ECLI:NL:OGEAM:2021:79

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
SXM202100702
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vergoeding bij geschil tussen werkgever en werknemer

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, die sinds 11 augustus 2018 als manager in dienst was, werd op 29 oktober 2020 geschorst met behoud van loon. De werkgever deed op 7 december 2020 een beëindigingsvoorstel aan de werknemer, maar de werknemer betwistte de rechtmatigheid van de schorsing en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werkgever verzocht het Gerecht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, terwijl de werknemer verzocht om afwijzing van dit verzoek en een redelijke vergoeding.

Het Gerecht oordeelde dat de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden moest worden op basis van billijkheid, gezien de veranderde omstandigheden en het gebrek aan samenwerking tussen partijen. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van een vergoeding aan de werknemer, vastgesteld op NAf. 48.553,00 bruto, en kreeg de gelegenheid om het verzoek tot ontbinding in te trekken. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad, omdat hoger beroep niet openstaat. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijke kans voor de werknemer om zijn werk te hervatten en de rol van billijkheid in arbeidsrechtelijke geschillen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202100702
Beschikking d.d. 11 augustus 2021
inzake
de naamloze vennootschap
[de werkgever]gevestigd in Sint Maarten,
verzoekster,
verweerster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna: de werkgever,
gemachtigde: mr. M.M. HOFMAN-RUIGROK,
tegen
[de werknemer],wonende in Sint Maarten,
verweerder,
verzoeker in het zelfstandig tegenverzoek,
hierna: de werknemer,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
verzoekschrift met producties, ontvangen op 27 mei 2021,
aanvullende producties van de werkgever,
aanvullende producties van de werknemer,
verweerschrift van de werknemer,
pleitnota namens de werkgever.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op grond van een mondelinge arbeidsovereenkomst is de werknemer (geboren op …. 1966) sedert 11 augustus 2018 voor onbepaalde tijd in dienst en wel als ‘manager’ tegen een maandelijks verschuldigd bruto basissalaris van NAf 7.193,38.
2.2.
Bij brief van 29 oktober 2020 heeft de werkgever aan de werknemer medegedeeld dat hij vanaf 30 oktober 2020 tot 30 november 2020 met behoud van loon is geschorst. Deze schorsing is nadien nog verlengd.
2.3.
Bij brief van 7 december 2020 doet de werkgever een beëindigingsvoorstel ter afwikkeling van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer met de volgende inhoud:
‘(…)
1. You will resign voluntarily with immediate effect and parties will agree to a mutual termination of the labour agreement as per immediate;
2. [de werkgever]will not pursue the collection of aforementioned damages of US$ 54,3000.—from you;
3. [de werkgever]will pay you two months salary (December & January);
4. [de werkgever]will provide you with a letter of reference.
(…)’
2.4.
Bij e-mail van 8 december 2020 om 4:05 PM bericht mr. Marica aan de werkgever het volgende:
‘(…)
Please be advised that we represent Mr. [de werknemer], employee of [de werkgever]. Client presented me with your suspension letters as well as your termination proposal. We will respond to your letter by this Friday.
We were also informed that clients salaries were unlawfully withheld. Regardless of your incorrect assumption that client is liable to [de werkgever]for alleged damages, his salary must be paid. Please consider this is a summons to pay any and all outstanding salaries by tomorrow. The legal interest accrues from tomorrow and the late payment increase as per the law up to 50% on any outstanding salaries must be paid as well.
(…)’
2.5.
Bij brief van 4 januari 2020 doet mr. Marica namens de werknemer diverse sommaties aan het adres van de werkgever uitgaan.
2.6.
Bij kort geding vonnis van dit Gerecht van 4 juni 2021 (SXM202100588) is de werkgever onder andere veroordeeld tot doorbetaling tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Tegen dit vonnis is door de werkgever hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
De werkgever verzoekt het Gerecht het volgende:
“weshalve het U E.A. moge behagen, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Indien Uw Gerecht van mening mocht zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog van kracht is, deze met onmiddellijke ingang te ontbinden zonder toekenning van een beëindiging vergoeding, kosten rechtens.”
3.2.
De werknemer eindigt het verweerschrift als volgt:
“dat het derhalve U Edelachtbare moge behagen, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: het ontbindingsverzoek van [de werkgever]af te wijzen met veroordeling van haar in de proceskosten
Subsidiair: in geval van een ontbinding [de werkgever]te veroordelen tot betaling van een redelijke vergoeding van tenminste Nafl. 86.320,56 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum van uw beschikking en [de werkgever]te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten, met bepaling dat de wettelijke rente na 14 dagen verschuldigd is.”
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De werkgever heeft het verzoek ingediend voor het geval mocht blijken dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat. Zij is namelijk van mening dat, na afloop van de schorsing per 7 december 2020, de werknemer niet meer bereid was te werken en dus zelf ontslag heeft genomen. Het Gerecht stelt voorop dat dit geen onderwerp van deze ontbindingsprocedure is. In deze procedure gaat het er alleen om of de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk op grond van de billijkheid moet worden ontbonden en of de billijkheid ertoe noopt aan de werknemer een vergoeding toe te kennen. De vraag of de arbeidsovereenkomst eerder tot een einde is gekomen moet worden beantwoord in een bodemprocedure die zowel door de werknemer als de werkgever kan worden aangevangen. Volledigheidshalve, gezien het ingestelde hoger beroep tegen het kort geding vonnis, wordt ook nog overwogen dat de rechter in hoger beroep hier ook geen definitief oordeel over kan geven. Dat is immers een kort geding procedure waarin uitsluitend voorlopige oordelen worden gegeven. Kortom: het komt het Gerecht verstandig voor als een van partijen een bodemprocedure zou beginnen over de vraag of de arbeidsovereenkomst nu al dan niet eerder is geëindigd.
4.2.
Door de werkgever wordt gesteld dat er sprake is van gewichtige redenen, bestaande uit veranderde omstandigheden, die maken dat de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk moet worden ontbonden. Dit wordt door de werknemer bestreden. Het Gerecht is van oordeel dat de billijkheid met zich brengt dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. Reeds lange tijd immers werken partijen niet meer samen. Daargelaten de oorzaak oordeelt het Gerecht dat dit een veranderde omstandigheid is. Het is immers niet goed voorstelbaar dat partijen een hernieuwd vertrouwen in elkaar uitspreken.
4.3.
Wel dient door de werkgever aan de werknemer een vergoeding naar billijkheid aan de werknemer te worden betaald. Dat heeft de volgende redenen: tegen alle verwijten die de werkgever aanvoert (gebrek aan supervisie, onvoldoende marketing activiteiten, onvoldoende incassowerkzaamheden, onvoldoende rapporteren, verkopen voorraad, tijdig en correct invullen logboeken, niet huren van een auto) heeft de werknemer zijn eigen versie van wat er is gebeurd. Deze procedure leent zich er niet voor, nu het wettelijk bewijsrecht niet van toepassing is, om uit te zoeken en vast te stellen wie er al dan niet gelijk heeft. Daarom kan het Gerecht niet vaststellen dat de werknemer niet naar behoren heeft gefunctioneerd.
4.4.
Het Gerecht zal de vergoeding vaststellen op grond van de kantonrechtersformule waarbij de correctiefactor 1,5 wordt toegepast. Dragende overwegingen daarvoor zijn dat de werkgever de werknemer heeft geschorst met behoud van loon zonder dat is gebleken van enig onderzoek naar de verwijten en evenmin zonder dat de werknemer door de werkgever is gehoord. Vervolgens (op 7 december 2020) zendt de werkgever een brief aan de werknemer met de mededeling dat de arbeidsovereenkomst minnelijk tot een einde moet komen door het zelf ontslag nemen door de werknemer. Als hij dat doet dan zal de door hem vermeend toegebrachte schade van USD 54.300,00 niet op hem worden verhaald. Daarmee, zo overweegt het Gerecht, heeft de werkgever de werknemer geen eerlijke kans geboden om het werk te hervatten terwijl dat wel had gemoeten. De werkgever immers heeft er zelf voor gekozen geen gebruik te maken van de arbeidskracht van de werknemer en, met die dreiging van het verhalen van een grote vordering, feitelijk medegedeeld dat hij niet welkom is. Wat betreft de B-factor gaat het Gerecht uit van het salaris zoals dat is overeengekomen en niet van het salaris dat tijdens de Covid-19 pandemie is uitbetaald.
4.5.
Nu een vergoeding wordt vastgesteld zal het Gerecht aan partijen een intrekkingstermijn geven.
4.6.
Het Gerecht ziet aanleiding de werkgever in de proceskosten van de werknemer te veroordelen. Vooral omdat deze procedure gevoerd wordt in het belang van de werkgever (het vaststellen van een plafond van maximale loonaanspraken).
4.7.
Uitvoerbaar bij voorraad verklaring van deze beschikking is niet nodig omdat van deze beschikking hoger beroep niet openstaat.

5.De beslissing

Het Gerecht:
geeft aan partijen de gelegenheid tot vrijdag 20 augustus 2021 om het verzoek in te trekken;
en, als het verzoek niet dan wel slechts door een van partijen wordt ingetrokken,
ontbindt de arbeidsovereenkomst, voor zover door de bodemrechter definitief wordt vastgesteld dat deze nog bestaat, met ingang van 21 augustus 2021,
kent aan de werknemer een vergoeding toe van NAf. 48.553,00 bruto en veroordeelt de werkgever deze vergoeding te betalen binnen 14 dagen nadat de uitspraak van de bodemrechter in kracht van gewijsde is gegaan,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 11 augustus 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.