ECLI:NL:OGEAM:2022:88

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
SXM202200401- Lar 88/2022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontslag als lid van het Centraal College voor de Reclassering

In deze zaak heeft verzoeker, die op 1 december 2019 is benoemd tot lid van het Centraal College voor de Reclassering (CCR), een verzoek ingediend tot schorsing van de beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten, waarin hij op 24 februari 2022 werd ontslagen als lid van het CCR. Verzoeker stelt dat het ontslag onrechtmatig is en onvoldoende gemotiveerd. Hij betwist de stelling van de Minister dat de persoonlijke werk- en vertrouwensrelatie tussen hem en het Ministerie van Justitie verstoord is, en dat dit een gegronde reden voor ontslag oplevert. Verzoeker heeft op 4 april 2022 een verzoekschrift ingediend en de mondelinge behandeling vond plaats op 26 april 2022. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd is en dat verzoeker met voldoende zekerheid in beroep in het gelijk zal worden gesteld. Het Gerecht heeft daarom besloten de bestreden beschikking te schorsen totdat op het beroep is beslist. Tevens is de Minister in de proceskosten veroordeeld, die tot op heden zijn begroot op nihil. De uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt en uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot schorsing van:
[verzoeker],
verzoeker,
procederende in persoon,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.C.L. van Lint.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 24 februari 2022 waarbij is besloten onder artikel 1 verzoeker te ontslaan als lid van het Centraal College voor de Reclassering en onder artikel 2 dat het besluit in werking treedt met ingang van de datum van ondertekening en dat het in de Landscourant wordt geplaatst.

2.Procesverloop

Verzoeker heeft op 4 april 2022 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 april 2022. Verzoeker is in persoon verschenen. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd (via VC) verschenen die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
Beslissing is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Verzoeker is op 1 december 2019 benoemd tot lid van het Centraal College voor de Reclassering (hierna: CCR) en vervolgens omstreeks november/december 2020 door verweerder herbenoemd als lid tevens plaatsvervangend voorzitter van de CCR voor een periode van zes jaar. Het CCR houdt zich bezig met de voorlichting en advisering van verweerder inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling van veroordeelde gedetineerden.
3.2.
Verzoeker was destijds daarnaast werkzaam bij het Ministerie van Justitie als Afdelingshoofd Justitiële Zaken en plaatsvervangend Secretaris-Generaal. Bij brief van 12 juli 2021 is verzoeker ten aanzien van laatstgenoemde functies op non-actief gesteld. Op 4 november 2021 hebben partijen een schikking getroffen, waarmee genoemd dienstverband van verzoeker formeel is beëindigd.
3.3.
Bij beschikking van 24 februari 2022 overweegt verweerder dat de persoonlijke werk- en vertrouwensrelatie tussen verzoeker en het Ministerie van Justitie dusdanig is verstoord dat het objectief uitvoeren van de rol van lid/plaatsvervangend voorzitter van het CCR niet meer gegarandeerd kan worden en dat het wenselijk en aangewezen is om verzoeker te ontslaan als lid van het CCR. Daartegen heeft verzoeker beroep ingesteld.

4.Het verzoek en de standpunten

4.1.
Verzoeker vraagt de bestreden beschikking te schorsen totdat omtrent het beroep tegen de bestreden beschikking is beslist. Subsidiair verzoekt hij, indien het Gerecht daartoe termen aanwezig acht en verweerder daarmee instemt, toepassing te geven aan artikel 95 lid 1 van de Lar en direct uitspraak te doen op het beroepschrift. Tot slot vraagt verzoeker verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.2.
Hij stelt daartoe het volgende.
Het ontslag van verzoeker als CCR-lid is onrechtmatig en onnodig. De bestreden beschikking is onzorgvuldig voorbereid en ontbeert een deugdelijke en draagkrachtige motivering. Uit niets blijkt waar de “persoonlijke werk- en vertrouwensrelatie” op ziet, terwijl bovendien betwijfeld kan worden of er überhaupt een dergelijke relatie met verweerder dient te zijn om de wettelijke adviestaak van het CCR naar behoren uit te kunnen voeren. Verder blijkt niet waardoor die relatie “dusdanig is verstoord” en evenmin waarom daardoor “het objectief uitvoeren van de rol als lid/plaatsvervangend voorzitter van het CCR niet meer gegarandeerd kan worden”. Er is nooit een kritische noot van verweerder over het functioneren in de CCR geweest. Voorts heeft verweerder bij de overige drie CCR-leden geen informatie ingewonnen omtrent het functioneren van verzoeker. Door dat bewust achterwege te laten en gelet op de tendentieuze formulering in de bestreden beschikking heeft verweerder zelf de schijn van ontoelaatbare subjectiviteit op zich geladen. Het functioneren binnen het CCR dient geheel los gezien te worden van verzoekers (met wederzijds goedvinden beëindigde) functie als Afdelingshoofd/plv. SG bij het Ministerie van Justitie.
Er is sprake van een spoedeisend belang, want de bestreden beschikking schaadt verzoeker financieel doordat hij daardoor zijn maandelijkse forfaitaire vergoeding van NAf. 1000,00 misloopt. Bovendien tast dit ontslag zijn integriteit aan, zeker nu het bestreden besluit wordt gepubliceerd in de Landscourant.
4.3.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover voor de beoordeling van belang.

5.De beoordeling

5.1
Het Gerecht overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
5.2
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Lar kan een beschikking waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend op verzoek van de indiener van het beroepschrift geheel of gedeeltelijk door het Gerecht worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel als in de eerste volzin bedoeld.
5.3.
Allereerst is de vraag aan de orde of sprake is van een spoedeisend belang. Verweerder voert daartoe meer in het bijzonder aan dat voor wat betreft het gestelde financieel belang geen sprake is van een noodsituatie, zodat er geen spoedeisend belang is.
5.4.
Dat sprake is van een financiële noodsituatie is inderdaad onvoldoende gebleken. Echter, de vraag of verzoeker bij toewijzing van de gevraagde schorsing een spoedeisend belang heeft, hangt onder meer ook samen met de vraag of met voldoende mate van zekerheid kan worden geoordeeld dat verzoeker in beroep in het gelijk zal worden gesteld. Het antwoord op deze laatste vraag kan bevestigend worden beantwoord. Daartoe heeft het volgende te gelden.
5.5.
Het moge zo zijn, zoals verweerder stelt, dat verweerder de bevoegdheid heeft om CCR-leden te ontslaan en dat verweerder daarbij een grote mate van beoordelingsruimte heeft, zulks laat evenwel onverlet dat een beschikking als de onderhavige zorgvuldig dient te worden voorbereid en deugdelijk dient te worden gemotiveerd. In dit geval is de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd, terwijl evenmin is gebleken van een zorgvuldige voorbereiding.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog wel aangegeven dat het vertrouwen in verzoeker een deuk heeft opgelopen tijdens het hiervoor onder 3.2. bedoelde - en inmiddels beëindigde - dienstverband en dat verweerder daarom ook niet langer kan vertrouwen op adviezen van het CCR, zolang verzoeker daarvan lid is, maar deze aanvulling kan verweerder niet baten. In dat kader is van belang dat verzoeker uitdrukkelijk heeft betwist dat dit eerder beëindigde dienstverband een gegronde reden voor verweerder zou kunnen opleveren voor het thans verleende ontslag. Die betwisting is door verweerder niet onderbouwd weerlegd. Het blijft dan ook volstrekt onduidelijk op grond waarvan verweerder meent dat de persoonlijke werk- en vertrouwensrelatie tussen verzoeker en het Ministerie van Justitie dusdanig is verstoord dat het objectief uitvoeren van verzoekers’ rol binnen het CCR niet meer gegarandeerd kan worden en waardoor ontslag zou dienen te volgen.
5.6.
Nu met voldoende mate van zekerheid kan worden geoordeeld dat verzoeker in beroep in het gelijk zal worden gesteld, valt het spoedeisend belang bij het verzochte ook in het voordeel van verzoeker uit. Daarbij weegt nog het volgende mee. Volgens verweerder wordt de integriteit van verzoeker niet geschaad, reeds omdat de bestreden beschikking niet gepubliceerd hoeft te worden. Dat laatste argument kan niet worden gevolgd. Immers, in de bestreden beschikking is uitdrukkelijk onder artikel 2 besloten dat de bestreden beschikking in de Landscourant zal worden gepubliceerd.
5.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden geschorst totdat omtrent het beroep daartegen is beslist.
5.8.
Nu het verzoek tot schorsing is toegewezen, komt het gerecht niet meer toe aan het subsidiair verzochte. Voor zover echter verzoeker laatstgenoemd verzoek niet heeft bedoeld te verzoeken als subsidiair verzoek, maar als verzoek naast de verzochte schorsing, heeft het volgende te gelden. Het verzoek ex artikel 95 lid 1 Lar heeft verzoeker gedaan op de voorwaarde dat verweerder ermee instemt dat direct uitspraak wordt gedaan op het beroepschrift. Daar stemt verweerder niet mee in, zodat reeds daarom het verzoek niet kan worden toegewezen.
5.9.
Gelet op het voorgaande wordt aanleiding gezien verweerder in de proceskosten te veroordelen, tot op heden begroot op nihil, nu niet is gebleken van door verzoeker gemaakte kosten.

6.De beslissing

Het Gerecht:
Schorst de bestreden beschikking totdat op het beroep daartegen is beslist.
Veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van verzoeker tot op heden begroot op nihil.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 11 mei 2022.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.