ECLI:NL:OGEAM:2022:28

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
SXM202001175
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen verhuurster en huurder met betrekking tot huurachterstand, boeterente en schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten is behandeld, betreft het een huurgeschil tussen de verhuurster en de huurder. De verhuurster, wonende in Italië, heeft de huurder, wonende in Sint Maarten, aangeklaagd wegens huurachterstand en vorderingen tot schadevergoeding. De zaak is behandeld op 22 maart 2022, na een tussenvonnis van 12 oktober 2021. De verhuurster heeft gesteld dat de huurder een huurachterstand heeft van USD 20.400,00, waarvan hij USD 11.190,02 heeft betaald, en dat er nog een bedrag van USD 1.709,98 onbetaald is gebleven. Daarnaast vordert de verhuurster boeterente en schadevergoeding voor schade aan de woning.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de huurder in augustus 2020 een huurachterstand had en dat hij niet tijdig heeft betaald. De verhuurster heeft een boeterente van USD 4.365,00 gevorderd, maar het Gerecht heeft geoordeeld dat de huurder slechts USD 300,00 aan boete verschuldigd is. De verhuurster heeft ook schadevergoeding gevorderd voor verschillende schadeposten, waaronder kosten voor het onderhoud van het zwembad en schade aan de keuken. Het Gerecht heeft de schadevergoeding vastgesteld op EUR 2.449,48 en USD 1.127,94, wat resulteert in een totaalbedrag van USD 3.839,88 aan schadevergoeding.

Uiteindelijk heeft het Gerecht de huurder veroordeeld tot betaling van USD 2.104,86, na verrekening van de borgsom van USD 7.000,00. De verhuurster heeft ook recht op buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, die aan de huurder zijn opgelegd. Het Gerecht heeft benadrukt dat het essentieel is dat partijen volledig en correct worden geïnformeerd in juridische procedures, en dat de wijze van procederen door beide partijen niet optimaal was.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202001175
Vonnis d.d. 22 maart 2022
inzake

1.[verhuurder],

wonende in Frankrijk,
2. [verhuurster],
wonende in Italië,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk, in vrouwelijk enkelvoud: [verhuurster],
procederende in persoon,
tegen
[huurder],
wonende in Sint Maarten,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna: [huurder],
gemachtigde: mr. P.A.M. BRANDON.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Na het tussenvonnis van 12 oktober 2021 heeft het Gerecht kennis genomen van de akte met producties van 7 december 2021 zijdens verhuurster, en de reactie daarop van 15 januari 2022 zijdens huurder.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Alles wat in het tussenvonnis is vermeld, geldt als hier letterlijk herhaald en ingelast.
2.2.
Bij tussenvonnis is verhuurster toegelaten om haar stellingen nader te onderbouwen met betrekking tot, kort gezegd, i) het bedrag dat zij bij cheque heeft ontvangen, ii) de boeterente, iii) de datum van de foto’s, en iv) de schade. Hiertoe heeft zij op 7 december 2021 een akte met producties ingediend; hierop heeft huurder vervolgens gereageerd. Hierna worden de afzonderlijke onderdelen beoordeeld. Het Gerecht heeft geen acht geslagen op de passages in de stukken die zien op andere onderwerpen dan voornoemde vier onderdelen waarop partijen mochten ingaan.
cheque
2.3.
Verhuurster heeft toegelicht dat huurder bij cheque van 12 augustus 2020 een bedrag van NAf. 11.142,04 heeft betaald, oftewel USD 6.190,00. Bij tweede cheque van 27 augustus 2020 is nog eens USD 5.000,00 betaald. Die twee bedragen hebben volgens verhuurster een totaal van USD 11.190,02 – het bedrag dat volgens verhuurster in aftrek moet worden genomen op het door huurder verschuldigde bedrag van USD 20.400,00 (zie onder 4.4. van het tussenvonnis).
2.4.
Huurder sluit aan bij de constatering van verhuurster dat hij in totaal
USD 11.190,02 heeft betaald, in aanvulling op een verdere betaling van
USD 7.500,00 en de borgsom van USD 7.000,00. De twee laatstgenoemde betalingen zijn ook door verhuurster erkend (vgl. onder 4.4. van het tussenvonnis).
2.5.
Het voorgaande betekent dat tussen partijen vaststaat dat huurder in augustus 2020 een huurachterstand had van USD 20.400,00, en daarop USD 11.190,02 en USD 7.500,00 heeft betaald. Daarmee is USD 1.709,98 aan huurpenningen onbetaald gebleven (zie ook onder 4.7. van het tussenvonnis). Opgemerkt wordt dat de borg in dit verband niet wordt meegerekend; die ziet immers op eventuele door huurder veroorzaakte schade aan het gehuurde, waarop wordt ingegaan vanaf r.o. 2.11 .
boeterente
2.6.
Voorts is verhuurster in de gelegenheid gesteld de gevorderde boeterente van USD 4.365,00 te onderbouwen door de achterliggende berekeningen en ingangsdatums toe te lichten. Verhuurster heeft daartoe onderstaande tabel opgesteld, en opgemerkt dat de vordering is beperkt tot USD 4.365,00 omdat door de tussenkomst van de makelaar niet duidelijk is op welke data (deel)betalingen werden verricht.
maand
$25 5th
day late
fee
Total 5th
day late
fee
$15 daily late fee
total
daily
late fee
Total
penalty fee
Sep., Oct., Nov & Dec 2019
4 x 25
200
25+13+25+26 x 15
1335
1,535.-
jan t/m aug 2020
8 x 25
200
204 x 15
3060
3,260.-
4,795.-
2.7.
Huurder wijst erop dat de opbouw van de boete niet duidelijk is gemaakt, maar betwist op zichzelf niet dat hij telkens te laat heeft betaald. [1] Het Gerecht gaat er dan ook van uit dat hij iedere maand de ‘
5th day late fee’ heeft oplopen, dus 12 x USD 25,00 = USD 300,00 (en niet USD 400,00 zoals verhuurster berekent).
2.8.
De weergegeven tabel maakt niet goed inzichtelijk wanneer welk boetebedrag is ontstaan. Wel staat vast dat huurder in de laatste maand van de huurovereenkomst een huurschuld had van USD 20.400,00 (zonder rente); bijna de helft van het totale verschuldigde bedrag over de gehele huurperiode. Dit toont reeds aan dat hij structureel zijn betalingsverplichtingen niet, althans niet tijdig is nagekomen. Het Gerecht begrijpt de tabel zo, dat huurder in september 25 dagen te laat heeft betaald, in oktober 13 dagen te laat, etc. De overeengekomen boete bedraagt USD 15,00 per dag, die dan in september al neerkomt op USD 375,00.
Het (enige) verweer van huurder luidt dat de betalingen die hij wel heeft gedaan, niet zijn afgeboekt op eerdere termijnen zodat de boete onnodig is opgehoogd. [2] Dit kan niet worden gevolgd. Uit het overzicht van randnummer 2 van het verzoekschrift volgt inderdaad dat huurder een achterstand had van USD 9.500,00 op november tot en met januari, en vervolgens een achterstand van USD 400,00 in april; kennelijk heeft huurder op enig moment betalingen gedaan die zijn toegerekend aan februari, maart en een deel van april. Door die toe te rekenen aan de actuele maanden is voorkomen dat daarover de boeterente (verder) is gaan lopen. Als die betalingen waren toegerekend aan de oude termijnen van bijvoorbeeld november, dan was de boeterente over de actuele maanden ook (verder) opgelopen. Uit de tabel van verhuurster volgt dat per maand de ‘
5th day late fee’ + de ‘
daily late fee’van USD 15,00 per dag over maximaal 26 dagen is gerekend, dus na het verloop van de maand – van 30 of 31 dagen - is de boete niet verder opgelopen (met andere woorden, er lopen niet meerdere boetes voor verschillende maanden naast elkaar). Vanuit dat oogpunt heeft deze wijze van afboeken door verhuurster juist voordelig voor huurder uitgewerkt. Overigens heeft huurder nagelaten om zelf, met bijvoorbeeld eigen rekensommen, concreet te maken hoe de boeteberekening door verhuurster onjuist zou zijn, terwijl hij in staat is om die zelf op te stellen; hij weet immers hoe de door hemzelf overeengekomen boeteclausule werkt en hij weet zelf wanneer hij de huurbetalingen heeft verricht. Uit het overzicht van randnummer 2 van het verzoekschrift volgt dat huurder, als hij februari en maart heeft betaald (kennelijk niet tijdig, nu huurder de ‘
5th day late fee’ over die maanden niet heeft betwist), in ieder geval vanaf april te laat heeft betaald – in augustus bestond daar immers nog steeds een volledige achterstand op. Het Gerecht ziet daarin aanleiding om de boeterente te berekenen vanaf april tot en met augustus. Huurder heeft weliswaar bij cheque van 12 en 25 augustus betalingen verricht, maar daarmee was de huur niet volledig voldaan aangezien er nog altijd sprake is van een achterstand. Dat komt erop neer dat in april 25 dagen x USD 15,00 aan boete is ontstaan, en vervolgens in mei 26 + juni 25 + juli 26 + augustus 26 dagen x USD 15,00 boete.
2.9.
Het voorgaande komt neer op de volgende totalen. De ‘
5th day late fee’over 2019 en 2020 bedraagt USD 300,00 (zie hiervoor onder 2.7). De ‘
daily late fee’ over 2019 bedraagt USD 1.335,00, zoals volgt uit de tabel van verhuurster. De ‘
daily late fee’over 2020 komt neer op USD 1.920,00. Het totale boetebedrag dat huurder is verschuldigd op grond van de overeenkomst is dan USD 3.555,00.
datum foto’s
2.10.
Verhuurster heeft een aantal afbeeldingen in het geding gebracht van foto’s met zichtbare metadata, waaruit blijkt dat die foto’s zijn gemaakt op 31 augustus 2020 rond 17:00 uur. Ook heeft zij een e-mail van 4 september 2020 overgelegd waarin een aantal foto’s zijn opgenomen van de staat van de woning. Deze foto’s komen deels ook terug in de bij verzoekschrift ingediende fotoreeks en geven voor het overige hetzelfde beeld van de staat van de woning. Daarmee heeft verhuurster genoegzaam aangetoond dat de foto’s zijn gemaakt op of kort na de inspectie op 31 augustus 2020. Huurder heeft niet weersproken dat hij de woning enkele dagen daarna in dezelfde staat heeft achtergelaten. [3] Het Gerecht zal dan ook uitgaan van de foto’s bij de schadebegroting.
schade
2.11.
Zoals onder 4.15 van het tussenvonnis overwogen, geldt als uitgangspunt dat huurder de woning in goede staat heeft ontvangen (vgl. artikel 7:224 lid 3 BW). Huurder heeft wel aangevoerd dat de woning vanaf het begin “vele structurele mankementen” kende, maar laat na deze concreet te maken of enigszins te onderbouwen. Als er zulke mankementen waren, lag het voor de hand dat hij die binnen drie dagen na oplevering meldde, zoals voorzien in artikel 6.1 van de huurovereenkomst. Dat heeft hij niet gedaan. Evenmin is gesteld of gebleken dat hij op enig moment daarna melding heeft gemaakt van gebreken. Dit verweer wordt dan ook gepasseerd. Dat de woning bij aanvang van de huur in goede staat verkeerde, volgt bovendien uit de foto’s die de makelaar heeft gemaakt twee weken voordat huurder deze betrok, alsook de schriftelijke bevestiging van de dienstdoende makelaar dat “
the house was in perfect condition. Cleaned and checked just a few hours before Mr. Briston(sic)
arrived”.
2.12.
Verhuurster heeft ter onderbouwing van de gestelde schade bij akte na tussenvonnis een hoeveelheid aan facturen en bonnetjes in het geding gebracht. Bij de producties zit ook een uitdraai van een e-mail van huurder aan verhuurster van 17 november 2020 over de financiële afwikkeling, met onder meer een opsomming van posten onder een kopje “
Costs agreed during walk through”. Deze opsomming ziet onder meer op schoonmaakkosten, verf en de vervanging van onder meer lichten en kussens. Een volgende opsomming bevat “
Questionable” posten en een derde opsomming bevat “
Unneccetable [4] posten. Bij antwoordconclusie na het tussenvonnis heeft huurder (pas) geschreven in te stemmen met de vergoeding van een aantal posten, en dat hij een totaalbedrag aan schade erkent van EUR 289,09 + USD 656,32. Deze bedragen zullen dan ook worden toegewezen.
2.13.
De andere door verhuurster gestelde schadeposten worden door huurder betwist en zullen hierna worden beoordeeld.
2.13.1.
Verhuurster vordert EUR 249,60 voor de vervanging van drie sloten. Zij stelt daartoe dat huurder maar één sleutel voor de villa heeft geretourneerd, waaruit het Gerecht begrijpt dat huurder bij aanvang meerdere sleutels heeft ontvangen. Huurder beweert alle sleutels te hebben teruggegeven. Nu het Gerecht niet kan vaststellen dat deze kosten terecht zijn gemaakt, en waarom eventueel niet kon worden volstaan met het bijmaken van een kopie, komen deze niet voor vergoeding in aanmerking.
2.13.2.
Verhuurster heeft gesteld dat schade aan het zwembad is ontstaan doordat huurder geen onderhoud aan het zwembad heeft laten plegen (blijkens ook een e-mail aan haar makelaar dat het onderhoudsbedrijf niet meer kwam omdat huurder de rekeningen niet betaalde; dit heeft huurder niet weersproken). Artikel 4.3 van de huurovereenkomst bepaalt uitdrukkelijk dat de huurder zorgdraagt voor het onderhoud van (onder meer) het zwembad. Huurder zal dan ook de kosten moeten vergoeden die verhuurster heeft moeten maken voor het herstel van het zwembad (vgl. artikel 7:218 BW). Uit de overgelegde facturen blijkt dat die bestaan uit EUR 556,40 voor de vervanging van de zwembadpomp + EUR 265,00 voor het filtersysteem; deze bedragen worden toegewezen.
2.13.3.
Voor de gevorderde EUR 721,09 aan “
repairs shutter” ziet het Gerecht in de stukken van verhuurster geen onderbouwing. Huurder leidt af dat deze zien op de vervanging van de motor voor een “
rolling system”, waarvoor de huurder niet verantwoordelijk is. Nu voor het Gerecht niet duidelijk is waar deze kosten op zien, worden deze afgewezen.
2.13.4.
Verhuurster heeft een Franstalige offerte (“
devis”) overgelegd voor – naar het Gerecht begrijpt – vervanging van de keuken of elementen daarvan, en een tweede offerte voor – naar het Gerecht begrijpt - het transport van de keuken, met een totaal van EUR 2.396,87. Verhuurster stelt dat de keuken ernstige (water)schade heeft als gevolg van een lekkage onder de wasbak. Volgens huurder is de schade veroorzaakt door een kapotte pijpleiding van GEBE en heeft hij dit telefonisch aan verhuurster gemeld, die daarop geen actie heeft ondernomen. Verhuurster betwist dat huurder haar hierover heeft geïnformeerd; volgens haar is deze schade pas duidelijk geworden tijdens de inspectie op 31 augustus 2020. Huurder heeft in reactie daarop niet aangetoond dat hij haar inderdaad heeft gebeld, met bijvoorbeeld een uitdraai van zijn uitgaande oproepen. Uit het dossier blijkt dat partijen veelal schriftelijk correspondeerden via Whatsapp; het ligt dan voor de hand dat ten minste een enkel bericht of foto over deze lekkageschade zou zijn gestuurd – ook als verhuurster telefonisch zou hebben gezegd dat die schade niet zou worden hersteld. Het Gerecht acht de verklaring dat hij de lekkage heeft gemeld dan ook niet geloofwaardig. Dat leidt ertoe dat hij is gehouden de daardoor ontstane schade te vergoeden (vgl. artikel 7:222 BW). Uit de foto’s blijkt dat met name de onderkant van het keukenblok en het deel rond de wasbak is vermolmd. Verhuurster heeft toegelicht dat het niet mogelijk was om alleen de beschadigde onderdelen te vervangen, zodat een geheel nieuwe unit moest worden besteld. De offerte is niet voorzien van een vertaling, zodat het voor het Gerecht niet goed inzichtelijk is waar die nu precies op ziet. Huurder stelt nog dat er geen betaalbewijzen zijn overgelegd. Omdat het evenwel duidelijk is dat er aanzienlijke waterschade is opgetreden die noopt tot herstel, ziet het Gerecht aanleiding om de helft van het gevorderde bedrag, inclusief de transportkosten, toe te kennen: EUR 1.198,44.
2.13.5.
Verhuurster heeft voorts een (Franstalige) factuur overgelegd van EUR 140,55, met de toelichting dat die zien op vervanging van een buitenlamp, wc-bril, een sifon en batterijen voor een afstandsbediening. Uit de foto’s volgt dat de buitenlamp is afgebroken, een wc-bril ontbreekt en dat het leidingwerk onder de wasbak in de keuken en bovendien de tapkraan in de badkamer is beschadigd (kosten sifon: EUR 7,95). Kosten voor vervangende batterijen komen eveneens voor rekening van de huurder. Het totaalbedrag van deze factuur wordt daarom toegewezen. [5]
2.13.6.
De factuur van RAJ Electronics van EUR 758,00 ziet op “washer” en “dish washer”. Niet duidelijk is of dit ziet op de aanschaf van nieuwe apparaten (al lijkt dit gelet op het bedrag niet aannemelijk), van onderdelen of op reparatie daarvan. verhuurster licht toe dat de wasmachine het niet doet doordat een rat kabels heeft doorgeknaagd; dat kan zonder nadere toelichting niet aan huurder worden toegerekend. Over de vaatwasser stelt zij dat die kortsluiting geeft als gevolg van de lekkage. Dit is verder niet onderbouwd; bovendien is niet toegelicht op welke wijze dat is hersteld. Deze factuur wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
2.13.7.
Verhuurster vordert USD 315,00 aan kosten voor het reinigen van het buitenterras met een hogedrukmachine. Huurder stelt dat dit nu eenmaal regelmatig moet gebeuren en dat die kosten voor de verhuurder zijn. Op de foto’s is duidelijk te zien dat het terras ernstig vervuild is, zoals het zwart uitgeslagen dan wel geblakerde deel bij/onder een zonnebed. Dit overschrijdt de normale vervuiling of gebruikssporen die te verwachten zijn binnen een jaar. De reinigingskosten zullen daarom worden toegewezen.
2.13.8.
Er zijn verschillende facturen van ACE, met een totaalbedrag van
USD 199,92. Deze komen voor vergoeding in aanmerking, met uitzondering van een aantal producten die geen rechtstreeks verband lijken te houden met de schade aan de woning, namelijk de “
rat trap” en de “
toy dog ragbone”. Na aftrek hiervan resteert USD 186,47. Huurder heeft van de ACE-facturen reeds USD 109,32 erkend, zodat in aanvulling daarop nog USD 77,15 wordt toegewezen.
2.13.9.
Tegen het bonnetje van Cost U Less heeft huurder geen verweer gevoerd. Uit zijn e-mail van 17 november 2020 volgt dat hij heeft toegezegd USD 79,47 voor “
mattress covers” te vergoeden; dat bedrag zal dan ook worden toegewezen. [6]
2.13.10.
De gevorderde USD 180,00 voor “
septic” is niet toegelicht. Nu niet duidelijk is waar deze kosten op zien, worden deze afgewezen.
2.13.11.
Verhuurster vordert USD 60,00 voor een wireless router van Coral, met de toelichting dat huurder de rekeningen van Telem niet betaalde, waardoor zij moest overstappen naar Coral. Zonder verdere uitleg kan het Gerecht deze uitleg niet goed begrijpen. Deze kosten komen daarmee niet voor vergoeding in aanmerking.
2.13.12.
Verhuurster heeft tot slot twee facturen van Home ’n Tools overgelegd, die zij omschrijft met “
materials”. De eerste factuur is kennelijk voor vier stuks “
galette mona”, waarvan het Gerecht niet begrijpt wat dat zou moeten zijn. De tweede factuur ziet op twee wc-brillen. Nu er één foto is van een ontbrekende wc-bril en de vervanging daarvan reeds is toegewezen (zie onder 2.13.5), wordt deze factuur buiten beschouwing gelaten.
2.14.
Het Gerecht merkt op dat uit de foto’s nog verdere schade blijkt waarvan niet blijkt dat die in de schadeberekening van verhuurster zijn opgenomen, zoals een gebroken bedframe, afgerukte brandmelder en losgetrokken onderdelen van een dressoir en kledingkast. Nu verhuurster deze niet heeft opgevoerd, kunnen deze niet in de kostenbegroting worden betrokken.
2.15.
Uit een optelsom van alle hiervoor toe te wijzen kosten, volgt dat huurder in totaal aan verhuurster aan schadevergoeding (EUR 289,09 + EUR 556,40 + EUR 265,00 + EUR 1.198,44 + EUR 140,55 = ) EUR 2.449,48 + (USD 656,32 + USD 315,00 + USD 77,15 + USD 79,47 = ) USD 1.127,94 moet betalen. Om praktische redenen, en omdat verhuurster in haar stukken stelselmatig eurobedragen omrekent naar dollarbedragen, zal het Gerecht als schadevergoeding toewijzen USD 2.711,94 + USD 1.127,94 = USD 3.839,88.
tussenconclusie
2.16.
De conclusie luidt dat huurder aan verhuurster is verschuldigd USD 1.709,98 aan huurpenningen, USD 3.555,00 aan boete en USD 3.839,88 aan schadevergoeding. In totaal komt dat neer op USD 9.104,86. Anderzijds heeft verhuurster de ontvangen borgsom van USD 7.000,00 nog niet geretourneerd. Teneinde een efficiënte (financiële) afwikkeling van deze procedure te faciliteren, zal het Gerecht, in plaats van de veroordelingen over en weer te formuleren, deze bedragen ineens verrekenen. Dat betekent dat huurder wordt veroordeeld tot betaling van
USD 2.104,86.
verdere vorderingen
2.17.
Uit de voorgaande overweging volgt dat het door verhuurster gelegde conservatoire beslag niet nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 Rv). Verdere omstandigheden die daartoe zouden kunnen leiden, heeft huurder niet gesteld. De in reconventie gevorderde opheffing van het beslag wordt daarom afgewezen.
2.18.
Zoals reeds bij tussenvonnis overwogen en blijkt uit de verdere beoordeling, is geen sprake van nietigheid van de boeteclausule en is er geen grond voor matiging van de boete. De in dat verband gevorderde verklaringen voor recht worden dan ook afgewezen.
2.19.
Verhuurster vordert nog 15% aan buitengerechtelijke incassokosten. Deze kosten worden toegewezen, maar begroot zoals gebruikelijk op grond van onderdeel G, onder III van het Procesreglement 2018 naar rato van 1,5 punt van het liquidatietarief: 1,5 punt x NAf 250,00 = NAf 375,00.
2.2
Huurder zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van verhuurster tot op heden begroot op NAf 249,50 aan explootkosten en NAf 300,00 aan griffierecht. De gevorderde beslagkosten komen eveneens voor toewijzing in aanmerking. Uit de beslagstukken volgt dat deze neerkomen op NAf 249,50 + NAf 322,15 aan explootkosten en NAf 450,00 aan griffierecht. In totaal zal een bedrag van
NAf 1.571,15 aan proceskosten worden toegewezen.
Slotopmerking
2.21.
Het Gerecht hecht eraan het volgende op te merken over de wijze van procederen door beide zijden. Verhuurster heeft geen juridische bijstand, althans geen bijstand van een juridisch deskundig persoon. Het verzoekschrift is zeer summier, bevat inconsistenties en rekenfouten en ontbeert juridische onderbouwing; het is kort gezegd niet te volgen. Ter zitting bleek dat verhuurster het verzoekschrift niet zelf had opgesteld. Daar is op zichzelf niets mis mee; veel justitiabelen laten zich immers (professioneel) bijstaan door derden. Wat wel kwalijk is, is dat verhuurster zelf niet goed op de hoogte was van haar eigen zaak. Zij kon geen vragen beantwoorden over de essentiële feitelijke onderdelen, zoals welke huurtermijnen onbetaald waren gebleven - nota bene het speerpunt van de procedure. Zij was dus niet in staat haar eigen vordering uit te leggen en had evenmin iemand meegenomen om haar daarbij te helpen. Bovendien kon zij door haar ontoereikende kennis van het Engels niet in heldere bewoordingen verklaren wat zij wél wist. De inhoudelijke behandeling liep daardoor snel spaak en heeft weinig duidelijkheid kunnen verschaffen. Het verweer van huurder behelst in feite niet meer dan het herhaaldelijk opwerpen dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat verhuurster irrelevante aspecten aanhaalt. Het op die manier wegwuiven van de vordering zonder de zaak zelf concreet toe te lichten, met andere woorden: uit te leggen hoe het dan wél zit, kan niet worden aangemerkt als gemotiveerd betwisten. De processtukken van huurder bevatten slechts niet-onderbouwde ontkenningen en stellingen, waarbij geen enkele productie in het geding is gebracht om die te staven. Dit terwijl uit de stukken van verhuurster wel degelijk blijkt dat er iets “aan de hand” is. Het verweer is daarmee ogenschijnlijk gericht op het zaaien van twijfel en het opwerpen van een rookgordijn door de pijlen te richten op de gebrekkige wijze van procederen door verhuurster.
Deze onvolkomen gang van zaken en het simpele feit dat onvoldoende informatie voorhanden was om een deugdelijk vonnis te wijzen, was dan ook aanleiding voor het Gerecht om bij tussenvonnis een nadere schriftelijke ronde te gelasten. De daaruit gedestilleerde relevante informatie en stellingen hebben geleid tot dit eindvonnis. Benadrukt wordt dat het voor kwalitatieve rechtspraak die recht doet aan de feitelijke situatie en de gerechtvaardigde belangen van partijen essentieel is dat het Gerecht van meet af aan volledig en correct wordt geïnformeerd. Verwezen wordt naar artikel 18c Rv.

3.De beslissing

Het Gerecht:
in conventie en in reconventie
5.1.
veroordeelt huurder tot betaling aan verhuurster van USD 2.104,86;
5.2.
veroordeelt huurder tot betaling aan verhuurster van NAf 237,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt huurder in de proceskosten, inclusief de beslagkosten, aan de zijde van verhuurster tot op heden begroot op NAf 1.571,15;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, bijgestaan door mr. M.A. Kloppenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2022.

Voetnoten

1.Het enige verweer ten aanzien van de betalingen luidt: “de huurachterstand met vermeende boeterente werd in oktober 2020 volledig betaald”. Voorts brengt huurder naar voren dat zijn onderhuurder, aan wie hij de studio die bij de woning hoorde heeft verhuurd voor USD 1.300,00 per maand, betalingsproblemen had. Voor zover hij daarmee meent verschoond te moeten blijven van de boete, kan dat niet worden gevolgd. Als contractspartij blijft hij immers verantwoordelijk voor het volledig en tijdig voldoen van zijn eigen betalingsverplichting.
2.Dit verweer raakt aan de imputatieregeling (van regelend recht) van artikel 6:43 BW: betalingen van de schuldenaar worden eerst in mindering gebracht op de verbintenis die hij aanwijst (oftewel, de vermelding “
3.Volgens verhuurster was in de tussentijd “slechts de tuin summierlijk ontruimd”.
4.Het Gerecht begrijpt: “
5.Deze factuur ziet niet op de vervanging van een lampenkap, waarvoor huurder de schade van
6.Op dit door verhuurster overgelegde bonnetje van in totaal USD 140,67 is onderaan “