ECLI:NL:OGEAM:2022:90

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
SXM202200660- Lar 149/2022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verwijderingsbeschikking en bewaring

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 17 juni 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker, geboren in de Dominicaanse Republiek en burger van St. Kitts en Nevis, had een aanvraag voor verblijf ingediend, die op 28 oktober 2021 werd afgewezen. Deze afwijzing was gebaseerd op een veroordeling tot 28 maanden gevangenisstraf wegens mensensmokkel en vuurwapenbezit, en het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. Na zijn vrijlating op 8 oktober 2021 is verzoeker niet uit eigen beweging vertrokken en werd hij op 10 mei 2022 in vreemdelingenbewaring geplaatst en als ongewenst vreemdeling aangemerkt. Verzoeker heeft tegen de verwijderingsbeschikking en de maatregel van bewaring beroep aangetekend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2022 heeft verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betoogd dat hij ten onrechte in bewaring is genomen en verwijderd. Hij stelde dat de bestreden beschikkingen onjuist waren en dat hij niet gehoord was. Verweerder, de Minister van Justitie van Sint Maarten, heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het Gerecht oordeelde dat de verwijderingsbeschikking op goede gronden was genomen, aangezien verzoeker niet over een geldige verblijfstitel beschikte en dat de belangen van verzoeker niet opwogen tegen de belangen van de staat. Het verzoek tot voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de verwijdering reeds had plaatsgevonden en er geen spoedeisend belang meer was.

De beslissing van het Gerecht is definitief en er is geen hoger beroep mogelijk tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoeker],
verzoeker,
domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA.

1.Aanduiding bestreden beschikkingen

De beschikking van verweerder van 10 mei 2022, waarin aan verzoeker een maatregel van bewaring is opgelegd, voorts de verwijderingsbeschikking van 10 mei 2022, waarbij verzoeker is aangemerkt als ongewenst vreemdeling en tot slot de beschikking van 25 april 2022, waarbij het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning niet-ontvankelijk is verklaard.

2.Procesverloop

Namens verzoeker is op 6 juni 2022 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 juni 2022. Namens verzoeker is zijn gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen. Beiden hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
Beslissing is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Verzoeker, die geboren is in de Dominicaanse Republiek en burger is van St. Kitts en Nevis, heeft op 29 oktober 2020 een aanvraag voor verblijf alhier voor onbepaalde tijd ingediend. Die aanvraag is bij beschikking, uitgereikt aan verzoeker op 28 oktober 2021, afgewezen, omdat verzoeker bij vonnis van 9 juli 2021 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden vanwege mensensmokkel en vuurwapenbezit en daarnaast niet over voldoende middelen van bestaan beschikt, als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder a en b van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu).
3.2.
In laatstgenoemde beschikking is verder overwogen dat de afwijzing van de aanvraag tevens meebrengt dat verzoeker, conform vast beleid van verweerder, onmiddellijk na zijn ontslag uit het Huis van Bewaring uit Sint Maarten zal worden verwijderd uit hoofde van artikel 19 Ltu.
3.3.
Op 8 oktober 2021 is verzoeker op vrije voeten gekomen.
3.4.
Tegen voornoemde afwijzing van de aanvraag tot een verblijfsvergunning heeft verzoeker op 10 december 2021 bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is op 25 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat zou zijn ingediend. Daartegen is verzoeker in beroep gekomen met als grond dat het bezwaar weliswaar te laat is ingediend, maar dat dit verschoonbaar is omdat verzoeker de Nederlandse noch Engelse taal machtig is en voorts dat aan verzoeker een vergunning tot verblijf verleend dient te worden, omdat hij aan het middelenvereiste zou voldoen.
3.5.
Blijkens het proces-verbaal van staandehouding, opgesteld op 10 mei 2022, is verzoeker die dag gebeld om zich te melden bij het Mobiele Toezicht kantoor in verband met diens verblijfstatus. Nadat verzoeker zich aldaar had gemeld, gaf hij aan dat hij niet wist dat hij terug diende te reizen naar zijn land van herkomst. Daarop is verzoeker aangehouden op grond van artikel 19 lid 1 b Ltu.
Na te zijn gehoord is verzoeker op 10 mei 2022 in vreemdelingenbewaring geplaatst en als ongewenst vreemdeling aangemerkt. Tegen de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking is verzoeker in beroep gekomen.
3.6.
Op 12 mei 2022 is verzoeker uit Sint Maarten verwijderd.

4.Het verzoek en de standpunten

4.1.
Verzoeker vraagt verweerder te bevelen zorg te dragen voor de terugkeer van verzoeker naar Sint Maarten met bevel hem toe te staan hier te verblijven totdat op zijn beroep tegen de bestreden beschikkingen is beslist.
4.2.
Verzoeker stelt daartoe dat hij ten onrechte in bewaring is genomen en is verwijderd. Zo zijn op de bestreden beschikkingen zijn personalia onjuist vermeld en is geen sprake van illegaal verblijf. Ook is hij niet gehoord en zijn de beschikkingen niet gemotiveerd. Verder is verzoeker directeur van [x] te Sint Maarten, waarvoor hij zorg moet dragen en heeft hij twee minderjarige kinderen op Sint Maarten waarmee rekening gehouden dient te worden, aldus steeds verzoeker.
4.3.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.4.
Voor zover van belang zal hierna nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Er is aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
5.2.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder b, van de Ltu kan de minister uit Sint Maarten verwijderen, personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in Sint Maarten worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
5.3.
Het verweer dat verzoeker geen (spoedeisend) belang meer zou hebben bij het verzochte, omdat de verwijdering reeds is uitgevoerd, wordt niet gevolgd. Immers, in de verwijderingsbeschikking is verzoeker aangemerkt als ongewenst vreemdeling, hetgeen de komende drie jaar aan terugkeer naar Sint Maarten in de weg staat, terwijl verzoeker onmiddellijk wil terugkeren. Dat belang ontbreekt wel – zoals verweerder terecht betoogt - ten aanzien van de bewaringsmaatregel, nu van bewaring geen sprake meer is.
5.4.
Voor wat betreft de verwijderingsbeschikking is het Gerecht vooralsnog van oordeel dat deze op goede gronden is genomen. Vast staat dat verzoeker vier keer een tijdelijke verblijfsvergunning heeft gehad voor Sint Maarten, de laatste geldig tot 30 december 2020. De daaropvolgende aanvraag van verzoeker voor een vergunning is afgewezen, zodat verzoeker niet langer met een geldige verblijfstitel op Sint Maarten verbleef. In die afwijzende beschikking van 28 oktober 2021 is nadrukkelijk vermeld dat de afwijzing tevens meebrengt dat verzoeker onmiddellijk na zijn ontslag uit het Huis van Bewaring uit Sint Maarten zal worden verwijderd uit hoofde van artikel 19 Ltu. Verzoeker is na zijn ontslag uit detentie op 8 oktober 2021 niet uit eigener beweging vertrokken. Daarop is hij uitgenodigd bij het Mobiele Toezicht kantoor in verband met zijn verblijfsstatus. Op basis van het gehoor heeft de Immigratiedienst op goede gronden mogen aannemen dat verzoeker niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel voor Sint Maarten en hem dus ook mogen beschouwen als een persoon die, zoals verweerder in de bestreden verwijderingsbeschikking aangeeft, op grond van artikel 19 lid 1 Ltu uit Sint Maarten kan worden verwijderd en als ongewenst vreemdeling kan worden aangemerkt. Van enige onrechtmatigheid in dit stadium is dan ook geen sprake. Dat de personalia op de beschikkingen onjuist zijn vermeld, kan niet worden gevolgd. De personalia zijn conform de gegevens van verzoeker in het door hem bij zijn aanvraag overgelegde paspoort.
5.5.
Voor wat betreft het mogen afwachten alhier van zijn beroep tegen de bestreden beschikking van 25 april 2022 heeft het volgende te gelden. Nog daargelaten of het bezwaar inderdaad te laat is ingediend –partijen menen beiden van wel – zal, zelfs in het geval het Gerecht daarover anders zou oordelen, een inhoudelijke beoordeling zeer waarschijnlijk tot geen andere uitkomst leiden dan dat verweerder de aanvraag van de vergunning op goede gronden heeft afgewezen. Immers, anders dan verzoeker stelt heeft verweerder aan de afwijzing niet uitsluitend ten grondslag gelegd dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij niet over voldoende middelen beschikt – hetgeen hij overigens nog steeds niet heeft aangetoond – maar bovenal dat verzoeker op 9 juli 2021 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden wegens mensensmokkel en wapenbezit. Verweerder mocht dat kwalificeren als een zware verstoring van de openbare orde, zodat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 lid 1 a Ltu van toepassing is. Dat verzoeker twee minderjarige kinderen heeft op Sint Maarten, in wiens levensonderhoud hij zegt te voorzien, moge zo zijn, doch daarmee is nog niet gebleken van een zodanig familieleven dat ertoe noopt dat verzoeker zijn beroep hier te lande dient af te wachten. De door verzoeker aangevoerde omstandigheid dat hij alhier een bedrijf zou runnen, is onvoldoende aannemelijk geworden, laat staan dat aannemelijk is geworden dat deze bedrijfsvoering dermate belangrijk is dat daarvoor het belang van verweerder in deze zou moeten wijken.
5.6.
Op grond van al het voorgaande zal het verzochte worden afgewezen.

6.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 17 juni 2022.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.