ECLI:NL:OGHACMB:2020:268

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
SXM2020H00109
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging vonnis ex artikel 272 Rv in erfpachtzaak tussen het Land Sint Maarten en Alegria Real Estate N.V.

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. Het geschil betreft een vordering van het Land Sint Maarten, dat in hoger beroep is gekomen van een vonnis van 4 september 2020, waarin het Gerecht oordeelde dat er een vaststellingsovereenkomst tot stand was gekomen tussen het Land en Alegria Real Estate N.V. Het Hof heeft de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging toegewezen, omdat het oordeel van het Gerecht dat Alegria ontvankelijk was in haar vordering, als een kennelijke misslag werd gekwalificeerd. Het Hof oordeelde dat de Minister van VROMI geen publiekrechtelijk besluit had genomen dat noodzakelijk was voor de uitgifte in erfpacht, waardoor het Land niet gehouden kon worden tot uitgifte in erfpacht. Het Hof heeft Alegria veroordeeld in de kosten van het schorsingsincident, die tot op heden zijn begroot op NAf 4.000,- aan gemachtigdensalaris.

Uitspraak

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
op de vordering tot schorsing ex artikel 272 Rv van:
de openbare rechtspersoon
het LAND SINT MAARTEN,
zetelend in Philipsburg, Sint Maarten,
hierna te noemen: het Land,
oorspronkelijk gedaagde, thans appellant,
verzoeker tot schorsing,
gemachtigde: mr. Z.J. Bary,
tegen
de naamloze vennootschap
ALEGRIA REAL ESTATE N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
hierna te noemen: Alegria,
oorspronkelijk eiseres, thans geïntimeerde,
verweerster tot schorsing,
gemachtigden: mrs. E.R. de Vries en C.R. Rutte.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij akte ingediend op 9 september 2020 is het Land in hoger beroep gekomen van het tussen partijen op 4 september 2020 gewezen en uitgesproken vonnis in kort geding van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (verder: het Gerecht).
1.2.
Bij op 17 september 2020 ingekomen afzonderlijk verzoekschrift, met producties, heeft het Land een vordering ingesteld die ertoe strekt dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis wordt geschorst totdat het Hof een einduitspraak zal hebben gedaan in het tegen het vonnis van 4 september 2020 aanhangige hoger beroep, met veroordeling van Alegria in de proceskosten.
1.3.
Bij per e-mail (door het Hof toegestaan) ingediend verweerschrift met producties van 30 september 2020, heeft Alegria geconcludeerd dat het Hof het verzoek zal afwijzen, kosten rechtens.
1.4.
Op 6 oktober 2020 heeft het Land aanvullende producties ingediend.
1.5.
Op 7 oktober 2020 heeft het Land schriftelijke pleitaantekeningen ingediend. Alegria heeft bericht af te zien van het indienen van een pleitnotitie.
1.6.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de beoordeling van onder meer een vordering op de voet van artikel 272 Rv geldt hetgeen de Hoge Raad op 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) heeft overwogen:
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
d. Het voorgaande geldt in de volgende gevallen:
i. in een incident tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad;
ii. in een incident tot zekerheidstelling;
iii. in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging;
iv. in een kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging indien tegen de ten uitvoer te leggen uitspraak een rechtsmiddel is of nog kan worden ingesteld.
2.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Bij de bestreden uitspraak heeft het Gerecht – samengevat – geoordeeld dat middels een e-mailwisseling tussen de gemachtigde van het Land en de gemachtigde van Alegria een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, en heeft het Gerecht het Land veroordeeld om deze vaststellingsovereenkomst binnen 48 uur na betekening van het vonnis na te komen, in het bijzonder door het nemen van een besluit van de Minister van VROMI tot uitgifte in erfpacht van het waterperceel in meetbrief nummer 40/2020, op straffe van een dwangsom.
2.3.
Het Gerecht heeft (in rov. 4.2 van het bestreden vonnis) geoordeeld dat Alegria ontvankelijk is in haar vordering omdat de beoordeling van de beslissing van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur (hierna: VROMI) om grond in erfpacht uit te geven dan wel de weigering daarvan ingevolgde artikel 3 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) aan de bevoegdheid van de bestuursrechter is onttrokken. Het Gerecht heeft daartoe onder meer overwogen:
“Immers, het besluit van de Minister van VROMI om een erfpachtrecht al dan niet uit te geven, is geen publiekrechtelijke rechtshandeling maar zo’n besluit is louter privaatrechtelijk van aard. (…) De ‘Landsverordening op de uitgifte in erfpacht van gronden toebehorende aan Sint Maarten’ wijst slechts het bevoegde ambt aan dat beslist tot uitgifte in erfpacht en voorts het orgaan dat het Land bij uitgifte vertegenwoordigt. (…)”
2.4.
De artikelen 1 tot en met 4 van de Landsverordening op de uitgifte in erfpacht van gronden toebehorende aan Sint Maarten (AB 2014, GT no. 17) (hierna: Lvo erfpacht) luiden als volgt:
Artikel 1
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur, hierna te noemen: de minister, is bevoegd tot uitgifte van gronden in erfpacht volgens de bepalingen van dit hoofdstuk.
Artikel 2
De uitgifte van grond in erfpacht geschiedt:
a. onder de algemene voorwaarden vervat in de artikelen 5 tot en met 25 en de bijzondere voorwaarden door de minister in elk afzonderlijk geval te stellen;
b. tegen een canon, bedragende 8% per jaar van de door de minister vastgestelde grondwaarde;
c. voor een tijdvak van niet langer dan 60 jaren;
d. bij notariële akte.
Artikel 3
De bijzondere voorwaarden, in het vorige artikel onder a bedoeld, kunnen onder meer bevatten voorschriften betreffende de bestemming van de grond en van de daarop aanwezige of aan te brengen opstallen.
Artikel 4
Ieder die wenst, dat het Land aan hem grond in erfpacht uitgeven zal, moet daarvan doen blijken bij een op zegel gesteld, aan de minister te richten verzoekschrift.
2.5.
Het oordeel van het Gerecht dat het besluit van de Minister van VROMI om een erfpachtrecht (al dan niet) uit te geven geen publiekrechtelijke rechtshandeling betreft maar een zuiver privaatrechtelijke, en dat de Lvo erfpacht er slechts toe strekt het tot uitgifte in erfpacht bevoegde ambt aan te wijzen en aan te wijzen welk orgaan het Land bij die uitgifte vertegenwoordigt, is niet juist en wel om de volgende redenen. Op grond van artikel 1 Lvo erfpacht wordt aan de Minister van VROMI de publiekrechtelijke bevoegdheid toegekend om te bepalen of een stuk grond al dan niet in erfpacht wordt uitgegeven. Het bepaalde in de artikelen 2 en 3 Lvo erfpacht stelt de kaders waarbinnen de Minister van VROMI die bevoegdheid kan uitoefenen. Het besluit van de Minister van VROMI op een verzoek om uitgifte van een stuk grond in erfpacht betreft een publiekrechtelijke rechtshandeling die vooraf dient te gaan aan de privaatrechtelijke afhandeling van het verzoek (verg. ECLI:NL:OGHNAA:2007:BG3820 en ECLI: NL:OGHACMB:220:224). Zonder zo’n besluit wordt niet toegekomen aan de verdere afhandeling van de uitgifte in erfpacht, die – zoals het Gerecht correct heeft overwogen – beheerst wordt door de bepalingen van boek 5, titel 7, van het Burgerlijk Wetboek.
2.6.
Met zijn e-mailbericht van 6 maart 2020 (rov. 2.2 van het bestreden vonnis) heeft de Minister van VROMI, naar aanleiding van het verzoek van Alegria om uitgifte van een waterperceel in erfpacht, kennelijk beoogd aan de Secretaris-Generaal instructies te gegeven in het kader van de voorbereiding van het besluit (“the decree”), zijnde de publiekrechtelijke rechtshandeling die aan de privaatrechtelijke afhandeling van het verzoek van Alegria dient vooraf te gaan.
2.7.
Niet gebleken is dat de Minister van VROMI ten tijde hier van belang een publiekrechtelijk besluit strekkende tot inwilliging van het verzoek om uitgifte in erfpacht heeft genomen. Daarmee ontbreekt de nodige publiekrechtelijke toestemming om tot de (privaatrechtelijke) uitgifte in erfpacht over te kunnen gaan en kan dus (nog) geen sprake zijn van een privaatrechtelijke rechtsverhouding tussen partijen met betrekking tot de verzochte uitgifte in erfpacht. Zolang dat besluit ontbreekt en dus niet voldaan is aan een wettelijke voorwaarde voor uitgifte in erfpacht, kan het Land niet op grond van privaatrechtelijke regels gehouden zijn tot uitgifte in erfpacht.
2.8.
Tegen een beschikking houdende weigering van de goedkeuring van een beschikking tot uitgifte in erfpacht staat ingevolge artikel 7 lid 2 sub f Lar beroep bij de bestuursrechter open. Op grond van de laatste zin van deze bepaling vormt dit geval namelijk een uitzondering op de regel dat tegen beschikkingen ter voorbereiding van privaatrechtelijke rechtshandelingen geen beroep op de bestuursrechter openstaat. Indien de weigering niet schriftelijk is gegeven en het ook niet lukt zulks “uit te lokken” (zie Rogier e.a., Landsverordening Administratieve Rechtspraak Nederlandse Antillen en Aruba, Boom 2003, p. 40 e.v.), geldt dat er alsdan sprake is van een fictieve weigering in de zin van artikel 3 lid 3 Lar waartegen ingevolge artikel 7 lid 1 Lar beroep op de bestuursrechter open staat.
2.9.
Gezien het bovenstaande is het oordeel dat Alegria ontvankelijk is in haar vordering te kwalificeren als een kennelijke misslag.
2.10.
Reeds op grond van het vorenstaande zal de vordering tot schorsing worden toegewezen. Alegria zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten worden veroordeeld.
2.11.
Ten overvloede overweegt het Hof nog het volgende. Het hiervoor onder 2.6 en 2.7 overwogene brengt tevens met zich dat Alegria aan de gestelde vaststellingovereenkomst, nog daargelaten de vraag of mr. Kraaijeveld bevoegd was die namens het Land te sluiten, geen rechtens afdwingbaar recht tot uitgifte in erfpacht kan ontlenen. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. Doordat wegens het ontbreken van het eerder bedoelde besluit niet is voldaan aan een wettelijk vereiste voor uitgifte in erfpacht, mocht Alegria er namelijk niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat het Land tot uitgifte in erfpacht zou overgaan.
2.12.
Tot slot, en eveneens ten overvloede, overweegt het Hof dat de Minister van VROMI, blijkens de als aanvullende productie overgelegde beschikking van 6 oktober 2020, afwijzend heeft beslist op het litigieuze verzoek van Alegria tot uitgifte in erfpacht van een perceel. Tegen een beschikking houdende weigering van de goedkeuring van een beschikking tot uitgifte in erfpacht staat, zoals hiervoor onder rov. 2.8 overwogen, ingevolge artikel 7 lid 2 sub f Lar beroep bij de bestuursrechter open.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
- schorst de tenuitvoerlegging van het tussen partijen uitgesproken vonnis van het Gerecht van 4 september 2020 totdat op het daartegen ingestelde hoger beroep is beslist;
- veroordeelt Alegria in de kosten van dit schorsingsincident aan de zijde van het Land gevallen, tot op heden begroot op NAf 4.000,- aan gemachtigdensalaris.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, M.W. Scholte en W.H. Bel, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en uitgesproken op 30 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.