ECLI:NL:OGEAM:2021:28

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
SXM202100276
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door de bouw van hotelgebouwen en de toepassing van ne bis in idem in kort geding

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], wonende in Curaçao, en [het resort], een naamloze vennootschap gevestigd in Sint Maarten. De eiser vorderde onder andere dat het Gerecht [het resort] zou gebieden tot volledige of gedeeltelijke afbraak van de gebouwen die zij aan het bouwen zijn, alsook schadevergoeding voor de kosten die hij heeft gemaakt. De eiser stelde dat de bouw van de hotelgebouwen hinder en schade toebrengt aan zijn percelen, die zich tegenover de bouwlocatie bevinden.

De procedure begon met een verzoekschrift van de eiser, ontvangen op 24 februari 2021, en de mondelinge behandeling vond plaats op 5 maart 2021. De eiser had eerder al een kort geding aangespannen, maar zijn vorderingen waren toen afgewezen. In deze nieuwe procedure voerde de eiser aan dat er sprake was van onrechtmatige hinder en dat de bouw van de gebouwen moest worden gestopt. Het resort verweerde zich door te stellen dat de vorderingen van de eiser een verkapt hoger beroep vormden, wat niet is toegestaan.

Het Gerecht oordeelde dat de vorderingen van de eiser niet konden worden toegewezen. Het stelde vast dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er serieuze bouwplannen waren die onrechtmatige hinder zouden veroorzaken. Bovendien werd overwogen dat een beslissing tot afbraak van de gebouwen onomkeerbare gevolgen zou hebben voor [het resort]. Uiteindelijk werden de vorderingen van de eiser afgewezen en werd hij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202100276
Vonnis in kort geding d.d. 12 maart 2021
inzake
[eiser],
wonende in Curaçao,
eiser,
gemachtigde: mr. E.E.S. MOENIR-ALAM,
tegen

1.de naamloze vennootschap [het resort]

gevestigd in Sint Maarten,
2. de naamloze vennootschap [het resort],
gevestigd in Sint Maarten,
gedaagden,
gemachtigde: mr. C.R. RUTTE.
Eiser zal hierna ook “[eiser]” worden genoemd en gedaagden gezamenlijk “[het resort]” (enkelvoud en vrouwelijk) worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de volgende producties:
verzoekschrift, ontvangen op 24 februari 2021,
extra producties van [eiser],
producties van [het resort],
pleitnota namens [eiser],
pleitnota namens [het resort]
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021 in aanwezigheid van de gemachtigden en twee vertegenwoordigers van [het resort] De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is gezegd.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
eiser] is eigenaar van percelen onbebouwde grond in Little Bay in Sint Maarten. Deze zijn gesitueerd tegenover percelen van [het resort], gescheiden door de openbare weg (de zgn. Link 1).
2.2.
Op een aanvraag van 6 juni 2016 van gedaagde sub 2 heeft de minister van VROMI op 30 september 2016 een bouwvergunning verleend die inhoudt:
‘(…)
Permit is hereby granted to construct three buildings of the following dimensions,
(…)
Said construction shall consist of three Commercial buildings, located at Little Bay Road #...., Little Bay, and be subject to all regulations of the Building Ordinance and regulations of other ordinances that may applicable thereto.
DIMENSIONS
The Combine surface area of three Buildings : 1977 m2.
(…)’
2.3.
De sloop van oude gebouwen en de bouw van de nieuwe gebouwen is in 2016 gestart en tijdelijk onderbroken als gevolg van de door orkaan Irma op 6 september 2017 in Sint Maarten veroorzaakte catastrofe. De bouw van de opstallen heeft [het resort] inmiddels hervat.
2.4.
Twee van de drie op te richten gebouwen zijn inmiddels voorzien van alle vier de verdiepingen. Het derde is gedeeltelijk voorzien van een vierde verdieping en nadert voltooiing.
2.5.
Bij brief van 7 december 2020 heeft [eiser] [het resort] gesommeerd om de bouw te staken. Daaraan heeft [het resort] geen gehoor gegeven.
2.6.
Daarna is [eiser] een kort geding begonnen (SXM2020-1202). Zij vorderde daarin onder andere om de bouw van de verdieping bovenop de derde verdieping te staken totdat in een bodemprocedure hierover zal zijn beslist. Bij vonnis van 23 december 2020 zijn de vorderingen van [eiser] afgewezen. [eiser] is hiertegen niet in hoger beroep gegaan.

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert dat het Gerecht, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de volgende, kort en zakelijk weergegeven, beslissingen neemt:
[het resort] te gebieden tot volledige afbraak van de gebouwen, dan wel gedeeltelijke afbraak, dan wel aanpassing van de gebouwen,
[het resort] te veroordelen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding omdat [eiser] kosten van USD 5.700,00 heeft gemaakt,
[het resort] te veroordelen, als het Gerecht niet besluit tot afbraak of aanpassingen, een voorschot aan schadevergoeding te betalen, wegens materiële en immateriële schade,
[het resort] te veroordelen, als er doorgebouwd mag worden, om voor [eiser] een fonds te creëren, als compensatie voor het waardeverlies van zijn percelen en de overige schade,
[het resort] te veroordelen de bouwactiviteiten aan het “nieuwe” gebouw onmiddellijk te staken en gestaakt te houden,
[het resort] te veroordelen zodanige maatregelen te treffen als het Gerecht juist acht,
[het resort] te veroordelen tot betaling van dwangsommen als zij niet voldoet aan enige veroordeling,
[het resort] te veroordelen in de proceskosten en de wettelijke rente daarover.
3.2. [
het resort] verzoeken het Gerecht om de vorderingen van [eiser] af te wijzen en hem bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
Op de argumenten van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang is gegeven omdat [eiser] stelt dat de opgerichte bouwwerken hinder en schade toebrengen aan zijn percelen.
Ne bis in idem / verkapt hoger beroep
4.2. [
het resort] voert aan dat met dit kort geding dezelfde vorderingen opnieuw aan de kortgedingrechter worden voorgelegd waarmee dit kort geding het karakter krijgt van een verkapt hoger beroep. Dat is niet toegestaan en levert misbruik van procesrecht op.
4.3. [
eiser] stelt hiertegenover dat hij geen andere keuze had omdat de hoger beroepsrechter niet zo snel in actie kan komen. Verder wijst hij erop dat het deels om nieuwe vorderingen gaat: het derde gebouw is inmiddels bijna af en dat was nog niet in aanbouw bij het eerste kort geding.
4.4.
Naar voorlopig oordeel geldt het volgende. Anders dan [eiser] stelt voorziet de wet nadrukkelijk in de mogelijkheid van spoedappèl. Zie artikel 235 Rv. De partij die het niet eens is met een kortgedingvonnis kan in geval van “grote spoed” de President van het Hof vragen om snelle behandeling. De vorderingen zijn inderdaad deels hetzelfde. Het gaat immers in het onderhavige kort geding om afbraak van de gebouwen dan wel staking van de bouw. Uit de stukken (de bouwvergunning en de daarbij behorende tekeningen) volgt dat ten tijde van het eerste kort geding duidelijk was dat het derde gebouw ook zou worden gebouwd.
4.5.
In het burgerlijk procesrecht geldt ook het adagium van
ne bis in idemtot op zekere hoogte. Dat betekent dat dezelfde argumenten, gebaseerd op dezelfde feiten en omstandigheden, niet nog een keer kunnen worden beoordeeld door dezelfde rechter, in casu de rechter in eerste aanleg. Dat geldt in deze zaak zeker omdat [eiser] heeft nagelaten de President van het Hof te vragen om een spoedbehandeling. Daarom kan het Gerecht nu niet de volgende argumenten van [eiser] beoordelen omdat die in het eerdere vonnis al zijn beoordeeld:
dat ten onrechte van 3 gebouwen werd uitgegaan,
dat ten onrechte niet tot een descente is besloten,
dat foutief is geoordeeld over de bouwvergunning,
at verzuimd is om afbraak te vorderen.
Onrechtmatige hinder / erfdienstbaarheid van uitzicht
4.6.
In het onderhavige kort geding stelt [eiser] dat sprake is van een erfdienstbaarheid van uitzicht dan wel onrechtmatige hinder door de drie gebouwen. Dit wordt door [het resort] weersproken, zowel op feitelijke als op juridische gronden. Terecht wijst [het resort] erop dat [eiser] wel stelt dat sprake is van een erfdienstbaarheid maar dat dit niet wordt toegelicht. Daarmee is de stelling van [eiser] door [het resort] voldoende weersproken en kan het Gerecht er niet vanuit gaan dat een erfdienstbaarheid tot stand is gekomen.
4.7.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de percelen van [eiser] niet zijn bebouwd; er is sprake van braakliggend terrein. Daarmee is in elk geval gegeven dat er nu geen sprake van is dat bewoners hinder ervaren. Mogelijk is wel sprake van onrechtmatige hinder omdat uitzicht is ontnomen in geval van toekomstige bebouwing (wat overigens inhoudelijk wordt betwist door [het resort]) maar door [eiser] is niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er serieuze bouwplannen zijn. Dat betekent dat hij nu onvoldoende belang heeft om in dit kort geding een voorziening te vragen. Deze kan beter worden gevraagd in de bodemprocedure die inmiddels aanhangig is gemaakt door [eiser] en voor het eerst dient op 6 april 2021 bij dit Gerecht.
Onomkeerbaarheid
4.8.
De rechter in kort geding moet ervoor waken om geen onomkeerbare beslissingen te nemen. Onder deze categorie valt een beslissing tot volledige of gedeeltelijke afbraak van de gebouwen, zoals door [eiser] gevorderd. Een dergelijke beslissing immers lijdt tot grote schade bij [het resort] en tot mogelijk navenante aansprakelijkheid van [eiser] als een dergelijke uitspraak zou worden vernietigd door de appèlrechter of als de bodemrechter andersluidend zou beslissen. Ook dit is een zelfstandige grond om de gevraagde voorzieningen te weigeren.
Conclusie
4.9.
De vorderingen worden afgewezen en [eiser] wordt in de proceskosten veroordeeld.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [het resort] begroot op nihil aan verschotten en op NAf. 1.500,00 aan salaris gemachtigde en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, rechter, en op 12 maart 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.