heeft de voormalige erfpachter recht op vergoeding van de waarde van de nog aanwezige gebouwen, werken en beplantingen die door hemzelf en zijn rechtsvoorganger zijn aangebracht (artikel 5.99, lid 1 BW en artikel 18 van de Landsverordening op de uitgifte in erfpacht van gronden toebehorende aan Sint Maarten). En voor zover niet in de akte van vestiging anders is bepaald, heeft de erfpachter, zowel tijdens de duur van de erfpacht als bij het einde daarvan, de bevoegdheid gebouwen, werken en beplantingen, die door hemzelf of een rechtsvoorganger onverplicht zijn aangebracht weg te nemen (artikel 5.89 BW). Het Land Sint Maarten heeft nimmer recht gehad op de waarde die vertegenwoordigd wordt door de opstal. Belanghebbenden zelf hadden, ook vóór de vestiging van het (nieuwe) erfpachtrecht al recht op die waarde. De waarde van de verkrijging van het erfpachtrecht, voor zover betrekking hebbende op de opstal, is dan ook materieel bezien nihil. Naar het oordeel van het Gerecht kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om in een geval als het onderhavige de waarde van de verkrijging van de erfpacht van de opstal op een hoger bedrag dan nihil te stellen. Derhalve is op dit punt het gelijk aan belanghebbenden.
4.11
Partijen zijn het erover eens dat de waarde van de verkrijging van de erfpacht van de grond (zonder de opstal) gesteld kan worden op NAf 296.488. Het Gerecht zal dit volgen. Het heffingstarief bedraagt 4% (artikel 12 OVB). Dat betekent dat de verschuldigde overdrachtsbelasting 0.04 x NAf 296.488 = NAf 11.857 bedraagt.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbenden redelijkerwijs hebben moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.4
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbenden te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar gegrond;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- vermindert de verschuldigde overdrachtsbelasting tot NAf 11.857;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbenden betaalde griffierecht van NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken op 14 maart 2023, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.