ECLI:NL:OGEAM:2021:20

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
SXM202100159-KG 49/2021
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van aannemingsovereenkomst en schadevergoeding door aannemer tegen het Land Sint Maarten

In deze zaak vordert Van Boekel Bouw & Infra B.V. van het Land Sint Maarten nakoming van een aannemingsovereenkomst en schadevergoeding wegens wanprestatie. De vordering is ingesteld in kort geding en betreft de betaling van facturen die door het Land zijn goedgekeurd maar niet zijn voldaan. Van Boekel stelt dat het werk is uitgevoerd en dat de betalingstermijnen zijn overschreden. Het Land heeft zich verweerd door te stellen dat de betaling afhankelijk is van goedkeuring door de Europese Unie, wat Van Boekel betwist. De rechter oordeelt dat het Land niet kan volstaan met het uitstellen van betaling op basis van de EU-financiering, aangezien Van Boekel geen partij is in dat arrangement. De rechter wijst de vordering tot betaling van de goedgekeurde facturen toe, maar wijst de vordering tot schadevergoeding van € 1,3 miljoen af, omdat dit het Land in financiële problemen zou kunnen brengen en het DQS-project zou kunnen schaden. De proceskosten worden toegewezen aan Van Boekel.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202100159- KG 49/2021
Vonnis in kort geding van 26 februari 2021
inzake
VAN BOEKEL BOUW & INFRA B.V.,
gevestigd in Nederland,
-eiseres-,
gemachtigden: mr. J. Deelstra en mr. M.H.M. Janssen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon het LAND SINT MAARTEN,
zetelende in Philipsburg in Sint Maarten,
-gedaagde-,
gemachtigde: mr. Richard F. Gibson jr.
Partijen zullen hierna ook “Van Boekel” en “het Land” worden genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij een op 26 januari 2021 ter griffie van dit Gerecht ingediend kortgedingverzoekschrift heeft Van Boekel een vordering ingesteld tegen het Land. Bij brief van 11 februari 2021 heeft het Land producties in het geding gebracht. Partijen hebben de zaak ter zitting van 12 februari 2021 doen bepleiten. De gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.
Hierna zal het Gerecht de betekenis van gebruikte termen en afkortingen weergeven:
-Contractor: Van Boekel;
-Contracting Authority/’CA’: de regering van Sint Maarten;
-EoT: Extension of Time;
-Supervisor: Illaco/ Ravi Patandin;
-de Overeenkomst: de door partijen op 21 augustus 2018 ondertekende aanneemovereenkomst ter uitvoering van het Dutch Quarter Sewerage, St. Maarten-project;
-het Werk/DQS-project: het Dutch Quarter Sewerage, St. Maarten-project;
-GC: General Conditions toepasselijk op de Overeenkomst;
-SC: Special Conditions toepasselijk op de Overeenkomst;
-de eerste stillegging: de opschorting van werkzaamheden door Van Boekel van 1 november 2019 tot 20 februari 2020;
-de tweede stillegging: de opschorting van werkzaamheden door Van Boekel van 30 juli 2020 tot heden;
-de MOU: de minnelijke regeling van 13 februari 2020 tussen partijen;
-VROMI: het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur van het Land.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de Overeenkomst dient Van Boekel tegen betaling van de aanneemsom van € 4.287.680,00 het Werk uit te voeren. De Europese Unie financiert ten behoeve van het Land het Werk en wel tot het bedrag van € 4.010.000,00. Van Boekel is geen partij bij dit EU-financieringsarrangement dat slechts geldt tussen het Land en de EU.
2.2.
De betalingstermijn van de facturen van Van Boekel bedraagt op grond van artikel 50.7 GC 90 dagen.
2.3.
Het Werk dient -zonder addendum/addendum- op grond van de Overeenkomst bij aanvang na 12 maanden te zijn voltooid (artikel 34 SC). Het Werk is op 5 augustus 2019 [1] aangevangen.
2.4.
De eerste stillegging heeft Van Boekel in verband met door het Land onbetaald gelaten meerwerk op artikel 38.3 GC gegrond.
2.5.
Bij de MOU bereiken partijen overeenstemming over door Van Boekel tot 14 februari 2020 verricht meerwerk ten bedrage van € 584.933,20. Ook hebben partijen bij de MOU overeenstemming bereikt over ‘Claims for Additional Payment’ tot € 515.000,00. De MOU vermeldt verder:
‘(…)
• VROMI/BAK have confirmed to Van Boekel that an additional amount of about EUR 1.3 Million is specifically allocated for the Dutch Quarter Sewerage Project in the approved 2019 National Budget of St. Maarten;
3.2
Parties have reached to an agreement that the Implementation of Tasks will be extended by maximum 20 weeks (4.5 months), i.e. until 30th of October 2020. This extension of the implementation period will be without additional costs for or claims by both parties.
3.3
The Minutes of Meeting will be used as basis for a request of an extension in accordance with the stipulations of the General Conditions of Contract, at the latest 1 April 2020 to ensure timely processing before the expiry of the Current Contract period. The Contracting Authority will process this request and submit to the EU Delegation to prepare an Addendum to the Contract.
(…)’
2.6.
Op 8 juli 2020 bericht VROMI aan de Supervisor het volgende:
‘(…)
The submittal of the extension to the works contract has been delayed and is now becoming an issue, with the mishap of invoicing and putting the project in jeopardy. The extension of the contract sum to the amount of EUR 1.3. million tot the budget of the contractor with the EUD is not yet finalized.
Nonetheless the contractor is working diligently on trying to achieve the objectives, whereas, it is known to all parties(…)
that the works contract of Van Boekel has expired since June 15th, 2020.
It is very detrimental to the project, taking it’s current status into consideration, to respond tot the contractor with statements as such “ Note that Interim payments with date after 15th of June 2020 (Works contract expiry date) can not be processed until an addendum has been prepared.’ The EUD/BAK/BAK and IllACO are very well aware that the contractor is still executing the works as per contract and would naturally expect invoices to be produced.
It is your responsibility as Supervisor to ensure that all submitted invoices are reviewed and submitted to the respective authorities for approval of payments, pending the approval of the addendum.
(…)
Please to continue to process all invoices by VB until instructed otherwise.
(…)’
2.7.
Bij brief van 16 juli 2020 bericht Van Boekel de regering van Sint Maarten als volgt:
‘(…)
Hereby we report two late payments. Van Boekel regrets that this letter is necessary. Invoice 2002090 [2] is overdue since yesterday, invoice 2002072 [3] is even overdue since 30 June 2020.
(…)
Furthermore, clause 53.2. entitles Van Boekel to suspend works when invoices are 30 days overdue. Please note that this at the end of this month. For your convenience we also refer to clause 53.3, being the ultimate remedy.
(…)
We trust you to pay both invoices in full immediately and interest after that. We sincerely hope no further steps have to be taken by Van Boekel to enforce its rights.
(…)’
2.8.
Bij brief van 30 juli 2020 bericht Van Boekel de regering van Sint Maarten als volgt:
‘(…)
After sending you our letter dated July 16th regarding overdue payments, we did not get any responds nor payment of the invoice overdue.
We informed you that article 53.2 is giving Contractor the opportunity to suspend the work. Such was sufficient warning.
As Contracting Authority has not fulfilled her contractual obligation, we see no other alternative then to suspend our work and wait until Contracting Authority has fulfilled all her obligations.
(…)
We reached an (additional) agreement last February and from our side we have done everything according to the agreement. We are more than disappointed to learn that Contracting Authority and Supervisor are struggling in fulfilling their part of the agreement. Even after repeated questions and warnings from Van Boekel, Contracting Authority is not willing or able to comply. Resulting in:
• Late payment of the invoice of euro 540.750,-.
• No payment of our current outstanding invoices, overdue considerably. Invoice 2002072 is sent and approved on 30 March 2020 and currently due 122 days (32 days overdue and counting). No information given by Contracting Authority.
• Uncertainty regarding the EoT, despite several reminders still no answer regarding the EoT. Late request EoT despite prior agreement, therefore deviating from our agreement February 2020. No EoT yet established.
• Supervisor still seeking ways to interpret to contract to way best fits him, even after substantiation of Contractor.
• (…)
I will instruct our local team to inform our subcontractors and to stop the activities on site immediately.
(…)
In respect to the above, all obligations are (inter alia) payment of all invoices due, payment of interest over late payments, payments of costs Van Boekel made in order to leave site safe, costs per day standstill.
(…)
I hereby remind you that we made an agreement to not hold on our claim of our weekly costs due to the suspension that commenced on 7 November 2019. Such under the condition that the obligations of Contracting Authority would be fulfilled. Contracting Authority promised sufficient budget was made available immediately to pay Van Boekel. Since our agreement regarding that hard condition, no single payment has come in time and some invoices are not paid at all.
(…)
Van Boekel therefore resubmits her claim (not disputed in its content) containing an amount of (14.562, Euro per week).
(…)
Van Boekel hereby also finds legal ground to suspend the works in accordance with 38.3 General Conditions.
(…)’
2.9.
Betaling van de termijnen #16 en #17 vindt plaats op 5 augustus 2020 respectievelijk 31 augustus 2020.
2.10.
Op 5 augustus 2020 stelt Van Boekel termijn #19 (tezamen € 199.093,63 en € 9.913,94) en op 22 oktober 2020 termijn #20 (tezamen € 171.832,82 en € 8.833,06) aan de regering van Sint Maarten ter beschikking.
2.11.
Bij brief van 29 september 2020 bericht Van Boekel aan de regering van Sint Maarten het volgende:
‘(…)
Although Van Boekel already feels entitled to terminate the Contract Agreement under Clause 65.1 General Conditions – obviously all warnings and repeated reminders of Contracting Authority’s failures did not stop the failures – she is willing to give Contracting Authority one last chance to heal all outstanding issues on a short term. It is Van Boekel’s right to verify all mentioned in this letter and she cannot accept Contracting Authority to look away from that.
In summary this contains:
  • Payment of all submitted invoices (see overview) within several weeks (Note that none of the submitted invoices has been disputed and therefore all approved. Those invoices are extra contractual and therefore not depending on EU terms);
  • Clear and unambiguous information about the exact day of payment;
  • Full insight, substantiated with proof, of immediate availability of sufficient budget to cover all works, possible additional works and justified claims of Contractor;
  • Full insight, substantiated with proof, of actual EoT request and status of EoT at the moment and answer to our question wat the status of our contract agreement is when EoT is not awarded by EU;
  • Agreement (in principle) that all damages named in this letter will be compensated as soon as Van Boekel establishes its extent.
(…)’
2.12.
Bij brief van 6 oktober 2020 reageert VROMI op de brief van 29 september 2020 van Van Boekel. Beroep wordt gedaan op ‘force majeure’ in verband met de Covid 19 pandemie. Voor wat betreft de opschorting van het werk door Van Boekel wordt als volgt gereageerd:
‘(…)
The suspension letter of Van Boekel was discussed in a joint meeting between Van Boekel, VROMI and the Supervisor on 31 July 2020. The delays in payments, as per Article 53, and as referenced in your earlier letters, can indeed entitle Van Boekel to suspend the works.
(…)’
Over de beschikbaarheid van voldoende budget reageert VROMI als volgt:
(…)
Your request to submit proof of immediate availability of sufficient budget to cover all works and possible additional works and justified claims of Contractor is odd and even unjustified.
(…)
Nevertheless, the remaining available budgets are deemed sufficient to complete the rest of the works.
(…)’
Over de indiening van de EoT reageert VROMI dat de verlenging in juni 2020 aan de EU is gestuurd en heeft geleid tot vragen aan de zijde van de EU maar dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat de EU een verlenging zal afwijzen.
Over de te vergoeden schade wijst VROMI op de bepaling van artikel 55 van de GC:
‘(…)
Until assessment and approval of such amount, no prior agreement can be made on amounts or types of damages.
(…)’
2.13.
In de brief van 5 november 2020 stelt VROMI het volgende:
‘(…)
Invoices Term 19 and Term 20
The correct and accepted invoices, Term 19 and Term 20 were received by VROMI on Monday October 26th, 2020, and were processed and submitted to BAK on Tuesday October 27th for further processing and submittal to the EU. Two submitted invoices for variations in the same period were also approved by VROMI, which has been processed and will be paid for by the Government of St. Maarten.
(…)’
2.14.
Bij brief van 13 november 2020 bevestigt VROMI dat de termijnen #19 en #20 zijn goedgekeurd ‘
by the Contracting Authority’. Deze brief vermeldt:
‘(…)
The invoices are already with the EU for further processing and payment. We refer to the Contract conditions in which it is clearly stated that payments are done through the European Union Funds (EDF). As such, Van Boekel is aware of such procedures and can not state that payments are to be made by the Contracting Authority.
Two submitted invoices for variations in the same period were also approved by VROMI, which has been processed and will be paid for by the Government of St. Maarten. The date of payments depends on the processing by the Ministry of Finance
(…)’
2.15.
Bij e-mail van 27 november 2020 doet Van Boekel desverzocht een ‘
revised overall planning’ aan VROMI toekomen.
2.16.
Bij e-mailbericht van 10 december 2020 verstrekt Van Boekel aan VROMI een overzicht van kosten en schadeposten betrekkelijk tot de stilleggingen van het Werk. Een aanvulling hierop is naar aanleiding van een bespreking tussen partijen aan VROMI verstrekt en wel bij e-mail bericht van 14 januari 2021.
2.17.
Op 30 december 2020 vindt een bespreking tussen partijen plaats om het Werk vlot te trekken en om hun geschillen te beslechten. De (niet-ondertekende) notulen van deze bespreking vermelden:
‘(…)
3. CA and Van Boekel walk through the costs and damages submitted by Van Boekel and try to find mutual understanding and agreement on the amounts in the first 2 weeks of January 2021, the latest by Monday 18 January 2021, end of business day. St. Maarten time.
4. Based on an agreement reached, CA informs Finance department immediately in January and requests funds to compensate Van Boekel.
5. In the week after agreement on the amount (see point 3.) CA will bring this in the Council of Ministers.
6. At latest one week later, CA and Van Boekel shall have certainty about budgets available. Van Boekel will be duly informed.
-parties acknowledge and agree that without sufficient budget the works cannot completed.
(…)’
2.18.
Bij e-mail bericht van 5 januari 2021 doet Van Boekel naar aanleiding van de bespreking op 30 december 2020 wederom een ‘
revised overall planning’aan VROMI toekomen.
2.19.
De op 18 januari 2021 geplande afspraak tussen partijen wordt op diezelfde dag door VROMI zonder opgaaf van reden afgezegd.
2.20.
De EU heeft de verlenging van de Overeenkomst tot 16 september 2021 (het addendum/EoT) goedgekeurd die evenwel is gebaseerd op een fictieve start- en einddatum en waarbij geen rekening is gehouden met een opstarttermijn van 30 dagen en het kerstreces van 2020.
2.21.
Betaling van de termijnen #19 en #20 is uitgebleven.
3. Het geschil
3.1.
Van Boekel vordert -zakelijk weergegeven- dat het Gerecht bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
(A) het Land veroordeelt om de termijnen 6, 19 en 20 van in totaal € 370.926,45 te vermeerderen met contractuele rente van 3,5% per maand te betalen;
(B) het Land veroordeelt om ‘running costs’ van € 16.082,40 per week te betalen;
(C) het Land veroordeelt om ‘algemene overhead kosten’ van € 12.368,31 per week te betalen;
(D) het Land veroordeelt om ‘gederfde winst’ van € 4.122,77 per week te betalen;
(E) het Land beveelt om akkoord te gaan met een wijziging van de aannemingsovereenkomst ex artikel 37.1 GC; en
(F) het Land veroordeelt in de proceskosten te vermeerderen met rente.
3.2.
Aan de vordering legt Van Boekel de stelling ten grondslag dat het Land de opeisbare facturen betrekkelijk tot termijnen 6, 19 en 20 dient te betalen. Het Land dient immers de Overeenkomst na te komen. Dit werk is op grond van de Overeenkomst door Van Boekel verricht en uitgevoerd. Deze termijnen zijn door het Land goedgekeurd. Daarnaast vordert Van Boekel vergoeding van de schade (onderdelen B – D van de vordering) die het gevolg is van de eerste stillegging en de tweede stillegging. Van Boekel heeft namelijk tweemaal haar werkzaamheden stilgelegd omdat het Land niet dan wel niet tijdig haar financiële verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst is nagekomen en nog steeds niet nakomt (vergelijk artikel 38.2 GC). Ook op grond van ‘substantial errors’ als bedoeld in artikel 38.3. GC mag Van Boekel haar werkzaamheden opschorten. Onderdeel E van de vordering heeft betrekking op de verlenging van de Overeenkomst. Het Land dient hiermee akkoord te gaan (vergelijk 37.1 GC). Van Boekel heeft nog 9 maanden nodig om het Werk te voltooien exclusief een opstartperiode van -op zijn minst- een maand.
3.3.
Het Land weerspreekt de vordering. Op de stellingen van partijen zal het Gerecht hierna nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
In kort geding is toewijzing van een geldvordering alleen mogelijk als (i) het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is en (ii) feiten en omstandigheden zijn aan te wijzen die uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereisen. Verder dient in de afweging van belangen van partijen het restitutierisico te worden betrokken hetgeen tot terughoudendheid kan leiden om de voorziening toe te wijzen. Overigens zijn de verschillende elementen van de beoordeling voor de toewijsbaarheid van de geldvordering - de aannemelijkheid, het spoedeisende belang en de belangenafweging waaronder het restitutierisico - communicerende vaten. Deze elementen moeten derhalve in onderling verband en samenhang worden beoordeeld. [4]
4.2.
Het Land beroept zich er terecht niet op dat het niet is gebonden aan de Overeenkomst. De regering van Sint Maarten heeft het Land aan de Overeenkomst gebonden en de regering van het Land is hiertoe ook bevoegd. [5]
4.3.
Verder zal het Gerecht ambtshalve zijn bevoegdheid moeten vaststellen. Nu het Land partij is in het geding zal het Gerecht hieraan ook enige bijzondere overwegingen wijden. Ter beoordeling ligt een louter privaatrechtelijke geschil voor. Alleen de beoordeling van de (nakoming van de) Overeenkomst ligt aan de kortgedingrechter voor. De weigering van de regering van het Land om de termijnen #6, #19 en #20 aan Van Boekel te betalen en evenmin schadevergoeding, is geen (fictieve) beschikking en evenmin een beschikking ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling. Deze weigering is een feitelijke handeling althans een privaatrechtelijke rechtshandeling. [6] De weigering van de regering van het Land om betalingen te doen, kan evenmin onder de uitzondering van artikel 7 lid 2 onder f Lar worden gebracht eenvoudigweg niet omdat geen sprake is van een weigering om een voorbereidingsbeschikking goed te keuren. De weigering om een privaatrechtelijke rechtshandeling na te komen, valt niet onder deze uitzondering van artikel 7 lid 2 onder f Lar. Alleen de weigering om de voorbereidingsbeschikking
goed te keurenkan onder de uitzondering van deze bepaling worden gebracht. [7]
4.4.
De kortgedingrechter is dan ook bevoegd om van het geschil kennis te nemen en niet de Lar-rechter.
4.5.
De verschuldigdheid van de termijnen #19 en #20 staat tussen partijen vast. Deze termijnen zijn door het Land goedgekeurd en zelfs naar de EU voor betaling gezonden. Deze termijnen zijn inmiddels opeisbaar maar desondanks onbetaald gelaten.
4.6.
Het Land voert tegen dit onderdeel van de vordering geen inhoudelijk verweer. Wel lijkt het Land de stelling te betrekken dat betaling door het Land afhankelijk is van betaling door de EU aan het Land.
4.7.
Naar het voorlopige oordeel van het Gerecht mag het Land de nakoming van haar onvoorwaardelijke verbintenis jegens Van Boekel niet laten afhangen van de nakoming door de EU. Van Boekel staat geheel buiten het financieringsarrangement tussen het Land en de EU. Van Boekel is hierbij geen partij. En de EU is geen partij bij de Overeenkomst: de EU heeft de Overeenkomst slechts met het oog op de financiering onderschreven. Het is de verantwoordelijkheid van het Land om te voldoen aan de voorwaarden van de EU financiering. Indien de EU niet met betaling aan het Land over de brug komt, laat zulks haar eigen verbintenis jegens Van Boekel onverlet. Dat Van Boekel weet dat het Land in overwegende mate afhankelijk is van deze financiering maakt dat niet anders.
4.8.
Het verweer van het Land dat Van Boekel slechts een addendum hoeft te ondertekenen waarna Van Boekel kan worden betaald gaat evenmin op. Allereerst heeft het Land niet aangevoerd dat Van Boekel verplicht is om het addendum te ondertekenen. Verder geldt dat de nakoming van de Overeenkomst door betaling van de termijnen #19 en #20 niet afhankelijk kan worden gemaakt van het ondertekenen van een document waarvan nu al vaststaat dat het niet kan worden nagekomen. Immers, dit addendum, dat het Land zonder Van Boekel hiervan op de hoogte te stellen, voor goedkeuring naar de EU heeft verzonden, gaat uit van een expiratiedatum van de Overeenkomst -en voltooiing van het Werk- per 16 september 2021 terwijl tussen partijen vaststaat dat na de opstartperiode van een maand vervolgens nog negen maanden nodig zijn om het Werk te voltooien. Binnen deze termijn kan Van Boekel het Werk dus niet voltooien terwijl zij na de ondertekening hierop wel afgerekend kan worden. Bij niet tijdige oplevering zal Van Boekel aansprakelijk kunnen worden gehouden om boetes aan het Land te betalen. Daar komt nog bij dat niet vaststaat dat de EU bereid is om verdere verlengingen -na 16 september 2021- te accorderen. Het Land heeft hierover aan Van Boekel geen duidelijkheid verstrekt terwijl Van Boekel over deze kwestie wel om duidelijkheid heeft gevraagd.
4.9.
Nu Van Boekel het deel van het Werk waarop de termijnen #19 en #20 betrekking hebben reeds heeft verricht, het Land deze termijnen heeft goedgekeurd en deze termijnen voorts opeisbaar zijn, heeft Van Boekel een spoedeisend belang bij de toewijzing van deze termijnen.
4.10.
Immers, de vordering van Van Boekel op het Land staat vast terwijl onweersproken is gelaten dat het onbetaald laten van deze vordering zwaar drukt op de liquiditeitspositie van Van Boekel. De spoedeisendheid staat dan ook vast. Het Land biedt Van Boekel geen enkel reëel perspectief dat deze vordering vrijwillig zal worden voldaan. In het kader van de belangenafweging is het Gerecht voorshands van oordeel dat het risico dat Van Boekel het bedrag van de veroordeling niet aan het Land kan terugbetalen, niet los mag worden gezien van de omstandigheid dat de verschuldigdheid van de termijnen #19 en #20 vaststaat. Zo bezien is geen sprake van enig relevant restitutierisico bij dit onderdeel van de vordering. Het Land heeft verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd waarom zijn belang om betaling van de termijnen #19 en #20 achterwege te laten zwaarder moet wegen dan het belang van Van Boekel om
voor verricht en uitgevoerd werkbetaald te krijgen. Van Boekel hoeft – het pokopoko beginsel [8] ten spijt – niet langer te dulden [9] dat de toch al lange betalingstermijnen van 90 dagen door het Land nog verder wordt opgerekt. Termijn #6 heeft het Land onbetwist gelaten zodat deze termijn ook hierna op dezelfde gronden wordt toegewezen.
4.11.
Hierna zal het Gerecht de onderdelen B – D van de vordering bespreken.
4.12.
Deze onderdelen van de vordering zijn door het Land betwist. Het Land meent dat Van Boekel haar werkzaamheden per 30 juli 2020 heeft opgeschort zonder daartoe op grond van de Overeenkomst bevoegd te zijn (geweest). Volgens het Land heeft Van Boekel namelijk verzuimd om de bepaling van 38.2 GC na te leven.
4.13.
Of dit verweer in een bodemzaak stand zal houden is (hoogst) onzeker. Niet alleen omdat de brief van 16 juli 2020 wel als een ‘notice’ als bedoeld in artikel 38.2 GC zou kunnen worden gelezen, maar ook omdat de brief van 30 juli 2020 in elk geval wel als de ‘notice’ van artikel 38.2 GC kan worden beschouwd en dat zo bezien de opschorting vanaf 30 augustus 2020 in elk geval wel rechtmatig kan zijn. Daar komt nog bij dat uit de MOU volgt dat de EoT uiterlijk op 1 april 2020 aan de EU had moeten worden verstuurd. Eerst maanden later, zonder Van Boekel hiervan op de hoogte te stellen, heeft het Land dat gedaan hetgeen als een ‘substantial error’ als bedoeld in 38.3 GC kan worden beschouwd en op grond waarvan Van Boekel haar werkzaamheden zou mogen opschorten. Ook dient het Land op grond van de MOU voor extra budget zorg te dragen hetgeen tot op heden nog steeds niet is geschied. [10] Ook heeft het Land minst genomen meermaals de (stellige) indruk gewekt dat (i) Van Boekel haar werkzaamheden mocht opschorten en (ii) het Land jegens Van Boekel aansprakelijk is om schadevergoeding te betalen ook al bestaat over de omvang van aansprakelijkheid nog geen overeenstemming.
4.14.
Het Gerecht zal deze onderdelen van de vordering desondanks afwijzen. Niet omdat het Gerecht voorshands van oordeel is dat deze bedragen niet aan Van Boekel verschuldigd zijn maar omdat het belang van het Land om thans verschoond te blijven van een veroordeling om de door Van Boekel begrote schade van € 1.300.000,00 -bovenop onderdeel A van de vordering- te betalen zwaarder weegt dan het belang van Van Boekel om thans te worden voorzien van deze executoriale titel.
4.15.
Hiertoe dient het volgende.
4.16.
Hoewel uit de MOU dient te worden afgeleid dat het Land zou zorgdragen voor extra budget van € 1.3 miljoen is in december 2020 gebleken dat het Land hiervoor niet heeft zorggedragen. Deze reservering staat nog los van de schadeclaim van Van Boekel die tot op heden op hetzelfde bedrag wordt begroot. Ook hiervoor zal het Land met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen enkele reservering in ‘s Lands begroting hebben gemaakt. Toewijzing van € 1.3 miljoen aan schadevergoeding, of een substantieel voorschot daarop, zal ‘s Lands financiën eenvoudigweg ruïneren. [11] Aan het Land zal, vooralsnog, enige tijd en gelegenheid moeten worden gegeven om hiervoor dekking te vinden.
4.17.
Ook is voorzienbaar dat toewijzing in dit kort geding van deze onderdelen van de vordering zal leiden tot de definitieve teloorgang van het DQS-project terwijl een zwaarwegend belang bestaat dat dit project door partijen tot een goed einde zal worden gebracht hetgeen voorts in het belang is van de bewoners in Dutch Quarter. Naar het voorlopige oordeel van het Gerecht zal dit alleen mogelijk zijn als partijen over de uitvoering van de Overeenkomst verder zullen onderhandelen, zodat het DQS-project kan worden vlot getrokken en partijen zodoende hun geschillen kunnen beslechten. Een veroordeling van het Land om € 1.3 miljoen aan Van Boekel te betalen, zal voor de voltooiing van het Werk funest zijn.
4.18.
Uit het voorgaande volgt reeds dat het Gerecht ook onderdeel E van de vordering zal afwijzen. Niet alleen omdat beide partijen verlenging van de Overeenkomst wensen, en dus voor rechterlijk ingrijpen geen noodzaak bestaat, maar ook omdat in dit onderdeel van de vordering besloten ligt dat het Land € 1.3 miljoen aan Van Boekel betaalt. Deze onderdelen van de vordering wijst het Gerecht evenwel af. Nogmaals: partijen zullen zelf een oplossing voor de gerezen impasse moeten vinden hetgeen vermoedelijk veel tijd zal kosten. Partijen zullen zich grote inspanningen moeten troosten om over de uitvoering van het Werk overeenstemming te bereiken maar het Gerecht is voorshands van oordeel dat het in het belang van beide partijen is dat de Overeenkomst zal worden verlengd.
4.19.
Het Land zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld die tot op heden aan de zijde van Van Boekel kunnen worden begroot op:
-vastrecht NAf 7.500,00
-kosten exploit NAf 297,50
-salaris gemachtigde NAf 4.000,00 (tarief 9)
totaal NAf 11.797,50
4.20.
Het Gerecht zal het vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren ook omdat het Land tegen dit onderdeel van de vordering geen verweer heeft gevoerd.

5.De beslissing

Het Gerecht:
rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt het Land om de bedragen van € 370.926,45 en € 3.346,90 aan Van Boekel te betalen te vermeerderen met de contractuele rente van 3,5% per maand [12] vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt het Land in de proceskosten die aan de zijde van Van Boekel worden begroot op NAf 11.797,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden tot aan de dag der algehele voldoening indien en voor zover het Land deze proceskosten onbetaald laat;
5.3.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.T.M. Luijks, rechter, en op 26 februari 2021 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Van Boekel stelt abusievelijk onder 2.4. van het verzoekschrift dat het Werk op 5 augustus 2018 is aangevangen maar dat is nog voor de ondertekening van de Overeenkomst zodat het Gerecht uitgaat van de startdatum: 5 augustus 2019.
2.Het Gerecht: termijn 17.
3.Het Gerecht: termijn 16.
4.Hierover meer Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2020/[227].
5.Artikel 20 lid 1 Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten.
6.Sommigen zien in de weigering van het Land om een privaatrechtelijke rechtshandeling aan te gaan ook een privaatrechtelijke rechtshandeling hoewel geen beoogd rechtsgevolg is aan te wijzen. Een privaatrechtelijke evenknie van artikel 3 lid 2 Lar is niet aan te wijzen. Sommigen zien in het besluit tot weigering een publiekrechtelijke rechtshandeling in de zin van een voorbereidingsbeschikking maar hiermee miskennen zij dat een publiekrechtelijke rechtspersoon gelijk privaatrechtelijke rechtspersonen en natuurlijke personen vermogensrechtelijke handelingen kan verrichten zonder enig publiekrechtelijk rechtsgevolg. Artikel 7 lid 2 onder f Lar is alleen in verband met het zogenoemde ‘strategisch’ beschikkingsbegrip in de Lar terecht gekomen: de wetgever wilde kost wat kost voorkomen dat de bestuursrechter zich bevoegd zou achten om over deze (privaatrechtelijke) besluiten te oordelen. Vandaar de (overbodige) uitsluiting van de bevoegdheid van de Lar-rechter ingeval van privaatrechtelijke voorbereidingshandelingen op grond van artikel 7 lid 2 onder f Lar. Onder vigeur van de Nederlandse Algemene wet bestuursrecht kunnen over het voorgaande enkele nuances worden aangebracht, maar in de kern geldt daar hetzelfde.
7.Het Gerecht wijdt hieraan (wellicht) ten overvloede enkele woorden omdat het GHvJ ECLI:NL:OGHACMB:2020:268, in een kwestie betrekkelijk tot erfpacht dit onderscheid miskent. Het voorbereidingsbesluit van een ambt om een overeenkomst al dan niet (vergelijk artikel 3 lid 2 Lar) na te komen is wat anders dan het besluit van een (ander) ambt om een voorbereidingsbesluit niet goed te keuren. Alleen de weigering van een ander ambt om een voorbereidingsbesluit
8.J. de Boer,
9.Het Land heeft nagenoeg geen enkele termijn tijdig aan Van Boekel betaald.
10.Beide partijen lijken van mening te zijn dat extra budget noodzakelijk is om het Werk te kunnen voltooien.
11.Van Boekel kan troost vinden in de omstandigheid dat verhaal voor haar € 1.3 miljoen schadeclaim moeilijk zal zijn te vinden: vergelijk artikelen 436 Rv en 436a Rv. Dat geldt trouwens ook voor de nakomingsvordering als vrijwillige voldoening aan het vonnis uitblijft.
12.Ter zitting onweersproken door Van Boekel aangevoerd en staat dus in het geding vast.