Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.M. HOFMAN-RUIGROK,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 11 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en een werknemer over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, die sinds 11 augustus 2018 als manager in dienst was, werd op 29 oktober 2020 geschorst met behoud van loon. De werkgever deed op 7 december 2020 een beëindigingsvoorstel aan de werknemer, maar de werknemer betwistte de rechtmatigheid van de schorsing en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werkgever verzocht het Gerecht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, terwijl de werknemer verzocht om afwijzing van dit verzoek en een redelijke vergoeding.
Het Gerecht oordeelde dat de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk ontbonden moest worden op basis van billijkheid, gezien de veranderde omstandigheden en het gebrek aan samenwerking tussen partijen. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van een vergoeding aan de werknemer, vastgesteld op NAf. 48.553,00 bruto, en kreeg de gelegenheid om het verzoek tot ontbinding in te trekken. De beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad, omdat hoger beroep niet openstaat. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een eerlijke kans voor de werknemer om zijn werk te hervatten en de rol van billijkheid in arbeidsrechtelijke geschillen.