ECLI:NL:OGEAM:2022:23

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
Lar 61/2022, SXM202200259
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van verwijderingsbeschikking van vreemdeling zonder geldige verblijfsvergunning

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 18 maart 2022 uitspraak gedaan op een verzoek tot schorsing van een verwijderingsbeschikking. De verzoeker, een vreemdeling van Dominicaanse nationaliteit, was op 5 februari 2022 aangehouden tijdens een controle en werd op 6 februari 2022 in een verwijderingsprocedure geplaatst. De verzoeker had geen geldige verblijfsvergunning en er was ook geen aanvraag voor een verblijfsvergunning aanhangig. De verzoeker heeft in het verleden geprobeerd een verblijfsvergunning te verkrijgen, maar kon geen bewijs overleggen van een geldige vergunning, omdat hij documenten verloren was door orkaan Irma. Tijdens de zitting op 9 maart 2022 heeft de verzoeker zijn standpunten toegelicht, waarbij hij zijn langdurige verblijf op Sint Maarten en zijn familiebanden benadrukte. De verweerder, de Minister van Justitie van Sint Maarten, heeft de verwijdering gemotiveerd op basis van de openbare orde en het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning. Het Gerecht heeft overwogen dat de verzoeker niet in zijn rechten is geschonden, omdat hij niet voorafgaand aan de verwijderingsbeschikking is gehoord, maar dat dit niet leidt tot een onzorgvuldig besluit. Het Gerecht heeft uiteindelijk het verzoek tot schorsing afgewezen, omdat de verzoeker illegaal verbleef en geen aanvraag voor een verblijfsvergunning had ingediend.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

BESLISSING

op het verzoek tot schorsing van:
[verzoeker],
verblijvende te Sint Maarten,
verzoeker,
gevolmachtigde: mr. B. BROOKS,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De verwijderingsbeschikking van verweerder van 6 februari 2022, door verweerder ondertekend op 7 februari 2022, waarbij is beschikt dat verzoeker binnen vier weken uit Sint Maarten moet worden verwijderd.
1.
Procesverloop
Namens verzoeker is op 3 maart 2022 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 maart 2022. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen die op schrift gestelde pleitaantekeningen (met producties) heeft voorgedragen en overgelegd.
Beslissing is bepaald op heden.
3.
Feiten en standpunten van partijen
3.1.
De volgende feiten staan vast:
-Verzoeker is op [geboortedatum] te Dominicaanse Republiek geboren, is een vreemdeling en bezit de Dominicaanse nationaliteit.
-Verzoeker is op 5 februari 2022 tijdens een multidisciplinaire actie uitgevoerd in St. Peters staande gehouden door de Mobiele Controle Eenheid in het kader van vreemdelingentoezicht.
-Verzoeker is vervolgens nog diezelfde dag in vreemdelingenbewaring geplaatst.
-Bij beslissing van het Gerecht van 1 maart 2022 heeft het Gerecht de inbewaringstelling onrechtmatig geacht. De maatregel van bewaring is daarop geschorst totdat in de bodemprocedure over de maatregel van bewaring is beslist. Tevens is bevolen verzoeker onmiddellijk in vrijheid te stellen. Dat is vervolgens ook gebeurd.
-Op 6 februari 2022 is de verwijdering bevolen. Daartegen heeft verzoeker beroep ingesteld. Op dat beroep is nog niet beslist.
3.2.
In de bestreden beschikking heeft verweerder onder meer overwogen dat de maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde en het belang van de publieke rust. De motivering luidt onder meer dat, nadat de immigratie afdeling was geraadpleegd, was vastgesteld dat verzoeker niet in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning voor Sint Maarten en evenmin een aanvraag daartoe heeft ingediend.

4.Het verzoek en de standpunten van partijen

4.1.
Het verzoek strekt ertoe de bestreden beschikking te schorsen en geschorst te houden totdat – zo wordt duidelijk na nadere toelichting namens verzoeker ter zitting - onherroepelijk op het beroep tegen die bestreden beschikking is beslist.
4.2.
Verzoeker stelt daartoe onder meer het volgende. Verzoeker woont sinds 1992 op Sint Maarten en is al die tijd actief bezig geweest een verblijfsvergunning alhier te verkrijgen. Verzoeker heeft in het verleden ook een verblijfsvergunning gehad. De vergunning zelf kan hij niet overleggen, omdat verzoeker diverse bescheiden door orkaan Irma is kwijtgeraakt. Wel kan de vergunningverlening worden afgeleid uit andere bescheiden. Verder is verzoeker van 2015 tot 2017 getrouwd geweest met mevrouw [S]. Uit die relatie is in 2013 een zoon geboren. Verzoeker is op 2 maart jl. getrouwd met mevrouw [R], met wie hij in 2017 een dochter heeft gekregen. Verzoeker heeft dan ook nauwe banden met op Sint Maarten wonende personen en hij heeft niets om naar terug te gaan in zijn land van herkomst. Er is sprake van “family life”. Dat zijn klemmende redenen van humanitaire aard om op Sint Maarten te blijven. Daarmee is de bestreden beschikking in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verder is verzoeker in strijd met de artikelen 15 en 17 van de LTU niet voorafgaand aan de bestreden beschikking gehoord. Bovendien is de beschikking onvoldoende gemotiveerd. Voorts is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel, nu verweerder in een vergelijkbare kwestie - te weten [O] - de vreemdeling niet binnen vier weken zal verwijderen. Tot slot heeft verweerder via de media het vertrouwen gewekt dat zij niet erop uit is personen zoals verzoeker het land uit te zetten.
4.3.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna nader ingegaan voor zover dat voor de beoordeling relevant is.
5.
Beoordeling
5.1
Het Gerecht overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
5.2.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van de LTU kan de Minister van Justitie uit Sint Maarten verwijderen personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in Sint Maarten worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen. De verwijdering geschiedt krachtens een met redenen omkleed bevelschrift, dat aan betrokkene in persoon wordt uitgereikt. De artikelen 15 en 17 van de LTU zien op uitzetting. Dat is in deze niet aan de orde.
5.3.
Verzoeker stelt dat uit de LTU volgt dat hij voorafgaand aan de verwijderingsbeschikking had moeten worden gehoord en dat dit niet is gebeurd. Verweerder weerspreekt niet dat verzoeker voorafgaand had moeten worden gehoord, althans daartoe de gelegenheid had moeten krijgen, maar voert aan dat verzoeker de gegeven gelegenheid niet heeft benut. Dat laatste zou blijken uit een andere beschikking, te weten de beschikking van 5 februari 2022, waarbij de maatregel van bewaring is opgelegd, en waarin onder
“Verklaring van de vreemdeling:”staat
“Geen verklaring”. Daargelaten een eventuele hoorplicht voorafgaande aan een verwijderings-
beschikking, en daargelaten of verzoeker voorafgaand aan het opleggen van de bestreden beschikking is gehoord althans de gelegenheid daartoe heeft gekregen, vaststaat dat verzoeker enige dagen nadien, te weten op 9 februari 2022, is gehoord. In dat gehoor geeft verzoeker onder meer aan dat hij in 2003 Sint Maarten is ingereisd en dat zijn identiteitspapieren verloren zijn gegaan in een orkaan. De eerdere vaststelling na raadpleging van de immigratie afdeling, dat verzoeker niet in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning voor Sint Maarten en evenmin een aanvraag daartoe heeft ingediend, wordt daarmee bevestigd. Nog steeds blijkt uit niets van een geldige verblijfstitel dan wel een aanvraag tot verblijf. Onder de gegeven omstandigheden maakt deze gang van zaken niet dat sprake is van een onzorgvuldig genomen besluit.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker illegaal op Sint Maarten verblijft en dat er ten aanzien van verzoeker ook geen aanvraag voor een verblijfsvergunning aanhangig is. Daarmee is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 19 LTU op grond waarvan verweerder over kan gaan tot verwijdering. Voor wat betreft het standpunt van verzoeker dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd, omdat enkel is verwezen naar het belang voor de openbare orde en de publieke rust, wordt niet gevolgd. In het bevelschrift staat onder het kopje “Motivering” dat is vastgesteld dat verzoeker niet in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning voor Sint Maarten en dat hij evenmin daartoe een aanvraag heeft ingediend. Gelet hierop is in het bevelschrift door verweerder aan verzoeker duidelijk de reden aangegeven waarom de bestreden beschikking is uitgevaardigd.
5.5.
Voor wat betreft het beroep van verzoeker op artikel 8 EVRM, te weten bescherming van zijn familie- en gezinsleven, is het volgende van belang. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat sprake is van een gezinsleven waaraan verzoeker daadwerkelijk invulling geeft, dan nog blijft het een feit dat dit gezinsleven is ontstaan op een moment dat verzoeker hier te lande illegaal verbleef. Immers, verzoeker heeft onvoldoende bewijs overgelegd van zijn – door verweerder weersproken - stelling dat hem in het verleden een verblijfsvergunning is verleend. Doch zelfs al zou worden meegegaan in die stelling van verzoeker, lijkt uit een brief van 21 december 2010 aan het Ministerie van Arbeid en Sociale Zaken met daarachter een verlengingsverzoek voor een vergunning (productie 8 zijdens verzoeker) te volgen dat, als er al aan verzoeker een verblijfsvergunning is verstrekt, de geldigheidsduur van die vergunning in ieder geval enkele maanden na december 2010 is verlopen. Dat er nadien op enig moment een vergunning tot verblijf aan verzoeker is verleend, is niet aangetoond en ook anderszins niet aannemelijk geworden. Het gezinsleven van verzoeker is, uitgaande van zijn verklaringen, pas omstreeks 2013 ontstaan. Op dat moment was verzoeker al enige tijd illegaal op Sint Maarten. Dat brengt mee dat verzoeker niet met succes een beroep op artikel 8 EVRM kan doen.
5.6.
Voorts heeft verzoeker een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De zaak [O], waarnaar verzoeker verwijst, betreft een vreemdeling die ten tijde van zijn aanhouding een bezwaarprocedure had lopen tegen de afwijzing van een aanvraag van een verblijfsvergunning. Dat is wezenlijk anders dan de onderhavige zaak, waarin geen sprake is van een aanhangige procedure voor een verblijfsvergunning. Dat verzoeker voornemens is een dergelijke aanvraag in te dienen, is niet met zoveel woorden gesteld en ook overigens niet gebleken. Reeds daarom kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
5.7.
Tot slot stelt verzoeker dat verweerder met de bestreden beschikking handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel, nu verweerder via de media heeft laten weten dat mensen zonder verblijfsvergunning, die een (financiële) bijdrage leveren aan de maatschappij, een kans maken op een verblijfsvergunning. Om evenwel een kans te maken op een verblijfsvergunning, zal verzoeker daartoe eerst een aanvraag moeten indienen. Dat heeft hij niet gedaan. En dat is nu juist als grond voor verwijdering in de bestreden beschikking vermeld. Dat betekent dat ook deze stelling van verzoeker niet kan slagen.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen. Hetgeen overigens is gesteld geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.

6.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 18 maart 2022.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.