ECLI:NL:OGEAM:2021:63

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
Lar 43/2021, SXM202100592
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake intrekking verblijfsvergunning

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 19 mei 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van een beschikking van de Minister van Justitie, waarbij de verblijfsvergunning van verzoekster is ingetrokken. Verzoekster, die al elf jaar op Sint Maarten woont, had een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd, maar deze werd ingetrokken op grond van het niet voldoen aan de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden. De bestreden beschikking werd aan verzoekster bekendgemaakt op 26 maart 2021, en op 6 mei 2021 heeft zij bezwaar gemaakt tegen deze beslissing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2021 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.M. Stomp, aangevoerd dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord over de voorgenomen intrekking van haar vergunning. Dit zou in strijd zijn met de geldende wet- en regelgeving. Verweerder, vertegenwoordigd door A.A. Kraaijeveld, stelde dat de intrekking van de vergunning op juiste gronden was genomen, omdat verzoekster vervalste documenten had overgelegd bij de aanvraag van de verblijfsvergunning voor haar echtgenoot.

Het Gerecht oordeelde dat verzoekster niet op de juiste wijze was gehoord en dat de motivering van de intrekking onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen had en heeft het verzoek toegewezen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die in totaal op NAf 1.550,00 werden vastgesteld. De uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot schorsing en/of het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoekster],
wonende te Sint Maarten,
verzoekster,
gemachtigde: mr. R.M. STOMP,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
gevestigd te Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: A.A. Kraaijeveld.

1.Aanduiding bestreden beschikking(en)

De beschikking van verweerder van 18 januari 2021, aan verzoekster bekend gemaakt op 26 maart 2021, waarbij – zo begrijpt het gerecht – de vergunning tot verblijf van verzoekster is ingetrokken.

2.Procesverloop

Namens verzoekster is op 7 mei 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 mei 2021. Namens verzoekster is verschenen haar gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen, die op schrift gestelde pleitaantekeningen (met producties) heeft voorgedragen en overgelegd.
Beslissing is bepaald op heden.

3.De feiten

3.1.
Verzoekster woont sinds elf jaar op Sint Maarten. Aanvankelijk op basis van een vergunning tot tijdelijk verblijf. Sinds inwilliging van haar aanvraag op 13 juli 2015 verblijft zij op basis van een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd op Sint Maarten. Aan die vergunning zijn de volgende drie voorwaarden verbonden:
-geldige ziektekostenverzekering;
-voldoende geldelijke middelen;
-huisvesting.
3.2.
Verzoekster woont samen met haar echtgenoot, de heer [D], en hun beider dochters van thans twee en vijf jaar oud. De echtgenoot heeft in juni 2017 voor het eerst een vergunning tot tijdelijk verblijf op Sint Maarten gekregen. Op 17 maart 2020 heeft hij een aanvraag ingediend voor het vernieuwen van zijn vergunning tijdelijk verblijf met als doel gezinshereniging.
3.3.
Op 26 maart 2021 heeft verweerder aan verzoekster de bestreden beschikking bekend gemaakt, waarin staat dat haar vergunning wordt ingetrokken op grond van artikel 14 lid 1 sub f van de LTU, omdat verzoekster niet voldoet aan een of meer van de aan haar vergunning verbonden voorwaarden. Voor het overige vermeldt de bestreden beschikking onder de motivering dat verzoekster op 20 oktober 2020 is gehoord in verband met een verzoek dat zij had ingediend voor haar echtgenoot. Reden voor het verhoor was dat uit de overgelegde stukken was gebleken dat verzoekster onjuiste informatie had overgelegd voor het verkrijgen van een vergunning voor haar echtgenoot.
3.4.
In de bestreden beschikking is aangegeven dat verzoekster Sint Maarten uit eigen beweging binnen zes weken dient te verlaten, bij gebreke waarvan ze kan worden verwijderd.
3.5.
Verzoekster heeft op 6 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen de bestreden beschikking.

4.Het verzoek en de standpunten van partijen

4.1.
Het verzoek strekt ertoe verzoekster toe te staan de beslissing op bezwaar op Sint Maarten te wachten.
4.2.
Zij stelt daartoe het volgende. Verweerder heeft in strijd met de regelgeving verzoekster niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op het voornemen tot intrekking van haar vergunning. Verder is de beschikking niet gemotiveerd. Evenmin is rekening gehouden met haar omstandigheden, zoals de lange verblijfsduur van verzoekster op Sint Maarten, tezamen met haar echtgenoot en twee kinderen, en het feit dat ze van onbesproken gedrag is. Daar komt bij dat ze een vaste werkbetrekking heeft. Uitzetting is onbillijk en zal leiden tot een situatie van onevenredige hardheid. Het bezwaar heeft een goede kans van slagen.
4.3.
Verweerder heeft als volgt verweer gevoerd. De intrekking van de verblijfsvergunning is op juiste gronden genomen, omdat verzoekster vervalste “job letters” heeft overgelegd bij de aanvraag verblijfsvergunning voor haar echtgenoot. Daarop is zij als garantsteller op 20 oktober 2020 gehoord. Verzoekster heeft de vervalsing bekend. Deze vervalste werkgeversverklaringen hebben twee gevolgen: verzoekster heeft onvoldoende aangetoond dat ze voldoende inkomsten heeft en zij heeft onjuiste inlichtingen verstrekt voor het krijgen van een verblijfvergunning voor haar echtgenoot. Het bezwaar is dan ook zo goed als kansloos.
4.4.
Op hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, wordt hieronder nader – voor zover relevant – ingegaan.

5.De beoordeling

5.1
Het Gerecht overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
5.2.
Ingevolge artikel 17 lid 3 van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU) wordt de mededeling tot intrekking van een vergunning niet gegeven dan na verhoor of behoorlijke oproeping van betrokkene.
5.3.
Ingevolge artikel 3.19 onder d van de eigen Richtlijnen van verweerder dient,
voordat verweerder overgaat tot intrekking van een vergunning, de belanghebbende behoorlijk te worden opgeroepen zodat deze kan worden gehoord. Ingevolge artikel 3.20 van diezelfde Richtlijnen houdt de gelegenheid tot horen in, dat de belanghebbende in elk geval een duidelijke kans moet hebben gekregen om te zeggen wat hij van de voorgenomen intrekking en de motivering vindt. Alleen als degene, tot wie het besluit zich richt, daadwerkelijk onvindbaar is, kan verweerder direct tot intrekking van de vergunning overgaan.
5.4.
Het Gerecht constateert dat verzoekster niet is gehoord op de voorgenomen intrekking van haar vergunning. Verzoekster is weliswaar gehoord op 20 oktober 2020, doch dat was uitsluitend vanwege de aanvraag van een vergunning tot tijdelijk verblijf van haar echtgenoot. En niet (tevens) vanwege de voorgenomen intrekking van haar eigen vergunning. Dat is strijdig met de hiervoor aangehaalde wet- en regelgeving. Reeds daarom heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen. Daar komt nog het volgende bij.
5.5.
Ingevolge artikel 14 lid 1 LTU kan de vergunning tot verblijf door verweerder bij een met redenen omklede beslissing worden ingetrokken, onder meer indien de betrokkene niet voldoet aan een of meer van de aan zijn vergunning tot verblijf verbonden voorwaarden (sub f).
5.6.
Ingevolge artikel 3.19.1 van de Richtlijnen van verweerder over het motiveren van de beschikking tot intrekking moet “die motivering
endeugdelijk zijn
enhet besluit kunnen dragen. Indien de motivering niet aan de normen voldoet, kan het besluit in beroep of na bezwaar vernietigd worden.”
5.7.
Het Gerecht constateert dat in de bestreden beschikking niet is aangegeven aan welke van de voorwaarde(n) niet is voldaan. De aan de vergunning gekoppelde voorwaarden betreffen het hebben van een geldige ziektekostenverzekering, voldoende geldelijke middelen en huisvesting. De enige nadere motivering in de bestreden beschikking bestaat uit de opmerking dat verzoekster “onjuiste informatie heeft overgelegd voor het verkrijgen van een vergunning voor haar echtgenoot”. Dat is onvoldoende om van een met redenen omklede beslissing te kunnen spreken, laat staan van een deugdelijke motivering, die het besluit kan dragen. De motivering is dan ook strijdig met de hiervoor aangehaalde wet- en regelgeving. Voor zover het door verweerder ter zitting gevoerde betoog nog als nadere motivering van de beslissing zou kunnen worden gekwalificeerd, kan dat verweerder niet baten. Onweersproken staat vast dat verzoekster een dienstbetrekking heeft en dus inkomen uit arbeid. Dat
verzoekster, zoals verweerder ter zitting aanvoert, onvoldoende heeft aangetoond dat ze voldoende inkomsten heeft, kan zonder meer niet tot intrekking van de vergunning leiden. Reeds omdat niet is gesteld noch gebleken dat verzoekster in het kader van de voorwaarden verbonden aan haar vergunning is gevraagd naar (de hoogte van) haar inkomsten. Dat zij onjuiste inlichtingen heeft verstrekt voor het krijgen van een verblijfvergunning voor haar echtgenoot, moge zo zijn, maar ook dat levert zonder meer geen grond op voor intrekking van de vergunning, gelet op het bepaalde in de artikelen 24 LTU en 14 lid 1 onder a LTU. Dan moet er immers sprake zijn van een onherroepelijk geworden veroordeling ter zake van het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen. Daarvan is geen sprake. Dat verzoekster het feit heeft toegegeven, maakt dat niet anders.
5.8.
Het voorgaande leidt dus tot de conclusie dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daarmee kan het verzoek worden toegewezen als hierna in het dictum te vermelden.
5.9.
Er is aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht worden de proceskosten bepaald op in totaal NAf 1.550,00, waarvan NAf 150,00 aan griffierecht en NAf 1.400,00 aan salaris gemachtigde (zijnde 1 punt van NAf 700,-- voor het verzoekschrift en een punt van NAf 700,-- voor de mondelinge behandeling).

6.De beslissing

Het Gerecht:
Bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoekster de beslissing op het door haar op
6 mei 2021 ingediende bezwaarschrift tegen de bestreden beschikking op Sint Maarten mag afwachten.
Veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure en bepaalt dat het Land Sint Maarten aan verzoekster zal betalen een bedrag van NAf 1.400,-- voor salaris gemachtigde, alsmede een bedrag van NAf 150,00 voor gestort griffierecht.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 19 mei 2021.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.