ECLI:NL:OGEAM:2021:57

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
SXM202000978
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cessantia en rechtsgeldigheid van uitbetaling bij beëindiging dienstverband

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, gaat het om een geschil tussen een advocaat en haar voormalige werkgever, een maatschap van advocaten. De eiseres, [de advocaat], heeft haar arbeidsovereenkomst met [het nieuwe advocatenkantoor] opgezegd en vordert de uitbetaling van cessantia die is opgebouwd tijdens haar dienstverband bij [het oude advocatenkantoor]. De eiseres stelt dat er een afspraak is gemaakt dat de cessantia pas bij het einde van haar dienstverband met [het nieuwe advocatenkantoor] zou worden uitbetaald. De gedaagde, [het nieuwe advocatenkantoor], betwist deze afspraak en stelt dat de cessantia door [het oude advocatenkantoor] moet worden uitbetaald.

De rechter heeft vastgesteld dat er geen wettelijke belemmering is voor een dergelijke afspraak tussen werkgever en werknemer. De rechter overweegt dat de communicatie tussen de partijen, inclusief e-mails en brieven, erop wijst dat de cessantia door [het nieuwe advocatenkantoor] zou worden overgenomen. De rechter concludeert dat de eiseres recht heeft op de uitbetaling van de cessantia, omdat er een rechtsgeldige schuldoverneming heeft plaatsgevonden. De vordering van de eiseres wordt toegewezen, en [het nieuwe advocatenkantoor] wordt veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Het vonnis is uitgesproken op 18 mei 2021 door mr. A.J.J. van Rijen, en het Gerecht heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202000978
Vonnis d.d. 18 mei 2021
inzake
[de advocaat],
wonende in Nederland,
eiseres,
hierna: [de advocaat],
procederende in persoon,
tegen
de maatschap [het nieuwe advocatenkantoor],
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
hierna: [het nieuwe advocatenkantoor],
gemachtigde: mr. R.E. [A].

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift rechterlijk bevel tot betaling met producties, op 15 oktober 2020 ontvangen;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek met producties,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
de advocaat] is als advocaat in dienstbetrekking werkzaam geweest voor [het nieuwe advocatenkantoor] ingaande 1 februari 2019. [de advocaat] heeft haar arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 31 januari 2020.
2.2.
Voorafgaande aan dit dienstverband was [de advocaat] werkzaam voor het [het oude advocatenkantoor]. [het nieuwe advocatenkantoor] heeft de activiteiten van [het oude advocatenkantoor] overgenomen. De advocaten [A] en [B] zijn ook de belangrijkste partners van [het nieuwe advocatenkantoor].
2.3.
In de e-mail van [B] d.d. 22 januari 2019 aan de advocaten in dienstbetrekking van [het oude advocatenkantoor], waaronder [de advocaat], komt de volgende passage voor:
“[het oude advocatenkantoor] will address the severance built up over the year and deal with the payment hereof to the new partnership for employees going over.
(...)
This is just a general notification as with each of you we will sit and go through the particulars.”
2.4.
Bij brief van 13 februari 2019 bericht [B], op briefpapier van [het oude advocatenkantoor], het volgende aan [de advocaat]:
“Given the impending transfer to, [het oude advocatenkantoor] must still address the tenure and related severance which is done herewith.
Based on your tenure the following severance has built up:
Base NAF 7300 /173.33 x 40 hrs x 3 years === NAF. 5053.94 gross
This built up can be transferred or you may opt for a pay-out. A tax ruling may be required given the amount for a pay-out to ensure the payout is not [onleesbaar] added to your salary.
On the payment of the net amount due a payment in installments arrangement may be required dependent on our cash flow. You may also opt to buy in shares with the amount due to you.
Please provide your preference on handling this matter.”
2.4.
Per e-mail van 13 maart 2019 bericht [de advocaat] aan [B] het volgende:
“I realized that I did not get back to you about the cessantia, my apologies for that. I would like my weeks of severance, earned under [het oude advocatenkantoor], to roll over to [het nieuwe advocatenkantoor] and get paid for it at the end of my employment at [het nieuwe advocatenkantoor]. Same goes for the earned vacationdays.”
2.5.
Op 3 februari 2020 heeft de Inspecteur Belastingen aan [het oude advocatenkantoor] bericht akkoord te gaan met toepassing van het bijzonder tarief.
2.6.
Ondanks sommatie heeft [het nieuwe advocatenkantoor] de cessantia (oftewel de
severance), opgebouwd gedurende het dienstverband bij [het oude advocatenkantoor], niet aan [de advocaat] uitbetaald. Duidelijk is uit de correspondentie rondom de opzegging van het dienstverband met [het nieuwe advocatenkantoor] dat partijen elkaar bittere verwijten maken over onderwerpen die niet gerelateerd zijn aan het geschil dat aan het Gerecht wordt voorgelegd.
2.7.
Alle andere medewerkers van [het oude advocatenkantoor] die zijn overgegaan naar [het nieuwe advocatenkantoor] hebben de cessantia uitbetaald gekregen.

3.Het geschil

3.1. [
de advocaat] vordert dat het Gerecht een betalingsbevel afgeeft voor een bedrag van NAf. 5.053,94, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten.
3.2. [
het nieuwe advocatenkantoor] verzoekt het Gerecht om [de advocaat] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van [de advocaat] in de proceskosten.
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil tussen partijen komt in essentie neer op het volgende. [de advocaat] stelt dat zij met [het nieuwe advocatenkantoor] is overeengekomen, vanwege liquiditeitskrapte aan de kant van [het oude advocatenkantoor], dat de cessantia later, namelijk bij het einde van haar dienstverband met [het nieuwe advocatenkantoor] zou worden uitbetaald. [het nieuwe advocatenkantoor] stelt daartegenover dat [het oude advocatenkantoor] de cessantia moet uitbetalen en dat [de advocaat] bij haar dus aan het verkeerde adres is. De andere werknemers zijn wel uitbetaald door [het oude advocatenkantoor]. [de advocaat] heeft vrijwillig ontslag genomen bij [het nieuwe advocatenkantoor] en daarom heeft zij op grond van de Cessantialandsverordening geen recht op uitbetaling van de cessantia over de [het oude advocatenkantoor]-periode.
4.2.
Het Gerecht overweegt het volgende. [het nieuwe advocatenkantoor] erkent dat [de advocaat] door de beëindiging van haar dienstverband met [het oude advocatenkantoor] recht heeft op cessantia. Er is geen wettelijke belemmering dat werkgever en werknemer overeenkomen dat de nieuwe werkgever de cessantiaverplichting van de voormalige werkgever overneemt. De vraag is nu of de verplichting tot uitbetaling van de tijdens het dienstverband met [het oude advocatenkantoor] opgebouwde cessantia daadwerkelijk is overgenomen door [het nieuwe advocatenkantoor].
4.3.
Anders dan [de advocaat] aanvoert kan er geen sprake zijn van een cessie. Cessie houdt immers in dat de vordering van de ene schuldeiser wordt overgedragen naar een andere schuldeiser met kennisgeving aan de schuldenaar die hierin geen inspraak heeft (artikel 3:94 BW). Er is hier echter maar één schuldeiser, namelijk [de advocaat]. Toepasselijk is hier de wettelijke regeling over schuldoverneming (artikel 6:155 BW). Beoordeeld moet worden of [het nieuwe advocatenkantoor] de schuld uit hoofde van cessantia van [het oude advocatenkantoor] aan [de advocaat] heeft overgenomen. Kortom: een wisseling van schuldenaars.
4.4.
Voor schuldoverneming is vereist dat [het nieuwe advocatenkantoor] de schuld van [het oude advocatenkantoor] heeft overgenomen, dat daarvan kennis wordt gegeven aan [de advocaat] en dat zij daarmee heeft ingestemd. De schuldoverneming is niet aan een bepaalde vorm gebonden, maar kan ook mondeling geschieden dan wel in een gedraging besloten liggen. Het Gerecht gaat ervan uit dat de brief van 13 februari 2019 door [B] is geschreven namens zowel [het oude advocatenkantoor] als [het nieuwe advocatenkantoor]. Dat blijkt uit de inhoud van de e-mail, het feit dat [B] partner was van beide advocatenkantoren en uit het feit dat de advocatenpraktijk van [het oude advocatenkantoor] met alle personeel en klanten vanuit hetzelfde gebouw is voortgezet. In die e-mail staat:
“[het oude advocatenkantoor] will address the severance built up over the year and deal with the payment hereof to the new partnership for employees going over.”(zie 2.3. onder de vaststaande feiten). Daaruit volgt dus dat de gelden verband houdende met de cessantiarechten van de werknemers die overgaan door [het oude advocatenkantoor] worden betaald aan [het nieuwe advocatenkantoor]. Uit de e-mail van 13 maart 2019 van [de advocaat] blijkt verder dat zij ervan uitgaat dat de schuld door [het nieuwe advocatenkantoor] zal worden overgenomen en op die e-mail is zijdens [het nieuwe advocatenkantoor] nooit enige reactie gevolgd. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten blijkt uit beide e-mails, in onderling verband gelezen, dat [het nieuwe advocatenkantoor], bij monde van [B], heeft toegezegd dat de cessantia aan [de advocaat] zal worden uitbetaald en dat [de advocaat] ermee heeft ingestemd dat dit zal gebeuren bij beëindiging van het dienstverband met [het nieuwe advocatenkantoor]. Dat laatste is dan weer een tegemoetkoming van haar jegens [het nieuwe advocatenkantoor] vanwege diens liquiditeitsproblemen. Daarmee is voldaan aan de eisen van een rechtsgeldige schuldoverneming. Het Gerecht komt daarom niet toe aan de beoordeling van de overige verweren van [het nieuwe advocatenkantoor].
4.5.
De vorderingen van [de advocaat] worden dus toegewezen. Voor de wettelijke rente geldt dat per 1 februari 2020 [het nieuwe advocatenkantoor] in verzuim verkeert jegens [de advocaat] en dat toen de wettelijke rente verschuldigd is geworden. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [het nieuwe advocatenkantoor] in de proceskosten veroordeeld. Omdat [de advocaat] de procesvoering zelf heeft gedaan gaat het alleen om het griffierecht.

5.De beslissing

Het Gerecht:
veroordeelt [het nieuwe advocatenkantoor] om aan [de advocaat] te betalen bruto NAf. 5.053,94, met toepassing van 16,25% bijzonder tarief inkomstenbelasting, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 februari 2020 tot aan de dag van algehele betaling,
veroordeelt [het nieuwe advocatenkantoor] tot betaling van de proceskosten, begroot op NAf. 50,00 aan griffierecht en op nihil voor salaris gemachtigde,
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 18 mei 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.