ECLI:NL:OGEAM:2021:26

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
Lar 9/2021, SXM202100208
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 26 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing en/of het treffen van een voorlopige voorziening door een Venezolaanse ingezetene, die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.M. Stomp, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten, waarin hij als ongewenst vreemdeling was aangemerkt. De verzoeker was op 12 februari 2021 een verzoekschrift ingediend, waarin hij stelde dat zijn staandehouding onrechtmatig was en dat er geen gevaar voor de openbare orde was. De Minister, vertegenwoordigd door mr. A.A. Kraaijeveld, voerde aan dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormde en dat er aanwijzingen waren dat hij zich aan de verwijdering zou onttrekken.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2021 heeft het Gerecht de feiten en standpunten van beide partijen gehoord. De verzoeker had in zijn verzoekschrift betoogd dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat hij slechts een vrouw naar de politiewacht had gebracht en er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was. Het Gerecht oordeelde echter dat de staandehouding rechtmatig was, gezien de omstandigheden van een vechtpartij en het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning.

Het Gerecht concludeerde dat de maatregel van vreemdelingenbewaring passend en noodzakelijk was, gezien het feit dat de verzoeker geen geldige verblijfstitel had en zich niet had gemeld bij de Vreemdelingendienst. De verzoeker had geen argumenten aangedragen die de onrechtmatigheid van de bestreden beschikkingen konden onderbouwen. Uiteindelijk heeft het Gerecht het verzoek tot schorsing van de bewaring afgewezen, met de overweging dat er voldoende zicht was op uitzetting en dat de Minister voortvarend handelde in het belang van de openbare orde.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot schorsing en/of het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.M. STOMP,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN ST. MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD,

1.Aanduiding bestreden beschikking(en)

De beschikking van verweerder van 31 januari 2021 inhoudende een maatregel van bewaring en de beschikking van 22 februari 2021 inhoudende een bevel tot verwijdering, waarbij verzoeker is aangemerkt als ongewenst vreemdeling.

2.Procesverloop

Namens verzoeker is op 12 februari 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Partijen hebben bij email berichten van 22 februari 2021 producties in het geding gebracht.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 23 februari 2021. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd.
Beslissing is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten van partijen

3.1
De volgende feiten staan vast.
- Verzoeker, geboren op {…}, is een ingezetene van Venezuela en bezit de Venezolaanse nationaliteit.
- Op 12 november 2017 is verzoeker Sint Maarten ingereisd en alhier gebleven zonder geldige verblijfstitel.
- Op 30 januari 2021 is verzoeker naar aanleiding van een vechtpartij voor het politiebureau te Philipsburg staande gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt op 30 januari 2021 door verbalisant [A] en een proces-verbaal van relaas en bevindingen op 15 februari 2021 door verbalisant [B]. Voorts is in eerstgenoemd proces-verbaal vermeld dat bij nadere controle bleek dat verzoeker geen geldige verblijfsvergunning had en dat hij vervolgens is aangehouden ter zake van overtreding van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (Ltu). Daarop is verzoeker overgedragen aan de Divisie Grensbewaking en Vreemdelingentoezicht en in vreemdelingenbewaring geplaatst ter fine van zijn verwijdering.
- Verweerder heeft vervolgens de hierboven genoemde beschikkingen genomen.
- Op 12 februari 2021 heeft verzoeker een beroep tegen de bestreden beschikkingen ingesteld.
3.2
In de bestreden beschikkingen heeft verweerder onder meer overwogen dat verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde en de publieke rust en dat de maatregel van bewaring wordt gevorderd omdat er aanwijzingen zijn dat verzoeker zich aan de verwijdering zal onttrekken, nu hij geen geldige verblijfstitel heeft, zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn en de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden (op korte termijn) voorhanden zijn.
3.3
Verzoeker heeft in het verzoekschrift het Gerecht verzocht over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, aldus dat de bewaring, verwijdering en ongewenstverklaring worden opgeheven althans geschorst totdat op het beroep is beslist, met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
3.4
Aan dit verzoek legt verzoeker, kort samengevat, het volgende ten grondslag. Allereerst is de staandehouding onrechtmatig. Een zekere mevrouw [R] is opgeroepen om bij de politiewacht te verschijnen om met haar ex-man, een zekere heer [D], te praten. Verzoeker heeft deze mevrouw [R] naar de politiewacht gebracht. Dat bleek een valkuil. De ex-man van mevrouw [R] kwam namelijk naar buiten stormen en viel verzoeker aan. Vervolgens werd verzoeker staande gehouden, terwijl er geen redelijk vermoeden was van illegaal verblijf. Er is misbruik gemaakt van macht en omstandigheden. Voorts wordt verzoeker al sinds 30 januari 2021 tussen strafrechtelijk gedetineerden vastgehouden op het politiebureau. Uitzetting op korte termijn is, gelet op het verlopen paspoort, niet mogelijk. Verzoeker geeft aan dat er geen sprake is van onttrekking aan verwijdering en ook niet van gevaar voor de openbare orde. Verzoeker stelt traceerbaar te zijn en dat een meldplicht meer in de rede ligt, zoals gebruikelijk bij Venezolanen. De bestreden beschikkingen zijn dan ook disproportioneel en onrechtmatig genomen.
3.5.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de verzoeken.
3.6.
Op standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

4.Beoordeling

4.1
Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Er is aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
4.2.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder a, van de Ltu kan de minister personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting in het land zijn binnengekomen, uit Sint Maarten verwijderen.
4.3.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
4.4.
Volgens de Richtlijnen van verweerder wordt de maatregel van bewaring toegepast als deze –kort gezegd- onvermijdbaar is. Vereist is dat de bewaring noodzakelijk is in het belang van de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid. Er wordt pas besloten tot inbewaringstelling indien niet met een lichter controlemiddel kan worden volstaan. Inbewaringstelling zal over het algemeen gerechtvaardigd zijn indien zonder toepassing van de bewaring de vreemdeling zich vrijwel zeker aan de verwijdering zal onttrekken.
4.5.
Allereerst ligt de vraag voor of de staandehouding rechtmatig was. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Uit voormelde ambtsedig opgemaakte processen-verbaal blijkt immers dat verzoeker is staande gehouden naar aanleiding van een vechtpartij voor de politiewacht. Een vechtpartij op straat verstoort de publieke rust en openbare orde. Dat levert een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit op. De staandehouding was, gelet op het bepaalde in artikel 72 jo 47 Sr., dan ook rechtmatig. Uit de nadere controle bleek vervolgens dat verzoeker geen verblijfsvergunning heeft om legaal op het eiland te verblijven, waarop hij is aangehouden ter zake van het overtreden van de Ltu.
4.6.
Vervolgens ligt de vraag voor of de opgelegde maatregel van bewaring passend en geboden is. Vast staat dat verzoeker geen geldige verblijfstitel heeft en naar eigen zeggen al sinds ruim drie jaar op Sint Maarten verblijft. Vast staat ook dat verzoeker zich in die afgelopen jaren nimmer heeft gemeld bij de Vreemdelingendienst. Het voorgaande tezamen in onderlinge samenhang bezien brengt mede dat verweerder op goede gronden heeft mogen oordelen dat er aanwijzingen zijn te vermoeden dat verzoeker zich aan de verwijdering zal onttrekken en ook dat deze wordt gevorderd door het belang van de openbare orde en publieke rust.
4.7.
De stelling van verzoeker dat Venezolanen altijd een meldplicht krijgen opgelegd en dat daarmee in dit geval omwille van de gelijkheid ook dient te worden volstaan, is door verweerder betwist. Nu door verzoeker niet nader is onderbouwd om welke rechtens gelijke gevallen het dan zou gaan, kan dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder niet hoefde te volstaan met een lichter middel, zoals bijvoorbeeld de meldplicht, maar op goede gronden kon bevelen dat verzoeker ter verzekering van verwijdering in bewaring diende te worden gesteld.
4.9.
Voor wat betreft de uitvoerlegging van de inbewaringstelling geldt dat de vreemdelingenbewaring ten uitvoer kan worden gelegd in een huis van bewaring, waartoe het Politiebureau in Philipsburg is aangewezen.
4.10.
Gezien de duur van de bewaring – inmiddels ruim drie weken – ligt de vraag voor of er nog zicht is op uitzetting en of er voldoende voortvarend aan die uitzetting wordt gewerkt. Verzoeker meent van niet. Volgens verweerder kan een ticket snel geregeld worden als verzoeker het geld krijgt dat zijn werkgever hem verschuldigd is. Verweerder heeft de werkgever daartoe al diverse malen benaderd, die heeft bevestigd dat verzoeker nog geld van hem tegoed heeft. Ondertussen heeft verweerder contact gelegd met de Venezolaanse ambassade op Curaçao vanwege het verlopen paspoort van verzoeker en heeft verweerder inmiddels een formulier van de consul doorgestuurd gekregen dat verzoeker moet invullen, waarna een reisdocument zal volgen. Vanwege beperkingen als gevolg van COVID-19 is verweerder doende te regelen dat verzoeker via een indirecte vlucht terugkeert. Indien de werkgever van verzoeker niet snel over de brug komt met het geld voor het ticket, zal verweerder de eigen financiële dienst daarvoor benaderen.
4.11.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het Gerecht op dit moment dan ook sprake van voldoende voortvarend handelen door verweerder en voldoende zicht op uitzetting. De omstandigheid dat het paspoort van verzoeker verlopen is en daardoor via de ambassade van Venezuela een reisdocument geregeld moet worden, hetgeen extra tijd kost, kan bezwaarlijk aan verweerder worden tegengeworpen. Daar komt bij, dat verweerder daarmee voortvarend aan de slag is gegaan. Hetzelfde geldt voor de financiën voor het ticket. Bekend is voorts dat COVID-19 een belemmering oplevert voor reisbewegingen naar Venezuela. Dat is op dit moment nog aan te merken als een tijdelijke belemmering. Weliswaar valt niet uit te sluiten dat die situatie nog enige tijd zal voortduren, maar op dit moment kan nog niet worden geoordeeld dat dit zo lang zal zijn, dat de uitzetting niet meer binnen een redelijke termijn kan plaatsvinden. Alle omstandigheden beschouwend acht het Gerecht voortzetting van de aan verzoeker opgelegde bewaring met het oog op verwijdering op dit moment nog rechtmatig.
4.12.
Nadere argumenten ten aanzien van het opheffen dan wel schorsen van de ongewenstverklaring zijn door verzoeker niet gesteld noch overigens gebleken, zodat daarop verder niet wordt ingegaan.
4.13.
Gelet op het vorenstaande ziet het Gerecht thans geen grond om de gevraagde voorzieningen te treffen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 26 februari 2021.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.