ECLI:NL:OGEAM:2022:14

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
Lar 126/2021, SXM202101095
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift ongegrond verklaard wegens niet voldoen aan verzoek om loonstroken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in het geding tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Richardson, en de Minister van Justitie van Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller. Eiser had bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, die was afgewezen op grond van onvoldoende financiële middelen van zijn partner. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiser kennelijk ongegrond was verklaard omdat hij niet had voldaan aan het verzoek om twee recente loonstroken aan te leveren. Hierdoor is het Gerecht van oordeel dat eiser ten onrechte de mogelijkheid is ontnomen om zijn bezwaar toe te lichten tijdens een hoorzitting. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar, aangezien eiser zijn bezwaargronden had onderbouwd met aanvullende stukken. Het Gerecht heeft de bestreden beschikking vernietigd en verweerder opgedragen om eiser in de gelegenheid te stellen te worden gehoord en een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op NAf 1.400,--, en dient verweerder een bedrag van NAf 150,-- te betalen als vergoeding voor het griffierecht.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 21 januari 2022
Zaaknummer: SXM202101095-LAR00126/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gevolmachtigde: mr. A. RICHARDSON,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 19 juli 2021, waarbij verweerder het bezwaarschrift van eiser, gericht tegen de beschikking van 13 november 2020 inhoudende afwijzing aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: v.t.t.v), met als doel “verblijf bij partner [K], ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 30 augustus 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar).
2.2.
Op 25 oktober 2021 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Op 7 december 2021 heeft eiser aanvullende stukken in het geding gebracht.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 14 december 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Die op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.5.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Het Gerecht gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
- Eiser is geboren op [geboortedatum] te Jamaica en van Jamaicaanse nationaliteit. Hij heeft op 10 maart 2020 een aanvraag ingediend voor (verlenging) van zijn v.t.t.v met als doel ‘gezinshereniging’.
- Bij beschikking van 13 november 2020 heeft verweerder afwijzend op het verzoek beslist. Daarbij heeft verweerder overwogen dat dat de partner van eiser niet over voldoende middelen beschikt. De aanvraag wordt afgewezen op grond van artikel 9 lid 1 b van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu).
- Bij brief van 11 november 2020 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen de afwijzende beschikking.
- Verweerder heeft bij beschikking van 19 juli 2021 het bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat na een volledige heroverweging de partner/garantsteller niet heeft bewezen dat zij het toepasselijke normbedrag van NAf 2000,-- bruto inkomen per maand haalt.

4.Het geschil

4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de in deze beschikking te geven uitspraak.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en sub b van de Ltu bepaalt dat de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf kan door of namens de minister worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
In hoofdstuk 3.7. van de beleidsregels zoals verwoord in de Richtlijnen van verweerder met betrekking tot de toepassing van de LTU en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (de Richtlijnen) is bepaald dat op grond van artikel 9 van de LTU, het niet voldoen aan deze voorwaarde (voldoende middelen van bestaan) een aan het algemeen belang ontleende grond is voor weigering van een vergunning tot (tijdelijk) verblijf en van verlenging van de geldigheidsduur daarvan.
Artikel 67 van de Lar luidt:
Van het houden van een hoorzitting kan worden afgezien, indien:
a. het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is;
b. het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is;
c. de bezwaarde en de andere partijen schriftelijk hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord; of
d. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en de andere partijen daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
5.2.
Het Gerecht stelt vast dat verweerder het bezwaarschrift van eiser kennelijk ongegrond heeft verklaard en dat dit gelegen ligt in het feit dat eiser niet heeft voldaan aan het verzoek tot toesturen van twee recente loonstroken.
5.3.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer in de uitspraak van 10 december 2008 ECLI:NL:RVS:2008:BG6402), mag slechts van het horen worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Het Gerecht is van oordeel dat die situatie zich hier niet voordoet.
5.4.
Hiertoe overweegt het Gerecht als volgt.
Eiser heeft in zijn bezwaarschrift uitgebreid gemotiveerd zijn bezwaargronden onderbouwd onder toevoeging aan het bezwaarschrift van nadere stukken die de financiële situatie van zijn partner verder onderbouwen.
Voorts heeft verweerder, kennelijk naar aanleiding van het bezwaarschrift, aanvullende stukken opgevraagd bij eiser.
5.5.
Gezien het voorgaande is het Gerecht van oordeel dat van een kennelijk-ongegrond bezwaar dan ook geen sprake is. Door van het horen af te zien heeft verweerder eiser ten onrechte de mogelijkheid ontnomen om zijn bezwaar toe te lichten.
5.6.
Voor zover verweerder mocht betogen dat het horen van de partner/garantsteller door de Sectie Compliance van Immigration voldoende zou zijn, kan dit niet worden gevolgd. Uit het dossier is niet gebleken van een verslag van dit horen en ook overigens kan niet worden vastgesteld of dit horen gelijk kan worden gesteld met het houden van een hoorzitting.
5.7.
Voorts acht het Gerecht het volgende van belang.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser in 2019 toegewezen en eiser is in het bezit gesteld van een v.t.t.v. met als doel verblijf bij partner. Onbestreden heeft eiser gesteld dat deze verlening van de v.t.t.v. was gebaseerd op financiële gegevens van zijn partner gerelateerd aan werkzaamheden bij de twee huidige werkgevers van zijn partner. Het door verweerder in de beslissing op bezwaar gestelde dat de partner/garantsteller sedert 15 januari 2021 een tweede baan erbij zou hebben lijkt dan ook onjuist.
5.8.
Gezien het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard. Verweerder zal opgedragen worden om, nadat eiser in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift te nemen.
5.9.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beschikking;
draagt verweerder op om eiser binnen een redelijke termijn in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, waarna verweerder een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaarschrift;
bepaalt dat verweerder aan eiser zal betalen een bedrag ad NAf 1.400,-- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 21 januari 2022.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.