ECLI:NL:OGEAM:2022:18

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
Lar 43/2022, SXM202200201
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van maatregel van bewaring en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 1 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een maatregel van bewaring. Verzoekster, een Jamaicaanse vreemdeling, was op 11 januari 2022 staande gehouden tijdens een controle in een restaurant en werd op 11 februari 2022 in vreemdelingenbewaring geplaatst. De maatregel was opgelegd door de Minister van Justitie van Sint Maarten, maar de beschikking was niet ondertekend door de verweerder op het moment van inbewaringstelling, wat een schending van de procedurele vereisten inhield. Verzoekster voerde aan dat de maatregel disproportioneel was, aangezien zij sinds 2006 op Sint Maarten woonde en nooit in aanraking was gekomen met justitie. Het Gerecht oordeelde dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, gezien de ernstige gebreken in de procedure en het feit dat verzoekster een vaste woonplaats had en geen gevaar vormde voor de openbare orde. Het Gerecht schorste de bestreden beschikking en beval de onmiddellijke vrijlating van verzoekster, met een proceskostenveroordeling van NAf 1.400,-- voor de verweerder. De beslissing is definitief en er is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot schorsing en/of het treffen van een voorlopige voorziening van:

[verzoekster],

thans in vreemdelingenbewaring te Sint Maarten,
verzoekster,
gemachtigde: mr. S.R. BOMMEL,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder, die is opgesteld op 11 februari 2022 en is ondertekend door verweerder op 14 en 18 februari 2022, waarbij aan verzoekster de maatregel van bewaring is opgelegd.
2.
Procesverloop
Namens verzoekster is op 21 februari 2022 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend. Diezelfde dag is namens verzoekster tevens een beroepschrift ingediend.
Op 23 februari 2022 heeft de gemachtigde van verzoekster aanvullende producties ingediend.
Verweerder heeft bij email bericht van 24 februari 2022 producties in het geding gebracht.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 februari 2022. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen. Beide partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
Beslissing is bepaald op heden.
3.
Feiten en standpunten van partijen
3.1.
De volgende feiten staan vast:
 Verzoekster is op [geboortedatum] te Jamaica geboren, is een vreemdeling en bezit de Jamaicaanse nationaliteit.
 Op 11 januari 2022 omstreeks 19:30 uur is verzoekster tijdens een multidisciplinaire actie uitgevoerd in Cappuccino Restaurant in Cole Bay door de Mobiele Controle Eenheid staande gehouden in het kader van vreemdelingentoezicht. Hiervan is proces-verbaal gemaakt. Hierin is vermeld dat er veiligheidsfouillering is verricht en dat verzoekster geboeid is overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor.
 Vervolgens is verzoekster op 11 februari 2022 om 20:00 uur op het Hoofdkantoor Grenshospitium & Vreemdelingen Bewaring te Simpson Bay gehoord, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Vervolgens is zij in vreemdelingenbewaring geplaatst.
 Ook is op 11 februari 2022 een verwijderingsbeschikking jegens verzoekster opgesteld. Ook daartegen heeft verzoekster bij beroepschrift van 19 februari 2022 bij dit Gerecht beroep ingesteld. Op dit beroep is nog niet beslist.
3.2.
In de bestreden beschikking heeft verweerder onder meer overwogen dat de maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde en het belang van de publieke rust, omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat verzoekster zich aan de verwijdering zal onttrekken, omdat zij geen geldige verblijfstitel op Sint Maarten heeft en arbeid verricht zonder tewerkstellingsvergunning. Voorts is overwogen dat verzoekster zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn en dat de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn.
3.3.
Verzoekster heeft het Gerecht verzocht over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, aldus dat het bestreden bewaringsbesluit wordt geschorst en dat verzoekster onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld, met vergoeding aan verzoekster van NAf 250,00 per dag voor elke dag dat verzoekster ten onrechte doorbrengt op het politiebureau te Simpson Bay Sint Maarten, en met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
3.4.
Aan dit verzoek legt verzoekster, kort samengevat, het volgende ten grondslag. In bewaring stellen is disproportioneel. Van verstoring van de openbare orde dan wel publieke rust is geen sprake. Verzoekster woont sinds 2006 op Sint Maarten en is nimmer in aanraking geweest met justitie en politie. Om deze redenen vormt zij geen gevaar om haar in vreemdelingenbewaring te houden. Verweerder had met een lichter middel, zoals een meldplicht, kunnen volstaan aangezien verzoekster een vaste woon- en verblijfplaats heeft op Sint Maarten, waar ook twee zussen wonen die bereid zijn garant voor haar te staan. Verder dienen de omstandigheden waaronder verzoekster thans gedetineerd is als onmenselijk te worden gekwalificeerd. Verzoekster verblijft namelijk in de cellen van Simpson Bay die niet voldoen aan de wettelijke vereisten voor een grenshospitium.
3.5.
Verweerder verweert zich tegen het onderhavige verzoek en voert daartoe het volgende aan. Verzoekster onttrekt zich al sinds 2006 aan het vreemdelingentoezicht. Verzoekster heeft zich ooit gemeld met een aanvraag voor een tewerkstellings-vergunning maar heeft daarna geen verlenging gevraagd. Onder deze omstandigheden is het geenszins verantwoord verzoekster op vrije voeten te stellen. De maatregel van bewaring is niet disproportioneel.
3.6.
Op de overige standpunten van partijen wordt hieronder zo nodig nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het Gerecht overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
4.2.
In gevolge artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Er is bovendien aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien het bezwaar of beroep een redelijke kans van slagen heeft.
4.3.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van LTU kan de Minister van Justitie personen uit Sint Maarten verwijderen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
4.4.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de LTU kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
4.5.
Ingevolge artikel 12.4. van de Richtlijnen van verweerder wordt de beslissing tot inbewaringstelling genomen door verweerder of een daartoe gemandateerde immigratiefunctionaris, te weten: een hulp-officier belast met vreemdelingenzaken of een van de daartoe op grond van de LTU gemandateerde personen. Verweerder dan wel genoemde hulp-officier of gemandateerde persoon toetst door middel van het horen van de vreemdeling of de maatregel van inbewaringstelling kan worden opgelegd. Na het horen van de vreemdeling wordt een kopie van het bevelschrift tot inbewaringstelling uitgereikt. Het bevel moet met redenen omkleed zijn.
4.6.
Op 11 februari 2022 is verzoekster staande gehouden. Het proces-verbaal van staandehouding vermeldt uitsluitend dat er veiligheidsfouillering is verricht en dat verzoekster geboeid is overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor. Andere omtrent de staandehouding ter zake doende feiten, omstandigheden of verklaringen worden niet vermeld in het proces-verbaal. Uit een proces-verbaal dient duidelijk te blijken in welk kader de controle heeft plaatsgevonden, onder welke omstandigheden de betrokkene is aangetroffen en onder welke omstandigheden de staandehouding heeft plaatsgevonden. In dit geval zijn die omstandigheden niet in het proces-verbaal vermeld, zodat die omstandigheden niet duidelijk zijn geworden.
4.7.
Diezelfde dag, 11 februari 2022, wordt verzoekster in bewaring gesteld en krijgt zij het document, houdende de maatregel van bewaring, uitgereikt. Dat document is niet ondertekend door verweerder en evenmin door de hulp-officier of een andere daartoe gemandateerde persoon. Daarmee is op dat moment dus geen sprake van een rechtmatig door of namens verweerder gegeven bevel tot bewaring als bedoeld in artikel 19 LTU. Pas op 14 februari 2022, en om onduidelijke redenen nogmaals op 18 februari 2022, wordt het bevelschrift door verweerder ondertekend. De Richtlijnen van verweerder vermelden onder 12.4 dat de vreemdeling dient te worden gehoord voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring. Zulks teneinde te toetsen of de maatregel wel kan worden opgelegd. Een en ander dient te geschieden door verweerder dan wel een daartoe gemandateerde persoon. In dit geval is verzoekster op het moment van de inbewaringstelling gehoord door medewerker [P] en coördinator [S]. In het proces-verbaal van gehoor staat verder dat er is getoetst door coördinator [S]. De medewerkers [P] en [S] zijn niet gemandateerd voor het in artikel 12.4 van de Richtlijnen bedoelde toetsen door middel van horen. Daarmee handelt verweerder in strijd met de eigen Richtlijnen.
4.8.
Gebreken als hiervoor geschetst kunnen de inbewaringstelling onrechtmatig maken als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Daarvan is in dit geval sprake. Naar het oordeel van het Gerecht is in dit geval namelijk sprake van ernstige gebreken, terwijl aan de zijde van verweerder niet is gebleken van dermate zwaarwegende belangen, dat een afweging in het voordeel van verweerder zou dienen uit te vallen. Daarbij weegt mee, dat verzoekster twee zussen op Sint Maarten heeft die bereid zijn garant voor haar te staan, zodat met een lichter middel dan bewaring had kunnen worden volstaan.
4.9.
Al het voorgaande tezamen en in onderlinge samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat het beroep tegen de bestreden beschikking een redelijke kans van slagen heeft. Dat leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden geschorst als hierna te vermelden en dat verzoekster onmiddellijk in vrijheid dient te worden gesteld. Over eventuele schadevergoeding wordt in de bodemprocedure beslist.
4.10.
Er is aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht worden de proceskosten bepaald op NAf 1.400,-- zijnde 1 punt van NAf 700,-- voor het verzoekschrift en een punt van NAf 700,-- voor de mondelinge behandeling.

5.De beslissing

Het Gerecht:
5.1.
Schorst het bestreden besluit totdat in de bodemprocedure is beslist.
5.2.
Beveelt dat verzoekster onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld.
5.3.
Veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure en bepaalt dat het land Sint Maarten aan verzoekster zal betalen een bedrag van NAf 1.400,-- voor salaris gemachtigde.
5.4.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 1 maart 2022.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.