ECLI:NL:OGEAM:2022:81

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
15 december 2022
Zaaknummer
SXM202200664- Lar 151/2022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring en verwijdering van een Venezolaanse nationaliteit verzoekster

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 17 juni 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing en/of het treffen van een voorlopige voorziening door een Venezolaanse verzoekster die in vreemdelingenbewaring was geplaatst. De verzoekster, die al drie jaar op Sint Maarten verblijft zonder geldige verblijfstitel, had op 25 mei 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen na aanhouding op verdenking van het gebruik van een vals Spaans paspoort. De verzoekster stelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat zij de Spaanse nationaliteit zou hebben en EU-ingezetenen onbeperkt aan de Franse kant van het eiland mogen wonen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 13 juni 2022, waarbij de verzoekster in persoon verscheen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. R.M. Stomp. De gedaagde, de Minister van Justitie van Sint Maarten, werd vertegenwoordigd door mr. C.M. Marica. Het Gerecht oordeelde dat de maatregel van bewaring passend en geboden was, gezien de omstandigheden van de zaak. De verzoekster had geen geldige verblijfstitel en er waren aanwijzingen dat zij zich aan de verwijdering zou onttrekken. Het Gerecht concludeerde dat de verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor een lichter middel, zoals een meldplicht, en dat de beslissing tot bewaring op goede gronden was genomen. De verzoekster werd in het ongelijk gesteld en het verzoek tot schorsing van de bewaring werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot schorsing en/of het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoekster],
verblijvende in vreemdelingenbewaring te Sint Maarten,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.M. STOMP,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN ST. MAARTEN,
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA.

1.Aanduiding bestreden beschikkingen

1.1.
De beschikking van verweerder van 25 mei 2022, waarbij aan verzoekster de maatregel van bewaring is opgelegd, alsmede de verwijderingsbeschikking van 25 mei 2022, waarbij verzoekster als ongewenst vreemdeling is aangemerkt.

2.Procesverloop

2.1.
Namens verzoekster is op 8 juni 2022 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend. Tegen de bestreden beschikkingen is door verzoekster beroep ingesteld.
2.2.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 juni 2022. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
2.3.
Beslissing is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Verzoekster, met in ieder geval de Venezolaanse nationaliteit, is op 23 mei 2022 bij binnenkomst te Sint Maarten op de luchthaven aangehouden op verdenking van gebruikmaking van een vals Spaans paspoort. Daarop is zij in verzekering gesteld. Op 25 mei 2022 is verzoekster in vrijheid gesteld en vanwege haar verblijfsstatus overgedragen aan de Immigratie en grensbewakingsdienst.
3.2.
Vervolgens is verzoekster op 25 mei 2022 gehoord door de Immigratiedienst, waar zij aangeeft dat ze op 5 augustus 2019 met haar twee minderjarige kinderen vanuit Venezuela naar Sint Maarten is gereisd, dat ze nu ongeveer drie jaar op Sint Maarten verblijft, dat ze aan de Franse kant werkzaam is in een restaurant en dat haar kinderen aan de Nederlandse kant naar school gaan. Een kopie van het Venezolaanse paspoort van verzoekster met inreisstempel d.d. 5 augustus 2019 bevindt zich bij de processtukken. Verzoekster beschikt niet over een verblijfsvergunning voor Sint Maarten.
3.3.
Na het gehoor op 25 mei 2022 is verzoekster in vreemdelingenbewaring geplaatst en als ongewenst vreemdeling aangemerkt.
3.4.
Verzoekster is gedagvaard te verschijnen voor de strafzitting vanwege de voormelde, op 14 september 2022 te Sint Maarten.

4.Het verzoek en de standpunten

4.1.
Verzoekster vraagt de bewaring, verwijdering en ongewenst verklaring te verbieden dan wel te schorsen totdat er op het beroep en hoger beroep beslist is, althans verzoekster onmiddellijk in vrijheid te stellen en de strafzitting te laten bijwonen.
4.2.
Zij stelt daartoe het volgende. De staandehouding en daaruit voortvloeiende bewaring is onrechtmatig, omdat verzoekster de Spaanse nationaliteit heeft. EU- ingezetenen mogen onbeperkt aan de Franse kant van het eiland wonen en alhier drie tot zes maanden verblijven, aldus verzoekster. De bewaring is disproportioneel. Er had met een meldplicht volstaan kunnen worden. Bovendien heeft verzoekster twee minderjarige kinderen waarvoor ze moet zorgen. Een belangenafweging dient in het voordeel van verzoekster uit te vallen.
4.3.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.4.
Voor zover van belang zal hierna nader op de stellingen van partijen worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1
Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Er is aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
5.2.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder a, van de Ltu kan de minister personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting in het land zijn binnengekomen, uit Sint Maarten verwijderen.
5.3.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
5.4.
Volgens de Richtlijnen van verweerder wordt de maatregel van bewaring toegepast als deze –kort gezegd- onvermijdbaar is. Vereist is dat de bewaring noodzakelijk is in het belang van de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid. Er wordt pas besloten tot inbewaringstelling indien niet met een lichter controlemiddel kan worden volstaan. Inbewaringstelling zal over het algemeen gerechtvaardigd zijn indien zonder toepassing van de bewaring de vreemdeling zich vrijwel zeker aan de verwijdering zal onttrekken.
5.5.
Het verwijt van verzoekster dat haar staandehouding en daaruit voortvloeiende bewaring onrechtmatig is, kan niet slagen. Vast staat dat verzoekster op de luchthaven is aangehouden op verdenking van een strafbaar feit, te weten het gebruikmaken van een vals Spaans paspoort. Vervolgens is verzoekster overgedragen aan de Immigratiedienst, nadat bij controle was gebleken dat verzoekster niet in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning. Voorafgaand aan de maatregel van bewaring is verzoekster gehoord. Op basis van dat gehoor heeft de Immigratiedienst op goede gronden mogen aannemen dat verzoekster niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel voor Sint Maarten en haar dus ook mogen beschouwen als een persoon die, zoals verweerder in de bestreden verwijderingsbeschikking aangeeft, op grond van artikel 19 lid 1 Ltu uit Sint Maarten kan worden verwijderd. Van enige onrechtmatigheid in dit stadium is dan ook geen sprake.
5.6.
Vervolgens ligt de vraag voor of de opgelegde maatregel van bewaring passend en geboden is. Vast staat dat verzoekster geen geldige verblijfstitel heeft en naar eigen zeggen al circa drie jaar op Sint Maarten verblijft. Vast staat ook dat verzoekster zich in die afgelopen jaren nimmer heeft gemeld bij de Immigratiedienst. Het voorgaande tezamen in onderlinge samenhang bezien brengt mede dat verweerder op goede gronden heeft mogen oordelen dat er aanwijzingen zijn te vermoeden dat verzoekster zich aan de verwijdering zal onttrekken en ook dat deze wordt gevorderd door het belang van de openbare orde en publieke rust. Dat verzoekster kennelijk op 10 juni 2022, dus vlak voor de onderhavige zitting, voor het eerst een aanvraag voor een verblijfsvergunning zou hebben gedaan, leidt niet tot een ander oordeel. Overigens bevreemdt het dat dit verzoek is gedaan, zo blijkt uit de overgelegde kopie, “tbv Mw. [z], geboren [geboortedatum] van Venezolaanse nationaliteit”. Weliswaar komen de geboortedatum en nationaliteit overeen met die van verzoekster, doch de naam niet.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder niet hoefde te volstaan met een lichter middel, zoals bijvoorbeeld de meldplicht, maar op goede gronden kon bevelen dat verzoekster ter verzekering van verwijdering in bewaring diende te worden gesteld. Op dit moment is er ook sprake van voldoende voortvarend handelen door verweerder en voldoende zicht op uitzetting. Het enige dat tot nu toe in de weg staat aan verwijdering van verzoekster uit Sint Maarten, is de weigering van verzoekster mee te werken aan een PCR-test. Dat kan bezwaarlijk aan verweerder worden tegengeworpen. Verweerder heeft ter zitting aangeboden te faciliteren dat de beide kinderen van verzoekster tezamen met verzoekster uit Sint Maarten worden verwijderd, zodat het argument van verzoekster dat zij vanwege haar op Sint Maarten verblijvende kinderen niet kan worden verwijderd, reeds daarom niet kan slagen.
5.8.
Op grond van het voorgaande zijn de beschikkingen tot verwijdering en bewaring op goede gronden genomen. Voor onmiddellijke invrijheidstelling is dan ook geen plaats. Voor het geval verzoekster haar strafzitting alhier in persoon wil bijwonen, is daarin voorzien, nu in de verwijderingsbeschikking is bepaald dat, indien verzoekster in persoon wenst te verschijnen op deze strafzitting, zij voor die strafzitting tot Sint Maarten zal worden toegelaten op voorwaarde dat ze na die strafzitting Sint Maarten weer onmiddellijk dient te verlaten.
5.9.
Nadere argumenten ten aanzien van het schorsen van de ongewenstverklaring zijn door verzoekster niet gesteld noch overigens gebleken, zodat daarop verder niet wordt ingegaan.
5.10.
Gelet op het vorenstaande zal het verzochte worden afgewezen.

6.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 17 juni 2022.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.