In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 19 mei 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een beschikking van de Minister van Justitie, waarbij de verblijfsvergunning van verzoekster is ingetrokken. Verzoekster, die al elf jaar op Sint Maarten woont, had een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd, maar deze werd ingetrokken op grond van het niet voldoen aan de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden. De bestreden beschikking werd aan verzoekster bekendgemaakt op 26 maart 2021, en op 6 mei 2021 heeft zij bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2021 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.M. Stomp, aangevoerd dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord over de voorgenomen intrekking van haar vergunning. Dit zou in strijd zijn met de geldende wet- en regelgeving. Verweerder, vertegenwoordigd door A.A. Kraaijeveld, stelde dat de intrekking van de vergunning op juiste gronden was genomen, omdat verzoekster vervalste documenten had overgelegd bij de aanvraag van de verblijfsvergunning voor haar echtgenoot.
Het Gerecht oordeelde dat verzoekster niet op de juiste wijze was gehoord en dat de motivering van de intrekking onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen had en heeft het verzoek toegewezen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal op NAf 1.550,00 werden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt en is openbaar uitgesproken.