ECLI:NL:OGEAM:2022:33

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
SXM202001219, SXM202001220, SXM202001273, SXM202001274
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake teruggaaf loonbelasting en premie AVBZ voor ex-patriate status

In deze zaak is in geschil of de belanghebbende, een fiscaal jurist werkzaam bij [Q] Sint Maarten B.V., de juiste bedragen aan loonbelasting en premie AVBZ heeft ingehouden en afgedragen voor de maanden december 2019 en januari 2020. De belanghebbende stelt dat zijn ex-patriate status ten onrechte niet is verlengd, waardoor te veel belasting is ingehouden. De Inspecteur daarentegen betwist dat de werknemer recht had op de ex-patriate status en stelt dat de inhoudingen correct zijn. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten oordeelt dat de werknemer voor een periode van vijf jaar recht heeft op de ex-patriate status, en dat de belanghebbende in zijn bewijslast is geslaagd. Het Gerecht verklaart het beroep van de belanghebbende gegrond en bepaalt dat de teruggaaf van de ingehouden loonbelasting voor januari 2020 aan de werknemer moet worden verleend, terwijl de teruggaaf voor december 2019 aan de belanghebbende moet worden verleend. De uitspraak is gedaan op 30 maart 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 30 maart 2022
BBZ nrs. SXM202001280, SXM202001282 en SXM202001284
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
[Belanghebbende], wonende te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Van belanghebbende zijn op 11 februari 2020 over het tijdvak januari 2020 bedragen aan loonbelasting en premie AVBZ ingehouden, ten bedrage van respectievelijk NAf 18.476,13 (loonbelasting) en NAf 1.827,80 (AVBZ).
1.2
Belanghebbende heeft op 18 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen de inhouding.
1.3
Belanghebbende heeft op 20 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 50.
1.4
Belanghebbende heeft op 26 januari 2021 nadere stukken ingediend.
1.5
De Inspecteur heeft op 13 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 26 juli 2021 schriftelijk op het verweerschrift gereageerd.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op [A] te Philipsburg. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [B] en [C]. De zaak is behandeld door de rechter mr. drs. M.M. de Werd.
1.8
Op de zitting heeft belanghebbende het door hem ingestelde beroep inzake de inhouding voor de maand december 2019 (zaken met BBZ nrs. SXM202001279, SXM202001281 en SXM202001283) ingetrokken.
1.9
Door de werkgever van belanghebbende ([Q] Sint Maarten B.V.) is inzake de afdracht van loonbelasting en premie AVBZ voor de tijdvakken december 2019 en januari 2020 eveneens beroep ingesteld. De mondelinge behandeling van deze zaken heeft plaatsgevonden op 16 juni 2021. De zaken zijn behandeld door de rechter mr. D.J. Jansen. De feiten en aangevoerde gronden in die zaken en in de onderhavige zaak zijn vrijwel identiek.
1.1
Partijen hebben desgevraagd verklaard dat zij geen behoefte hebben aan een nadere mondelinge behandeling, indien in de onderhavige zaak ook uitspraak wordt gedaan door de rechter mr. D.J. Jansen.

2.FEITEN

2.1
Voor belanghebbende is bij brief van 28 januari 2015, door zijn werkgever [Q] B.V. (hierna: de werkgever) een verzoek voor toepassing van de Beschikking ex-patriates Sint Maarten 2009, P.B. 2010/66 (hierna: Beschikking ex-patriates) gedaan. Belanghebbende is een fiscaal jurist en hij is vanaf 1 november 2014 bij de werkgever werkzaam als tax manager.
2.2
De Inspecteur heeft op 24 april 2015 op het verzoek beslist in de beschikking met kenmerk SK/Besch 36/2015. In die beschikking is het volgende vermeld:
“Naar aanleiding van uw verzoek d.d. 28 januari 2015, ter inspectie binnengekomen op 28 januari 2015, [Q] St. Maarten (werkgever) en de heer [werknemer] (werknemer), voor de toepassing van de Beschikking ex-patriates Sint Maarten 2009, P.B. 2010/66, wordt onder verwijzing naar artikel 1, onderdeel b, [werknemer] aangemerkt als een ex-patriate in de zin van bovenvermelde beschikking. Conform artikel 6 lid 4 loopt de periode van 1 november 2014 tot en met 31 oktober 2015.”
2.3
Belanghebbende heeft op 27 mei 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verklaring in verband met toelating van rechtswege (hierna: verklaring toelating van rechtswege) voor onbepaalde tijd ingediend.
2.4
Met dagtekening 15 juni 2015 is door het bevoegd gezag op de aanvraag een beschikking genomen.

1. Onderwerp van de beschikking
Deze beschikking heeft betrekking op de aanvraag tot het verlenen van een verklaring in verband met Toelating van Rechtswege voor onbepaalde tijd die op 27 MEI 2015 is ingediend door of namens:
(..)
2. Besluit
De aanvraag wordt ingewilligd.
3. Motivering van de beschikking
Betrokkene voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor toelating van rechtswege conform artikel 3, eerste lid onder f van de Landsverordening toelating en uitzetting.
4. Rechtsgevolgen van deze beschikking
De inwilliging van de aanvraag heeft tot gevolg dat betrokkene toelating van rechtswege verkrijgt voor onbepaalde tijd.
Arbeid is vrij toegestaan.
Voorwaarden
  • geldige ziektekostenverzekering
  • voldoende geldelijke middelen
  • huisvestiging
Wanneer aan deze voorwaarden niet langer wordt voldaan dan eindigt de toelating van rechtswege conform artikel 5 van de LTU.
Deze verklaring krijgt eerst rechtskracht na uitreiking aan degene op wie de verklaring betrekking heeft of uitreiking aan zijn/haar schriftelijke gemachtigde.
(..)”
2.5
Belanghebbende heeft de beschikking inhoudende de verklaring toelating van rechtswege op 14 december 2015 in ontvangst genomen. De verklaring is op 20 december 2016 aan de Inspecteur verstrekt.
2.6
Op 12 september 2019 heeft de werkgever een verzoek om verlenging (met vijf jaar) van de ex-patriate status ingediend.
2.7
De Inspecteur heeft dit verzoek op 9 oktober 2019 bij beschikking met kenmerk AD/BESCH 18/2019 afgewezen. In deze beschikking is het volgende vermeld:
“De eerste expat beschikking was van toepassing op [werknemer] zolang hij als ‘Tax Manager’ werkzaam zou zijn. Momenteel is [werknemer] als ‘Managing Director’ werkzaam volgens het contract.
(…)
De werkgever dient voor het verstrijken van de expat periode aannemelijk te maken dat tengevolge van het voortdurend gebrek aan specifieke deskundigheid op de arbeidsmarkt het noodzakelijk is dat de tewerkstelling van de ex-patriate wordt verlengd. Dit is onvoldoende duidelijk gemaakt.
De periode van één jaar wordt verlengd tot en met vijf jaar indien voor het verstrijken van het jaar de werk- en verblijfsvergunning aan de Inspecteur wordt overlegd. Hiervan is geen bewijs getoond, ook is er door de Inspecteur – zoals gebruikelijk – geen verlengingsbrief verzonden.”
2.8
De werkgever heeft voor het onderhavige tijdvak, zonder toepassing van de expatregeling loonbelasting en premies AVBZ ingehouden en afgedragen. Tegen de inhouding van loonbelasting en premies AVBZ heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of voor belanghebbende de juiste bedragen aan loonbelasting en AVBZ zijn ingehouden.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat de ex-patriate status voor vijf jaar was toegekend en daarna ten onrechte niet is verlengd. Belanghebbende concludeert tot teruggaaf van de ingehouden loonbelasting en AVBZ ten bedrage van respectievelijk NAf 3.776 (loonbelasting) en NAf 183 (AVBZ). Op de zitting heeft belanghebbende te kennen gegeven dat het beroep niet ziet op premies AOV/AWW.
3.3
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt dat de werknemer niet over de ex-patriate status beschikte en dat derhalve de juiste bedragen zijn ingehouden.

4.OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid beroep tegen het niet-tijdig doen van een uitspraak

4.1
Belanghebbende heeft op 18 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen de inhouding. Ingevolge artikel 30, lid 2, Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 18 november 2020, een uitspraak heeft gedaan.
4.2
Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 18 november 2021, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift. Belanghebbende heeft op 20 november 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is mitsdien ontvankelijk.
4.3
De Inspecteur heeft nog immer geen beslissing op het bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient derhalve gegrond te worden verklaard. Het Gerecht ziet evenwel om proces-economische redenen ervan af om de Inspecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. Hierna zal het Gerecht zelf de zaak inhoudelijk beoordelen.
Wettelijk kader
4.4
In het onderhavige jaar 2020 luidde de Beschikking ex-patriates – voor zover van belang – als volgt:
“Artikel 5
1. Op schriftelijk verzoek van de werkgever wordt de werknemer voor een periode van vijf jaar aangemerkt als ex-patriate in de zin van deze beschikking. Het verzoek van de werkgever is mede ondertekend door de werknemer.
2. Indien de werkgever vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde periode aannemelijk maakt dat ten gevolge van het voortdurend gebrek aan specifieke deskundigheid op de arbeidsmarkt het noodzakelijk is dat de tewerkstelling van de ex-patriate wordt verlengd, kan de in het eerste lid genoemde termijn eenmalig worden verlengd met maximaal vijf jaar.
3. Het in het eerste en tweede lid bedoelde verzoek moet onder overlegging van een afschrift van de beschikking worden ingediend bij de Inspecteur.
Artikel 6
1. Het in artikel 5, eerste lid, bedoelde verzoek wordt ingediend door de werkgever binnen drie maanden na aanvang van de tewerkstelling van de ex-patriate te Sint Maarten.
2. Het verzoek bevat de volgende gegevens van de werknemer:
a. zijn curriculum vitae;
b. afschriften van relevante diploma’s, cijferlijsten en getuigschriften;
c. afschriften van de werk- en verblijfsvergunning voor zover het een en ander in het betreffende specifieke geval wettelijk is vereist;
d. afschrift van de arbeidsovereenkomst of ambtelijke aanstelling;
e. een overzicht van de toegekende vergoedingen en beloningen in natura.
3. De werknemer wordt als ex-patriate aangemerkt met ingang van de eerste dag van zijn tewerkstelling, met dien verstande dat bij overschrijding van de termijn, genoemd in het eerste lid, de werknemer niet eerder als ex-patriate wordt aangemerkt dan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het verzoek is gedaan.
4. Als bij het indienen van het verzoek de in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde vergunning niet kan worden overlegd wordt, indien aan de overige voorwaarden is voldaan, de werknemer als ex-patriate aangemerkt met ingang van de eerste dag van zijn tewerkstelling voor een periode van een jaar.
5. De periode van één jaar wordt verlengd tot en met vijf jaar indien vóór het verstrijken van het jaar de werk- en verblijfsvergunning aan de Inspecteur wordt overlegd.”
Verlenging ex-patriate status
4.5
Aan de belanghebbende is met toepassing van artikel 6, lid 4 van de Beschikking ex-patriates voor de duur van één jaar (van 1 november 2014 tot en met 31 oktober 2015) de ex-patriate status verleend. Op basis van artikel 6, lid 5 van de Beschikking ex-patriate wordt deze periode verlengd indien voor het verstrijken van het jaar een werk-en verblijfsvergunning aan de Inspecteur wordt overgelegd.
4.6
Belanghebbende stelt dat hij geen werk- en verblijfsvergunning diende te overleggen. Hij betoogt dat hij met toepassing van artikel 3, lid 1, letter f, van de Landsverordening houdende regeling van de toelating tot en de uitzetting uit Sint Maarten (hierna: LTU) van rechtswege is toegelaten in Sint Maarten.
4.7
Het Gerecht overweegt dat in dit verband de volgende bepalingen van de LTU van belang zijn:
“Artikel 1
1. Deze landsverordening is met uitzondering van de bepalingen in de artikelen 22 tot en met 25 niet van toepassing op:
a. Nederlanders, geboren in Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
b. Nederlanders, vóór 1 januari 1986 in Aruba geboren, die op 1 januari 1986 in Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba hun woonplaats hadden;
c. de kinderen van de onder a en b genoemde Nederlanders.
Artikel 2
Toelating tot verblijf wordt van rechtswege toegekend of bij vergunning verleend.
Artikel 3
Van rechtswege hebben toelating tot verblijf in Sint Maarten:
1. (…)
f. de meerderjarige Nederlanders, niet genoemd in artikel 1, die ten genoege van de Minister van Justitie, hierna te noemen: de minister, aantonen dat zij beschikken over:
1° een verklaring van goed gedrag gedurende de laatste vijf jaar, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in Sint Maarten of een schriftelijke verklaring waaruit genoegzaam van hun gedrag blijkt;
2° huisvesting en voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voorzien overeenkomstig bij landsbesluit houdende algemene maatregelen, nader te stellen regels.
(…)
5. Op een daartoe strekkend verzoek wordt aan de personen, bedoeld in het eerste lid, door of namens de minister een verklaring verstrekt waaruit blijkt dat zij van rechtswege toelating tot verblijf in Sint Maarten hebben.
4.8
Voor toepassing van de fiscale faciliteit van de expatregeling geldt naar het oordeel van het Gerecht – mede gelet op artikel 6, lid 2, letter c van de Beschikking ex-patriates – dat belanghebbende rechtmatig moet verblijven en werken in Sint Maarten.
4.9
Personen die genoemd zijn in artikel 3 lid 1, letter f, van de LTU kunnen enkel met toestemming van het bevoegd gezag, rechtmatig in Sint Maarten verblijven en werken. Om in aanmerking te komen voor de verlenging van de ex-patriate status dient in deze gevallen daarom de verklaring toelating van rechtswege aan de Inspecteur te worden overgelegd. Deze verklaring behelst evenals de verblijfsvergunning en de wekvergunning immers de toestemming van het bevoegde gezag om in Sint Maarten te verblijven en te werken.
4.1
Voor belanghebbende geldt dat hij op basis van de beschikking inhoudende de verklaring toelating van rechtswege (zie 2.4) rechtmatig in Sint Maarten kan verblijven en werken. Om in aanmerking te komen voor de verlenging van de ex-patriate status naar vijf jaar, diende met overeenkomstige toepassing van artikel 6, lid 2, letter c van de Beschikking ex-patriates vóór 1 november 2015, de verklaring toelating van rechtswege aan de Inspecteur te worden overgelegd.
4.11
Niet in geschil is dat de verklaring toelating van rechtswege niet vóór 1 november 2015 is overgelegd. Uit de stukken blijkt dat de verklaring toelating van rechtswege een dagtekening heeft van 15 juni 2015 en dat deze verklaring pas op 14 december 2015 in ontvangst is genomen door de werknemer (zie stempelafdruk). Belanghebbende heeft onbetwist gesteld dat hij geen bericht heeft gekregen van de immigratiedienst toen de verklaring eenmaal klaar was en dat hij om die reden de verklaring niet tijdig kon overleggen (zie schrijven van belanghebbende van 4 september 2019). Het Gerecht acht aannemelijk dat belanghebbende buiten zijn toedoen om niet in staat is geweest om de verklaring toelating van rechtswege tijdig te overleggen. Nu niet in geschil is dat op 1 november 2015 aan de overige voorwaarden werd voldaan kan naar het oordeel van het Gerecht, de verlenging van de expat-status redelijkerwijs niet aan belanghebbende worden onthouden. Gelet op het voorgaande kan belanghebbende basis van het verzoek van 28 januari 2015 voor de periode van vijf jaar (tot 1 november 2019), recht doen gelden op de ex-patriate status.
Verzoek verlenging ex-patriate status van 12 september 2019
4.12
Met betrekking tot het verzoek om verlenging van de expat-status op basis van artikel 5, lid 2 van de Beschikking ex-patriates, met nog vijf jaar geldt dat de werkgever aannemelijk moet maken dat ten gevolge van het voortdurend gebrek aan specifieke deskundigheid op de arbeidsmarkt het noodzakelijk is dat de tewerkstelling van de ex-patriate wordt verlengd. Volgens de Inspecteur heeft de werkgever dit onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het verzoek is mede om deze reden door hem afgewezen.
4.13
Het Gerecht heeft in de uitspraak van 30 maart 2022 met nrs. BBZ nrs. SXM202001219, SXM202001220, SXM202001273, SXM202001274 (bijgevoegd) geoordeeld dat de werkgever in zijn bewijslast is geslaagd en dat de werknemer voor (nogmaals) de periode van vijf jaar, recht heeft op de ex-patriate status (zie rechtsoverweging 4.13 en 4.14). Belanghebbende heeft daarom voor een periode van nog vijf jaar recht op de ex-patriate status. Dit betekent dat voor het tijdvak januari 2020, een bedrag van NAf 3.776 aan loonbelasting en NAf 183 aan AVBZ (totaal NAf 3.959), te veel van hem is ingehouden en afgedragen.
Teruggaaf ingehouden loonbelasting en AVBZ
4.14
De werkgever van belanghebbende heeft beroep ingesteld inzake de afdracht van loonbelasting en AVBZ voor het tijdvak januari 2020. In de ALL wordt niet geregeld aan wie in het onderhavige geval (de inhoudingsplichtige of de werknemer) de teruggaaf van loonbelasting dient te worden verleend. Voor het antwoord op deze vraag, zoekt het Gerecht daarom aansluiting bij de Nederlandse regeling van artikel 25b en artikel 27f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Op basis van deze bepalingen dient de teruggaaf van ingehouden of op aangifte afgedragen belasting te worden verleend aan degene die het bezwaar dan wel het beroep heeft ingesteld. Indien zowel de inhoudingsplichtige als degene van wie is ingehouden ter zake van dezelfde feiten bezwaar dan wel beroep heeft ingesteld, wordt de teruggaaf uitsluitend verleend aan degene van wie is ingehouden. De teruggaaf van voor het tijdvak januari 2020 dient daarom aan belanghebbende te worden verleend.
4.15
Doende wat de Inspecteur zou behoren te doen, zal het Gerecht het bezwaar tegen de inhouding daarom gegrond verklaren en bepalen dat aan belanghebbende teruggaaf wordt verleend van het teveel ingehouden bedragen aan loonbelasting en AVBZ.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht sluit voor de proceskostenvergoeding aan bij het Landsbesluit bevattende een nadere regeling betreffende de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.2
Belanghebbende heeft verzocht om verletkosten ten bedrage van 3 uur tegen een uurtarief van USD 260. Het Gerecht oordeelt over deze kosten het volgende.
5.3
Ingevolge artikel 1, letter d van het Landsbesluit kan een belastingplichtige ook in aanmerking komen voor vergoeding van verletkosten. Verletkosten zijn kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het persoonlijk bijwonen van een zitting. Kosten van tijdverzuim veroorzaakt door bijvoorbeeld het indienen van het beroepschrift of de voorbereiding van een rechtszaak komen niet voor vergoeding in aanmerking. Dergelijke kosten moeten voor rekening van partijen zelf blijven. Ingevolge artikel 2, lid 1, letter d
van het Landsbesluit kunnen de kosten maximaal NAf 65 per uur bedragen.
5.4
Belanghebbende heeft zelf de zitting bijgewoond. Gelet daarop bestaat in zoverre recht op een verletkostenvergoeding. Het Gerecht bepaalt die vergoeding in goede justitie op 2 uur maal NAf 65.
5.5
De Inspecteur dient op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet-tijdig beslissen gegrond;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- bepaalt dat aan belanghebbende teruggaaf wordt verleend van een bedrag van NAf 3.776 aan loonbelasting en NAf 183 aan AVBZ (totaal: NAf 3.959);
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 130; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal NAf 50 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 30 maart 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.